27 666 (R 1680)
Verdrag van Tampere inzake de levering van telecommunicatievoorzieningen voor rampenmitigatie en noodhulpoperaties; Tampere, 18 juni 1998 (Trb. 2001, 12)

nr. 257
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 maart 2001

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 6 april 2001.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Ministers van de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk van Aruba te kennen worden gegeven uiterlijk op 6 mei 2001.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 18 juni 1998 te Tampere totstandgekomen Verdrag van Tampere inzake de levering van telecommunicatievoorzieningen voor rampenmitigatie en noodhulpoperaties (Trb. 2001, 12).1

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor het gehele Koninkrijk gevraagd.

Aan de Gouverneurs van de Nederlandse Antillen en van Aruba is verzocht hogergenoemde stukken op 6 april 2001 over te leggen aan de Staten van de Nederlandse Antillen en de Staten van Aruba.

De Gevolmachtigde Ministers van de Nederlandse Antillen en van Aruba zijn van deze overlegging in kennis gesteld.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

TOELICHTENDE NOTA

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).

1. Algemeen

Het verdrag dat thans ter parlementaire goedkeuring voorligt, is de uitkomst van uitgebreid overleg dat in gang is gezet met de Tampere Conferentie van 1991 inzake communicatie bij rampen, gehouden door regeringen, intergouvernementele en niet-gouvernementele organisaties en bevorderd door de Verenigde Naties en de Internationale Telecommunicatie Unie. Indertijd werd aangedrongen op betrouwbare telecommunicatiesystemen die bij rampen en noodhulpoperaties ingezet kunnen worden. Voorts werd aangedrongen op de totstandkoming van een verdrag inzake communicatie bij rampen teneinde die systemen te bevorderen.

Tijdens de in 1994 te Buenos Aires gehouden Wereldconferentie inzake de ontwikkeling van telecommunicatie werden regeringen aangespoord om alle praktische maatregelen te nemen om de snelle ingebruikneming en het doelmatige gebruik van telecommunicatie-apparatuur voor rampenmitigatie en noodhulpoperaties te vergemakkelijken door reglementaire belemmeringen te beperken en waar mogelijk weg te nemen en de samenwerking tussen staten te intensiveren. Dit streven werd eveneens in dat jaar bevestigd door de Conferentie van gevolmachtigden van de Internationale Telecommunicatie Unie die in Kyoto plaatsvond.

2. Artikelsgewijze toelichting

Het onderhavige verdrag biedt een internationaal raamwerk om het gebruik en de levering van telecommunicatievoorzieningen bij rampen en noodhulpoperaties te vergemakkelijken en om de samenwerking bij rampenbestrijding en noodhulp te bevorderen.

In de preambule wordt verduidelijkt dat de omvang, de complexiteit en de gevolgen van rampen sterk toenemen en met name in ontwikkelingslanden buitengewoon ernstige consequenties hebben. Om die reden hebben humanitaire hulpverleningsorganisaties betrouwbare en flexibele telecommunicatievoorzieningen nodig voor de uitvoering van hun vitale taken.

Artikel 2 bepaalt dat de Coördinator van de Verenigde Naties voor Rampenhulp de uitvoerende coördinator voor dit verdrag is. De verantwoordelijkheden van deze coördinator beperken zich tot coördinerende activiteiten met een internationaal karakter, zoals het verzoeken om medewerking van bijvoorbeeld de Internationale Telecommunicatie Unie, en de ondersteuning van de samenwerking tussen de staten die partij zijn bij het verdrag (hierna te noemden de verdragsluitende staten).

Artikel 3 regelt de onderlinge samenwerking tussen de verdragsluitende staten, organen anders dan staten (zie voor de definitie van dit begrip punt 11 van artikel 1) en intergouvernementele organisaties. Deze samenwerking dient een breed gebruik van telecommunicatievoorzieningen voor rampenmitigatie en noodhulp te vergemakkelijken. In dat verband kan de uitvoerende coördinator, in overleg met de verdragsluitende staten, modelverdragen opstellen die door deze staten kunnen worden gebruikt.

Ingevolge artikel 4 kan een verdragsluitende staat rechtstreeks, of door tussenkomst van de uitvoerende coördinator, een verzoek om bijstand op het gebied van telecommunicatie indienen bij elk van de andere verdragsluitende staten. Een dergelijk verzoek kan ook rechtstreeks bij organen anders dan staten en intergouvernementele organisaties worden ingediend. Instemming van de verzoekende staat met de te verlenen hulp is een vereiste. Deze staat kan voorts op basis van zijn nationale wetgeving te allen tijde toezicht houden op de bijstand die op zijn grondgebied wordt verleend.

Artikel 5 bepaalt dat de verzoekende staat, voor zover zijn nationale wetgeving dat toestaat, voorrechten, immuniteiten en faciliteiten verleent aan personen en/of organisaties die ingevolge dit verdrag bijstand op het terrein van telecommunicatie verlenen op het grondgebied van die staat.

De voorrechten, immuniteiten en faciliteiten worden verleend voor zover die nodig zijn voor de uitvoering van de taken door de bijstandverleners. Zij gelden eveneens voor de facilitering van het gebruik van apparatuur en materialen.

Op grond van artikel 6 inzake de beëindiging van bijstandsverlening kan de verzoekende staat of de staat die bijstand op het gebied van telecommunicatie verleent, te allen tijde door middel van een schriftelijke kennisgeving de bijstand beëindigen. Elke staat die om beëindiging van de bijstand verzoekt stelt de uitvoerende coördinator hiervan in kennis.

Dit artikel bevat geen bepaling met betrekking tot de beëindiging van bijstandverlening op verzoek van organen anders dan staten of intergouvernementele organisaties, die door deze organen en organisaties rechtstreeks verleend wordt aan een staat. Het beëindigen van deze vorm van bijstand zal in een overeenkomst tussen genoemde partijen geregeld moeten worden.

Artikel 7 bevat de mogelijkheid voor de verdragsluitende staten om onderling de betaling van kosten of honoraria schriftelijk te regelen voor wat betreft de verlening van bijstand op het gebied van telecommunicatie. Voor deze vastlegging kan gebruik worden gemaakt van een, door de uitvoerende coördinator op te stellen, modelovereenkomst.

Bij het onderling bepalen van het bedrag wordt onder meer rekening gehouden met de beginselen van de Verenigde Naties ten aanzien van humanitaire hulp, de aard van de ramp, de mogelijkheid van een staat om zich op een dergelijke ramp voor te bereiden en de behoeften van ontwikkelingslanden.

Dit artikel geldt, onder voorwaarden, eveneens voor het verlenen van bijstand door een orgaan anders dan een staat of een intergouvernementele organisatie.

Los van het bepaalde in dit artikel kan de verlening van bijstand te allen tijd om niet worden gegeven.

Artikel 8 beschrijft de centrale rol van de uitvoerende coördinator inzake het verschaffen van informatie over het verlenen van bijstand. Zo kan informatie worden verkregen over welke nationale autoriteiten verantwoordelijk zijn voor de inhoud van het verdrag, welke nationale autoriteiten bevoegd zijn om een verzoek tot bijstand op het gebied van telecommunicatie te doen, danwel welke nationale autoriteiten bevoegd zijn te beslissen over het verlenen van bijstand. Het artikel bepaalt verder wie verplicht is de uitvoerende coördinator informatie te verschaffen.

Artikel 9 bepaalt dat de verdragsluitende staten ten aanzien van de in het verdrag opgenomen verplichtingen belemmeringen van regelgevende aard wegnemen of zoveel mogelijk beperken. De uitvoerende coördinator speelt hierbij een coördinerende rol. Het artikel bevat voorbeelden ter verduidelijking van het begrip «belemmeringen van regelgevende aard».

Artikel 11 regelt de beslechting van geschillen tussen de verdragsluitende staten over de uitleg of toepassing van het verdrag. De mogelijkheden voor het beslechten van geschillen zijn het plegen van onderling overleg, het onderwerpen van het geschil aan een bindende arbitrage of het voorleggen van het geschil aan het Internationale Gerechtshof. Ten aanzien van de laatste twee mogelijkheden kan, ingevolge het zesde lid, een verdragsluitende staat verklaren zich niet gebonden te achten aan een van de twee of beide procedures.

Bij een geschil inzake de verlening van bijstand tussen een verzoekende staat, enerzijds, en een orgaan anders dan een staat of een intergouvernementele organisatie met de zetel of de vestiging buiten het grondgebied van de verzoekende staat, anderzijds, bepaalt het artikel dat de vordering van het orgaan of de organisatie kan worden gesteund door de verdragsluitende staat waarin de zetel of de vestiging is gelegen, als zijnde een vordering tussen de verdragsluitende staten onderling. Deze steun is alleen mogelijk indien die niet onverenigbaar is met enig andere overeenkomst gesloten tussen de verdragsluitende staat en het orgaan of de organisatie die bij het geschil betrokken zijn.

3. Koninkrijkspositie

De regering van de Nederlandse Antillen heeft te kennen gegeven medegelding van het verdrag voor haar land te wensen. Gezien de geografische ligging van de Nederlandse Antillen bestaat de kans dat een of meer eilandgebieden tijdens de jaarlijkse orkaanperiode getroffen worden door een tropische depressie of orkaan, zoals het de laatste jaren het geval is geweest op de Bovenwindse eilanden. Tijdens deze natuurrampen kan er veel materiële schade worden toegebracht aan onder andere de telecommunicatie-infrastructuur, waardoor lokaal, interinsulair en internationaal telefoonverkeer niet beschikbaar is. Voor de goede en snelle hulpverlening is communicatie van groot belang.

De regering van Aruba beraadt zich nog over de wenselijkheid van medegelding. Teneinde mogelijk te maken dat wanneer die regering eveneens medegelding wenselijk zal achten, die medegelding direct tot stand wordt gebracht, wordt de goedkeuring thans voor het gehele Koninkrijk gevraagd.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven