27 664 Toekomst milieuwetgeving

Nr. 69 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 17 november 2011

Binnen de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu1 hebben enkele fracties de behoefte om enkele vragen en opmerkingen voor te leggen over de het ontwerp-Besluit geluid milieubeheer en het ontwerp-Invoeringsbesluit geluidproductieplafonds (Kamerstuk 27 664, nr. 68).

De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 16 november 2011.

Vragen en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Snijder-Hazelhoff

Adjunct-griffier van de commissie,

De Neyn van Hoogwerff

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennis genomen van het ontwerpbesluit geluid milieubeheer en het ontwerp invoeringsbesluit geluidproductieplafonds. De leden van de VVD-fractie hebben nog wel enkele opmerkingen en vragen ter zake.

De leden van de VVD-fractie zien de invoering van de geluidproductieplafonds als een goed middel om onbeperkte groei van geluidsoverlast rondom infrastructuur aan banden te leggen.

Om er voor te zorgen dat de geluidsoverlast binnen de perken blijft, zien de leden van de VVD-fractie mogelijkheden in diverse bron- en overdrachtsmaatregelen, zoals stille banden en geluidsschermen. De geluidproductieplafonds zijn een goed middel om ervoor te zorgen dat de geluidsreducerende maatregelen worden genomen en gebruikers van gevoelige bestemmingen worden beschermd.

Geluidsgevoelige objecten worden via algemene maatregel van bestuur aangewezen. Ten opzichte van het oude regime onder de wet zijn poliklinieken en medische centra niet langer aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen. Daarnaast kan door het afschaffen van de aparte norm voor verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en medische kinderdagverblijven een hogere waarde worden vastgesteld. Welke consequenties hebben deze maatregelen voor de leefbaarheid op deze locaties? Welke bescherming tegen geluidsoverlast genieten de gebruikers van deze gebouwen?

Het gaat er bij de toepassing van het doelmatigheidscriterium om dat de beheerder met de investeringen voldoet aan zijn wettelijke verplichtingen. Wie ziet er toe op een juiste toepassing van dit criterium? Hoe worden onnodige en inefficiënte investeringen voorkomen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het ontwerpbesluit geluid milieubeheer en het ontwerp invoeringsbesluit geluidproductieplafonds.

De leden kunnen zich vinden in de algehele wijziging, de filosofie en de uitwerking ervan.

De leden van de PvdA-fractie vragen de staatssecretaris om een verdere toelichting te geven op een aantal punten.

De leden vragen de staatssecretaris of onder geluidsgevoelige gebouwen naast medische kinderdagverblijven en onderwijsgebouwen ook gewone kinderdagverblijven vallen. Zo nee, waarom is daar niet voor gekozen?

De leden vragen de staatssecretaris toe te lichten of gebouwen (bijvoorbeeld kantoren), die voor tijdelijke bewoning geschikt zijn gemaakt, ook onder het begrip «woning» vallen. Zo nee, is het dan nog wel mogelijk om deze gebouwen tijdelijk te gebruiken voor bewoning, of stuit dit op wettelijke bezwaren? Zo ja, welke?

De leden vragen de staatssecretaris of het naar beneden afronden van waarden onder de 50 naar 0 inhoudt, dat als het aantal woningen minder is dan 50, dit betekent dat ze niet meetellen en dus niet te zien zijn op de geluidskaart. Zo ja, welke consequenties kan dit hebben?

De leden vragen de staatssecretaris of en zo ja, op welke wijze de motie Samsom (Kamerstuk 32 252, nr. 37) in het besluit is vastgelegd.

De leden vragen de staatssecretaris toe te lichten op welke wijze geluidsbronnen, die zorgen voor cumulatie, in de actieplannen moeten worden toegelicht.

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat in het besluit prikkels moeten worden ingebouwd die leiden tot een trend tot verlaging van de plafonds. Daartoe hebben de leden, samen met de leden van de SP-fractie, bij de behandeling van de wet een amendement (Kamerstuk 32 252, nr. 42) ingediend. De regering heeft dit amendement ontraden, maar gaf daarbij tevens het volgende aan: «Hoewel het gewijzigde amendement nog meer aansluit bij mijn intenties, blijft het bezwaar bestaan dat het amendement zich richt op de geluidproductieplafonds van provinciale wegen. Derhalve moet het amendement nog steeds ontraden worden.»

De leden willen zeker zijn dat voor geluidsbronnen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, in actieplannen in ieder geval wordt beschreven hoe geluidproductieplafonds worden aangepast op basis van ontwikkelingen en met betrekking tot het bronbeleid. Daarnaast verwachten de leden, zoals toegezegd, dat in de voorbereiding op SWUNG II deze maatregel ook voor provincies gaat gelden.

Tot slot verzoeken de leden van de PvdA-fractie, gezien de positieve intentie om waar mogelijk prikkels in te bouwen om tot plafondverlaging over te gaan, de staatssecretaris toe te lichten op welke wijze deze prikkels ingebouwd kunnen worden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het onderhavige wijzigingsbesluit. Dit voorstel maakt deel uit van een gefaseerde herziening van de Wet Geluidshinder. Door het van kracht worden van geluidplafonds voor geluidsgevoelige objecten worden burgers beter beschermd tegen geluidsoverlast in hun woning of in andere voor geluid gevoelige objecten zoals scholen, ziekenhuizen en medische kinderdagverblijven. Het stemt genoemde leden tevreden dat er in de definitie van geluidsgevoelige objecten gezocht is naar harmonisatie van de in de Wet Geluidhinder en de Wet Milieubeheer gehanteerde definities.

Het onderhavige besluit wijzigt de aanwijzing van geluidsgevoelige objecten. Daarmee heeft het in beperkte mate gevolgen voor het milieu. De leden van de CDA-fractie vragen nadere informatie over welke wijzigingen het precies betreft, en waarom hiertoe besloten is.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie zijn teleurgesteld dat in het ontwerpbesluit geluid milieubeheer zo weinig gedaan is met de conclusies met betrekking tot cumulatie-effecten zoals die getrokken zijn tijdens de plenaire behandeling van de wetsvoorstellen Modernisering instrumentarium geluidbeleid, geluidproductieplafonds (Kamerstuk 32 252, nr. 2) en Invoeringswet geluidproductieplafonds (Kamerstuk32 625, nr. 2). De leden doen op artikelniveau een aantal suggesties om deze omissie weg te werken.

De leden van de SP-fractie vragen ook of de staatssecretaris in het Besluit geluid milieubeheer geen kansen laat liggen om het bronbeleid te versterken. In artikel 7 is een bepaling opgenomen over de akoestische kwaliteit van de infrastructuur, maar enige vorm van sturing op de akoestische kwaliteit van voertuigen – zowel op de weg als op het spoor – ontbreekt. Om welke reden ontbreekt dit onderdeel in de Algemene Maatregel van Bestuur (hierna: AMvB)?

Artikel 1, lid 4 van het Besluit geluid milieubeheer regelt dat penitentiaire inrichtingen, justitiële jeugdinrichtingen en TBS-inrichtingen worden uitgesloten als geluidsgevoelige objecten. De leden van de SP-fractie vragen de staatssecretaris of de bewoners van genoemde inrichtingen minder gevoelig voor geluid zijn dan gewone stervelingen. Is de bedoeling van de uitsluiting om een vorm van bijkomende straf op te leggen? Zo ja, moet de rechter voortaan rekening houden met deze bijkomende straf? Wordt dezelfde lijn doorgezet door voorschriften met betrekking tot de luchtkwaliteit of de kwaliteit van drinkwater voortaan niet van toepassing te verklaren op genoemde inrichtingen?

De leden van de SP-fractie vragen de staatssecretaris verder of deze bepaling te rijmen is met internationale verdragen die Nederland ondertekend heeft en het VN-verdrag ter bescherming van de rechten van de mens. Ook zouden de leden graag een toelichting krijgen op de vraag waarom psychiatrische inrichtingen – terecht – als geluidsgevoelige objecten worden aangemerkt en penitentiaire en justitiële inrichtingen niet, terwijl daar blijkens onderzoek ook een flink percentage psychiatrische aandoeningen voorkomt en aangenomen mag worden dat dit percentage voor bewoners van TBS-inrichtingen 100% bedraagt.

De leden van de SP-fractie vragen de staatssecretaris waarom in artikel 2 van het Besluit geluid milieubeheer slechts medische kinderdagverblijven als geluidsgevoelig object worden aangewezen, in plaats van alle kinderdagverblijven.

De leden van de SP-fractie vinden dat het aantal geluidgevoelige ruimten in artikel 3 van het Besluit geluid milieubeheer nodeloos beperkt wordt. Wat te doen met flexibel ontworpen woningen, onderwijs- en zorggebouwen en dergelijke, waarbij de functie van vertrekken niet op voorhand is vastgelegd of veranderd kan worden?

Bij veel scholen vinden steeds meer onderwijsactiviteiten plaats buiten de reguliere leslokalen: zelfstudie, projectonderwijs, begeleiding door remedial teachers en dergelijke. Vallen deze ook onder de definitie van artikel 3 lid b?

De gekozen formulering van de akoestische kwaliteit van wegen en spoorwegen in artikel 7 van het Besluit geluid milieubeheer laat volgens de leden van de SP-fractie veel ruimte voor interpretatie. Er zijn vele kwaliteiten Zeer Open Asfalt Beton (hierna: ZOAB). De geluidemissies van ZOAB nemen aanzienlijk toe in de jaren na oplevering. Ook bij spoorwegen met langgelast spoor in een ballastbed op betonnen dwarsliggers kan de geluidemissie behoorlijk uiteenlopen, afhankelijk van ouderdom en onderhoudstoestand. De leden van de SP-fractie dringen daarom aan op een formulering die minder ruimte biedt voor interpretatie.

De leden van de SP-fractie vragen de staatssecretaris waarom de formulering «het aantal objecten dat is blootgesteld aan een geluidsbelasting die groter is dan ...» in artikel 10 lid 1a van het Besluit geluid milieubeheer afwijkt van bijlage VI van de EU-richtlijn, die vraagt om het aantal objecten dat is blootgesteld aan een geluidsbelasting in een bepaalde klasse van 5 dB. Deze leden begrijpen dat dit subtiele verschil leidt tot misverstanden in de rapportage aan de Europese Commissie. Zij suggereren om de omschrijving gelijk te trekken.

Ook wat betreft artikel 10 lid 3 van het Besluit geluid milieubeheer begrijpen de leden van de SP-fractie uit reacties van deskundigen dat er een inconsistentie zit tussen de formulering van de AMvB en de rapportage-eis die volgt uit de EU-richtlijn. Zij suggereren als redactie voor het laatste deel van artikel 10 lid 3: «mogen de in het eerste lid bedoelde gegevens worden aangegeven voor de gezamenlijke belangrijke wegen onderscheidenlijk belangrijke spoorwegen.»

Gelet op artikel 10, lid 1c van het Besluit geluid milieubeheer vragen de leden van de SP-fractie hoe de registratie van woningen met gevelisolatie is geregeld. Wordt dit vastgelegd bij het Kadaster? Zo ja, wordt deze verplichting nageleefd en is de aanwezige registratie volledig en actueel? Als dat niet zo is, hoe kan deze informatie dan opgenomen worden in de geluidsbelastingkaarten?

Geldt de bepaling in artikel 16 van het Besluit geluid milieubeheer ook voor militaire luchthavens?

Gelet op artikel 17 van het Besluit geluid milieubeheer, dringen de leden van de SP-fractie erop aan dat de geluidsbelastingkaart voor Schiphol de werkelijke geluidsbelasting in Lden en Lnight reflecteert, niet de virtuele werkelijkheid van de Maximaal Toelaatbare Geluidsbelasting waarden in de vergunningspunten. Is dat het geval? Zo nee, kan deze afwijkende systematiek ten opzichte van weg- en spoorweglawaai gemotiveerd worden?

De leden van de SP-fractie vinden dat de termijnen die ingevolge artikel 23 lid 1 gelden voor lagere overheden, ook zouden moeten gelden voor ProRail, Rijkswaterstaat en Schiphol, als deze informatie moeten aanleveren aan de agglomeratiegemeenten ten behoeve van de uitvoering van hun wettelijke taak. Een termijn van drie maanden is in hun ogen riant. Waarom is er zelfs bij deze ruime termijn nog een uitstelclausule nodig?

Ten aanzien van artikel 24 van het Besluit geluid milieubeheer merken de leden van de SP-fractie op dat het actieplan bij uitstek een instrument is waarin aandacht besteed zou moeten worden aan cumulatie. De leden van de SP-fractie dringen erop aan om aan lid 1 een bepaling toe te voegen die dit vastlegt. Hiermee kan bevorderd worden dat schaars belastinggeld effectief besteed wordt. Het heeft geen zin om een peperduur geluidsscherm te bouwen langs de spoorlijn Utrecht-Houten ter hoogte van de kruising met de A12, als ter plekke de geluidsbelasting van de A12 domineert. De omwonenden hebben dan meer belang bij een geluidsbeperkende voorziening aan de autoweg. Dit is geen fictief voorbeeld, maar de realiteit van het hier en nu.

Wat betreft artikel 24 lid 1g van het Besluit geluid milieubeheer merken de leden van de SP-fractie op dat niet alleen grote infrastructurele werken, maar ook grote ruimtelijke ontwikkelingen die in de planperiode gerealiseerd zullen worden, in het actieplan betrokken moeten worden. Met die aanpak kunnen preventieve maatregelen genomen worden, waardoor peperdure maatregelen achteraf voorkomen of beperkt kunnen worden.

De leden van de SP-fractie vinden een goede voorlichting en communicatie over actieplannen belangrijk. De beknopte samenvatting en bijbehorende samenvattende kaarten moeten gericht zijn op het betrekken van de brede groep belanghebbenden bij de aanpak van geluidsoverlast in een zo vroeg mogelijk stadium. Zij suggereren om dit duidelijker te verankeren in artikel 24 lid 2 van het Besluit geluid milieubeheer.

Ten aanzien van artikel 25 lid 2 van het Besluit geluid milieubeheer vragen de leden van de SP-fractie hoe vrijblijvend dan wel verplichtend de bescherming van stille gebieden is. Bij gebrek aan andere effectieve maatregelen is het compenserende effect van stille gebieden op de volksgezondheid belangrijk. Hoe wordt voorkomen dat dit artikel in de praktijk een loze bepaling wordt?

In artikel 27 van het Besluit geluid milieubeheer wordt verwezen naar een ministeriële regeling, waarin een dosis-effectrelatie zal worden vastgelegd. Kan meer duidelijkheid worden gegeven over de invulling van deze bepaling?

Ook in het verslag over de naleving van geluidproductieplafonds zou naar de mening van de leden van de SP-fractie aandacht besteed moeten worden aan cumulatie-effecten. Is de regering bereid om artikel 29 van het Besluit geluid milieubeheer in deze zin aan te vullen?

De leden van de SP-fractie hebben de indruk dat in artikel 31, lid 2a van het Besluit geluid milieubeheer het woord «niet» is weggevallen in de redactie van de volgende zinsnede: «....toepassing van de geluidbeperkende maatregel niet de grootste geluidreductie oplevert....»

Overigens constateren de leden van de SP-fractie dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu in dit artikel wel heel veel ruimte biedt voor het bestempelen van geluidbeperkende maatregelen als «financieel ondoelmatig».

Ten aanzien van artikel 37 van het Besluit geluid milieubeheer vragen de leden van de SP-fractie de staatssecretaris hoe het begrip «rechthebbende» in deze context wordt ingevuld. Zijn huurders ook rechthebbende?

Wat betreft artikel 1.3 van het Invoeringsbesluit geluidproductieplafonds verwijzen de leden van de SP-fractie naar hun inbreng bij artikel 1, lid 4 van het Besluit geluid milieubeheer.

In artikel 1.4a van het Invoeringsbesluit geluidproductieplafonds wordt een tabel gepresenteerd die de breedte van de zone bepaalt op basis van het geluidproductieplafond. Is de tabel opgezet op basis van het net van referentiepunten op 50 meter afstand van de (spoor)weg?

De leden van de SP-fractie hebben begrepen dat er ook situaties zijn waar de referentiepunten op grotere afstanden liggen dan 50 meter. Bij hetzelfde geluidsniveau op een grotere afstand hoort echter ook een groter invloedsgebied. Als de referentieafstand bijvoorbeeld 100 meter is over bijvoorbeeld de lengte van een spoorwegemplacement (een typisch voorbeeld), dan moet de zone (het aandachtsgebied) ook groter worden gemaakt. Anders vallen er ten onrechte woningen buiten het onderzoeksgebied. Deze leden verzoeken om de redactie van het artikel en de tabel hierop aan te passen, zodat grotere afstanden tussen referentiepunten niet leiden tot een lager beschermingsniveau.

De leden van de SP-fractie constateren dat de formulering van artikel 1.6 van het Invoeringsbesluit geluidproductieplafonds ruimte biedt voor een extra verhoging van het geluidsniveau in scholen en kinderdagverblijven. Het artikel bepaalt dat voor scholen waar alleen overdag lesgegeven wordt, met de geluidsbelasting in de avond en nacht geen rekening gehouden hoeft te worden. Met de nieuwe uniforme dosismaat is deze formulering nogal ambivalent. Lden is een optelsom van een gewogen dag-, avond- en nachtwaarde. Als we de avond en nacht buiten beschouwing laten, krijgen we voor een dagperiode van 12 uur (de helft van een etmaal van 24 uur) een geluidsbelasting van Lday – 3dB. Dat is een aanzienlijke verslechtering, vermoedelijk een onbedoeld effect van een onnauwkeurige formulering. Het ligt voor de hand om in deze situatie te refereren aan Lday. En bij dag- en avondgebruik naar een gewogen gemiddelde van Lday en Lnight.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de D66

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerp invoeringsbesluit geluidproductieplafonds en het ontwerpbesluit geluid milieubeheer. Wel hebben zij nog enkele vragen. Voorts kijken zij uit naar de uitwerking van de toezegging van de staatssecretaris om te kijken naar de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de verschillende beheerders van infrastructuur en omgevingslawaai.

Gelet op artikel 1.4a van het Invoeringsbesluit geluidproductieplafonds, kan de staatssecretaris aangeven of en zo ja, in hoeverre, de breedte van de gehanteerde zones verschillen van de huidige situatie?

Kan de staatssecretaris ten aanzien van het Besluit geluid milieubeheer ingaan op de wijze waarop de geluidbelastingkaarten toegankelijk worden gemaakt voor de burger?

Voor hoe lang kan maximaal ontheffing, zoals genoemd in artikel 30 van het Besluit geluid milieubeheer, worden verleend?

Kan de staatssecretaris toelichten wat er wordt bedoeld met Artikel 31, lid 2, onderdeel a van het Besluit geluid milieubeheer?

Kan de staatssecretaris aangeven welke procedure zal worden gevolgd als een geluidproductieplafond is overschreden, maar er geen financieel doelmatige maatregelen voorhanden zijn? Leidt dit altijd tot een ophoging van het geluidproductieplafond?

II Reactie van de minister

Inleiding

Fractieleden van verschillende fracties hebben vragen gesteld over de lijst van geluidsgevoelige objecten. In algemene zin wil ik daar het volgende over opmerken. Steeds explicieter geeft het gezondheidsonderzoek aan dat langdurige blootstelling aan lawaai de kans op gezondheidsschade verhoogt. Er is gekozen voor het opschonen van de lijst met geluidsgevoelige objecten omdat de lijst inmiddels niet meer een adequate opsomming is van locaties waar (dezelfde) mensen langdurig verblijven. Een goede lijst biedt een adequate opsomming van locaties waar (dezelfde) mensen langdurig verblijven. Dat zijn de locaties die in principe een bijzondere bescherming tegen geluid behoeven. Daarnaast behoeven bepaalde bijzondere activiteiten bescherming.

Naast gezondheidsschade wordt namelijk in het beleid erkend dat bepaalde bijzondere activiteiten negatief worden beïnvloed door een te hoge geluidsbelasting. Van oudsher werden daar onder verstaan (mondeling, klassikaal) onderwijs en het verblijf in een ziekenhuis ter genezing van een aandoening of herstel van een operatie. Gebouwen voor onderwijs en ziekenverpleging zijn om die reden aangewezen als geluidsgevoelig (buitenwaarde) en binnen die gebouwen gelden als geluidsgevoelige ruimten: klaslokalen en – in de terminologie van het Bouwbesluit – bedruimtes (kamers of zalen waarin genoemde ziekenverpleging plaatsvindt en waar de patiënten onder meer slapen).

De bestaande lijst is in overleg met IPO en VNG nog eens kritisch getoetst aan de oorspronkelijke doelstellingen. Dit heeft uiteindelijk de volgende wijzigingen opgeleverd:

NIEUW – Besluit geluid milieubeheer art. 2

OUD – Wet geluidhinder (Wgh) art. 1 en Besluit geluidhinder

a. een woning;

woning (art. 1 Wgh)

b. een onderwijsgebouw;

onderwijsgebouwen (andere geluidsgevoelige gebouwen) (art. 1 Wgh)

c. een ziekenhuis;

ziekenhuizen (andere geluidsgevoelige gebouwen) (art. 1 Wgh)

d. een verpleeghuis;

verpleeghuizen (andere geluidsgevoelige gebouwen) (art. 1 Wgh)

e. een verzorgingstehuis;

verzorgingstehuizen (andere gezondheidszorggebouwen, via Besluit geluidhinder)

f. een psychiatrische inrichting;

psychiatrische inrichtingen (andere gezondheidszorggebouwen, via Besluit geluidhinder)

g. een medisch kinderdagverblijf;

medische kinderdagverblijven (andere gezondheidszorggebouwen, via Besluit geluidhinder)

vervallen

medisch centra (andere gezondheidszorggebouwen, via Besluit geluidhinder)

vervallen

poliklinieken (andere gezondheidszorggebouwen, via Besluit geluidhinder)

vervallen

geluidsgevoelige terreinen: terreinen behorend bij diverse andere gezondheidszorggebouwen

h. een standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Huisvestingswet, en

geluidsgevoelige terreinen: woonwagenstandplaatsen

i. een ligplaats in het water, bestemd om door een woonschip te worden ingenomen.

Vanuit diverse fracties zijn er tevens vragen gesteld over de bepalingen die dienen ter implementatie van de Europese richtlijn omgevingslawaai. De bepalingen gebaseerd op deze richtlijn zijn vrijwel integraal overgenomen van de huidige Wet geluidhinder en de daarop gebaseerde regelgeving. De implementatie van de richtlijn vond plaats in 2004 (Stb 2004, 338; Stb 2004, 339; Stcrt 2004, 134). Bij de parlementaire behandeling is destijds verantwoording afgelegd over de wijze van implementeren, de gekozen formuleringen en de consequenties. In algemene zin wil ik daar naar verwijzen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

Ten opzichte van het oude regime onder de wet zijn poliklinieken en medische centra niet langer aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen. Daarnaast kan door het afschaffen van de aparte norm voor verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en medische kinderdagverblijven een hogere waarde worden vastgesteld. Welke consequenties hebben deze maatregelen voor de leefbaarheid op deze locaties? Welke bescherming tegen geluidsoverlast genieten de gebruikers van deze gebouwen?

De term «medische centra» is een te algemene beschrijving gebleken. Soms bedoelt men met deze aanduiding een ziekenhuis (veel academische ziekenhuizen gebruiken tegenwoordig deze aanduiding; vaak afgekort tot MC), maar deze staat al expliciet op de lijst. Soms worden er huisartsencentra, apotheken en fysiotherapiepraktijken mee bedoeld. Daar vinden echter geen als geluidsgevoelig aangemerkte activiteiten plaats. Ook in poliklinieken is er geen sprake van dergelijke activiteiten. De algemeen gebruikelijke bouwkundige kwaliteit waarborgt bij die activiteiten een voldoende akoestische kwaliteit; extra regelgeving heeft daarom onvoldoende meerwaarde en is dus niet gewenst.

De geluidsgevoeligheid van verpleeghuizen, psychiatrische inrichtingen en medische kinderdagverblijven is vooral ingegeven door het feit dat die gebouwen een met wonen gelijk te stellen functie hebben. Zij het voor bijzondere groepen van mensen. Er zijn echter geen aanwijzingen dat deze mensen gemiddeld genomen substantieel gevoeliger zijn voor lawaai in hun woonomgeving dan de rest van de bevolking. Vandaar dat het qua normstelling gelijkstellen met woningen niet leidt tot een onaanvaardbare blootstelling. Het levert wel een vereenvoudiging van het zogenoemde normenhuis op.

Het gaat er bij de toepassing van het doelmatigheidscriterium om dat de beheerder met de investeringen voldoet aan zijn wettelijke verplichtingen. Wie ziet er toe op een juiste toepassing van dit criterium? Hoe worden onnodige en inefficiënte investeringen voorkomen?

Zoals terecht door de leden van de VVD-fractie wordt gesteld, bepaalt het doelmatigheidscriterium welke maatregelen moeten worden getroffen om aan de wettelijke verplichtingen te voldoen. Doordat besluiten over geluidproductieplafonds openbare procedures kennen, kunnen zowel belanghebbenden als bewoners er op toe zien of dit correct geschiedt. Ook zal uiteraard bij het voorleggen van verzoeken door de beheerder aan het bevoegd gezag op de juistheid van de verstrekte informatie worden gecontroleerd. Daarnaast heeft de inspectie een toezichthoudende taak. Zij kan bijvoorbeeld optreden als een noodzakelijke maatregel niet wordt getroffen.

De beheerder kan wel bewust meer doen om op een toekomstige ontwikkeling te anticiperen. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen dat een scherm na verloop van tijd alsnog een meter moet worden verhoogd. Dat leidt op korte termijn wel tot extra uitgaven, maar tot een besparing op langere termijn. In de toelichting op het wetsvoorstel is daar ook op ingegaan en is ook aangegeven dat dit uit oogpunt van doelmatige uitgaven en efficiëntie gewenst kan zijn.

Anders is het als omwonenden zouden verzoeken om de realisatie van een omvangrijker pakket maatregelen dan uit het doelmatigheidscriterium voortvloeit. Dergelijke verzoeken kunnen naar mijn oordeel op basis van het doelmatigheidscriterium met succes worden afgewezen. Daarnaast stuurt het criterium ook richting het maatregelenpakket dat tegen aanvaardbare kosten de grootste reductie levert; oftewel het meest efficiënte pakket.

Een andere afwijking zou kunnen voortkomen uit het door indien de weg- of spoorbeheerder zelf besluiten tot onnodige en inefficiënte investeringen. Deze mogelijkheid moet gezien worden gezien in het kader van het bredere functioneren van de beheerders. Het treffen van geluidmaatregelen vormt slechts een beperkt deel van de taak die zij hebben. Voor die hele taak geldt dat er geen onnodige werkzaamheden worden uitgevoerd en dat de werkzaamheden efficiënt dienen te worden uitgevoerd. Daarop zijn de budgetten die aan de beheerders ter beschikking worden gesteld ook afgestemd. Het is daarmee in het belang van de beheerder om geen onnodige maatregelen uit te voeren, om budgettaire problemen te voorkomen. Daarnaast dient de interne controle binnen het departement ook onnodige en inefficiënte investeringen te voorkomen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden vragen de staatssecretaris of onder de geluidsgevoelige gebouwen naast medische kinderdagverblijven en onderwijsgebouwen ook gewone kinderdagverblijven vallen? Zo nee, waarom is daar niet voor gekozen?

Kinderdagverblijven in algemene zin zijn inderdaad niet als geluidsgevoelig aangemerkt. Dit is met name omdat de activiteiten die daar plaatsvinden geen specifieke bescherming behoeven. Bovendien is het geluid van spelende kinderen zodanig, dat het geluid van buiten vaak wordt overstemd. Ook hier geldt dat goede ruimtelijke ordening en de normale bouwkundige kwaliteit voldoende waarborgen bieden voor een aanvaardbaar geluidklimaat.

De leden vragen de staatssecretaris toe te lichten of gebouwen (bijvoorbeeld kantoren), die voor tijdelijke bewoning geschikt zijn gemaakt, ook onder het begrip «woning» vallen. Zo nee, is het dan nog wel mogelijk om deze gebouwen tijdelijk te gebruiken voor bewoning, of stuit dit op wettelijke bezwaren? Zo ja, welke?

In de geldende Wet geluidhinder speelt nu nog het feitelijke gebruik – ongeacht of dat overeenstemt met het ruimtelijk kader dat voor een pand geldt – een belangrijke rol bij de bepaling van de mate van milieubescherming. Wordt thans een pand als woning gebruikt, ook al heeft het een kantoorbestemming, dan wordt het tegen geluidhinder beschermd als zijnde een woning.

Echter, een dezer dagen wordt een wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer, waarin wordt voorgesteld om de planologische status van gebouwen bepalend te laten zijn voor de mate van milieubescherming. Dit betreft het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en enkele andere wetten om de planologische status van gronden en opstallen bepalend te laten zijn voor de mate van milieubescherming alsmede om de positie van agrarische bedrijfswoningen aan te passen, kortweg ook wel aangeduid als het wetsvoorstel «plattelandswoningen». Met dat wetsvoorstel wordt onder andere de Wet geluidhinder gewijzigd. Heeft het pand dan een woonbestemming, dan zal het worden beschermd als een woning, heeft het pand een kantoorbestemming, dan krijgt het de (lagere) bescherming van een kantoor. Overigens geldt dit niet alleen voor bestemmingen in de enge zin van het woord. Deze nieuwe systematiek wordt gekoppeld aan de planologische status in ruimere zin: bestemmingsplan, beheersverordening of omgevingsvergunning. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen tijdelijke of definitieve functies. Zoals gezegd wordt hiertoe de Wet geluidhinder gewijzigd en ook de begripsomschrijving van «geluidsgevoelig object» in het voorgestelde artikel 11.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer wordt in lijn hiermee nog enigszins aangescherpt. In artikel 1 van het ontwerp-Besluit geluidmilieubeheer is overigens al aangegeven dat het begrip woning zich voor toepassing van de Wet milieubeheer, in tegenstelling tot de Wet geluidhinder, beperkt tot bestemde woningen.

Uit het voorgaande volgt dat als het – al dan niet tijdelijk – bewonen van kantoren mogelijk wordt gemaakt via een ruimtelijk besluit, deze woonfunctie voor wat betreft de toepassing van de geluidwetgeving zal worden aangemerkt als «woning». Is er geen ruimtelijk besluit van die strekking, dan zal de bescherming van de geluidwetgeving na de inwerkingtreding van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer en de invoering van het wetsvoorstel «plattelandswoningen» hierop niet langer van toepassing zijn. In die laatste situatie zou overigens naar alle waarschijnlijkheid wel sprake zijn van strijdigheid met de wet- en regelgeving op het terrein van de ruimtelijke ordening, hetgeen uiteraard kan uitmonden in handhavingsacties in dat spoor.

De leden vragen de staatssecretaris of het naar beneden afronden van waarden onder de 50 naar 0 inhoudt, dat als het aantal woningen minder is dan 50, dit betekent dat ze niet meetellen en dus niet te zien zijn op de geluidskaart. Zo ja, welke consequenties kan dit hebben?

Een woningaantal 49 wordt – geheel conform de EU-richtlijn – afgerond op nul honderdtallen. De tabellen met woningaantallen worden vooral gebruikt om EU-brede statistiek mee te bedrijven. Bijvoorbeeld als onderbouwing van eventuele aanscherping van typekeuringseisen aan motorvoertuigen. Daarbij is de verwaarlozing ingecalculeerd als niet significant. Dit heeft verder geen consequenties voor de bewoners van de niet meegetelde woningen.

De leden vragen de staatssecretaris of en zo ja, op welke wijze de motie Samsom in het besluit is vastgelegd.

De motie-Samsom zal bij nader rapport worden verwerkt in het ontwerp-Besluit geluid milieubeheer. Uitvoering van de motie brengt een aanpassing met zich van de eisen die aan de beheerder worden gesteld in het kader van een verzoek tot wijziging van een geluidproductieplafond (artikel 35).

Van de beheerder zal worden verwacht dat die – althans in situaties waarin cumulatie een rol speelt – overlegt met andere beheerders en daarvan verslag doet op het moment dat een verzoek om verhoging van het plafond wordt gedaan. Ook ligt het voor de hand dat de beheerder inzicht geeft in de verschillende mogelijkheden die er zijn om met die cumulatie om te gaan en wat de consequenties daarvan zijn. Vervolgens is het aan het bevoegd gezag om die informatie mee te laten wegen bij de beoordeling van het verzoek om verhoging, en om de afweging te maken of het opportuun is om gebruik te maken van de facultatieve mogelijkheid die het voorgestelde artikel 11.30, vijfde lid, van de Wet milieubeheer biedt tot maatwerk in geval van cumulatie.

De leden vragen de staatssecretaris toe te lichten op welke wijze geluidsbronnen, die zorgen voor cumulatie, in de actieplannen moeten worden toegelicht.

De EU-richtlijn omgevingslawaai bevat geen bepalingen omtrent cumulatie van de geluidsbelasting van de aangewezen geluidbronnen. Bij de implementatie ervan in Nederlands recht is destijds zo dicht mogelijk aangesloten bij de voorschriften van de richtlijn («geen nationale kop»).

Cumulatie is in dit verband alleen relevant als er geluid van twee of meer bronnen bepalend aanwezig is op één woning. Verschillen de geluidniveaus op een woning meer dan 5 dB van elkaar, dan is de luidste bron dominant. Alleen de luidste bron is dan bepalend voor de optredende negatieve gezondheidseffecten (waaronder hinder). Dat er twee bronnen tegelijk bepalend zijn, is slechts in een kleine minderheid van de praktijksituaties het geval.

Mocht dat het geval zijn dan kan de gemeente in het actieplan rekening houden met cumulatie door toepassing van de rekenregels voor cumulatie in het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 (hierna: Reken- en meetvoorschrift). Deze regels zijn gebaseerd op de uitgebreide database van TNO met daarin de resultaten van wereldwijde dosis-effectonderzoeken.

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat in het besluit prikkels moeten worden ingebouwd die leiden tot een trend tot verlaging van de plafonds. Daartoe hebben de leden, samen met de leden van de SP-fractie, bij de behandeling van de wet een amendement (Kamerstuk 32 252, nr. 42) ingediend. De regering heeft dit amendement ontraden, maar gaf daarbij tevens het volgende aan: «Hoewel het gewijzigde amendement nog meer aansluit bij mijn intenties, blijft het bezwaar bestaan dat het amendement zich richt op de geluidproductieplafonds van provinciale wegen. Derhalve moet het amendement nog steeds ontraden worden.»

De leden willen zeker zijn dat voor geluidsbronnen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, in actieplannen in ieder geval wordt beschreven hoe geluidproductieplafonds worden aangepast op basis van ontwikkelingen en met betrekking tot het bronbeleid.

Daarnaast verwachten de leden, zoals toegezegd, dat in de voorbereiding op SWUNG II deze maatregel ook voor de provincies gaat gelden.

Naar aanleiding van het bij de behandeling van de wet ingediende amendement (Kamerstukken II 2010/11, 32 252, nr. 42 (vervangen door nr. 43) willen de leden van de PvdA-fractie zekerheid dat in actieplannen wordt beschreven hoe geluidproductieplafonds worden aangepast op basis van ontwikkelingen en met betrekking tot het bronbeleid. Het ontraden van de motie was gebaseerd op het feit dat die zich richtte op Gedeputeerde Staten en niet op de inhoudelijke wens om geluidproductieplafonds te verlagen indien de voortschrijding van het bronbeleid daar ruimte voor biedt. Daarom is in het door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel in het vierde lid van artikel 11.11 de verplichting opgenomen om voor rijksinfrastructuur aan te geven in hoeverre het voornemen bestaat de geluidproductieplafonds in verband daarmee te verlagen. Deze verplichting geeft naar mijn oordeel voldoende zekerheid dat het aspect verlaging van plafonds in relatie met voortschrijdend bronbeleid van de op te stellen actieplannen voor de rijksinfrastructuur deel zal uitmaken.

De genoemde maatregel wordt meegenomen in de voorbereiding van het wetsvoorstel SWUNG-2. Op dit moment vindt nog een gedetailleerde toetsing plaats van de uitvoerbaarheid van de verschillende voorstellen. Verwacht wordt dat in het voorjaar van 2012 op bestuurlijk niveau definitieve conclusies over de gewenste inhoud van SWUNG-2 getrokken kunnen worden, in overleg tussen Rijk, IPO en VNG. Vervolgens zullen Eerste en Tweede Kamer over deze conclusies geïnformeerd worden, alvorens de vertaling in een wetsvoorstel ter hand wordt genomen.

Tot slot verzoeken de leden van de PvdA-fractie, gezien de positieve intentie om waar mogelijk prikkels in te bouwen om tot plafondverlaging over te gaan, de staatssecretaris toe te lichten op welke wijze deze prikkels ingebouwd kunnen worden.

Het is de intentie om, als de mogelijkheid zich voordoet, de plafonds te verlagen. Nieuw, succesvol bronbeleid kan bijvoorbeeld resulteren in een bijstelling van de geldende geluidproductieplafonds. Daardoor kan de winst van bronmaatregelen geheel of gedeeltelijk ten goede komen aan het milieu. Een overweging van het generiek bijstellen van geluidproductieplafonds zal onderdeel uitmaken van de actieplannen. Langs die weg wordt het parlement en worden belanghebbenden geïnformeerd over het doorvertalen van bronbeleid in een verlaging van geluidproductieplafonds. Zowel het actieplan zelf als de besluitvorming tot wijziging van geluidproductieplafonds bieden ook gelegenheid aan belanghebbenden om hun zienswijze kenbaar te maken aan het bevoegd gezag, de minister van Infrastructuur en Milieu. Ik zie op dit moment geen aanvullende mogelijkheden om prikkels in te bouwen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

Het onderhavige besluit wijzigt de aanwijzing van geluidsgevoelige objecten. Daarmee heeft het in beperkte mate gevolgen voor het milieu. De leden van de CDA-fractie vragen nadere informatie over welke wijzigingen het precies betreft, en waarom hiertoe besloten is.

De nadere informatie waar deze leden om vragen, is te vinden in het inleidende gedeelte.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie vragen ook of de staatssecretaris in het Besluit geluid milieubeheer geen kansen laat liggen om het bronbeleid te versterken. In artikel 7 is een bepaling opgenomen over de akoestische kwaliteit van de infrastructuur, maar enige vorm van sturing op de akoestische kwaliteit van voertuigen – zowel op de weg als op het spoor – ontbreekt. Om welke reden ontbreekt dit onderdeel in de Algemene Maatregel van Bestuur (hierna: AMvB)?

In artikel 7, waar de leden van de SP-fractie naar verwijzen, gaat het om de sturing op de akoestische kwaliteit van infrastructuur. De beheerders beheren deze infrastructuur en zijn daarmee in staat invulling aan die bepalingen te geven. De beheerder heeft echter geen zeggenschap over akoestische eisen aan voertuigen die van zijn infrastructuur gebruik maken. De bevoegdheid tot het stellen van die eisen ligt bij de EU en daarmee ook de sturing. Alleen op het spoor bestaat een indirecte mogelijkheid bij de capaciteitsverdeling. Zoals in het Kabinetsstandpunt Spoor in Beweging (Kamerstukken II, 2008/09, 31 987, nr. 1), is aangekondigd, zal het Besluit capaciteitsverdeling worden aangepast zodat, ter verdere stimulering van de ombouw van lawaaiig materieel naar stil materieel, in overbelaste situaties voorrang wordt verleend aan stillere treinen.

Artikel 1, lid 4 van het Besluit geluid milieubeheer regelt dat penitentiaire inrichtingen, justitiële jeugdinrichtingen en TBS-inrichtingen worden uitgesloten als geluidsgevoelige objecten. De leden van de SP-fractie vragen de staatssecretaris of de bewoners van genoemde inrichtingen minder gevoelig voor geluid zijn dan gewone stervelingen. Is de bedoeling van de uitsluiting om een vorm van bijkomende straf op te leggen? Zo ja, moet de rechter voortaan rekening houden met deze bijkomende straf? Wordt dezelfde lijn doorgezet door voorschriften met betrekking tot de luchtkwaliteit of de kwaliteit van drinkwater voortaan niet van toepassing te verklaren op genoemde inrichtingen?

De leden van de SP-fractie vragen de staatssecretaris verder of deze bepaling te rijmen is met internationale verdragen die Nederland ondertekend heeft en het VN-verdrag ter bescherming van de rechten van de mens. Ook zouden de leden graag een toelichting krijgen op de vraag waarom psychiatrische inrichtingen – terecht – als geluidsgevoelige objecten worden aangemerkt en penitentiaire en justitiële inrichtingen niet, terwijl daar blijkens onderzoek ook een flink percentage psychiatrische aandoeningen voorkomt en aangenomen mag worden dat dit percentage voor bewoners van TBS-inrichtingen 100% bedraagt.

Ik constateer a priori dat de keuzes in het ontwerpbesluit niet afwijken van die in de huidige wetgeving, en ter toelichting op deze in het verleden reeds gemaakte keuzes kan ik nog het volgende opmerken. Er zijn geen aanwijzingen dat mensen die verblijven in de verschillende vormen van penitentiaire inrichtingen gevoeliger of ongevoeliger zijn voor geluid dan andere mensen. Ook is het verblijf in deze inrichtingen soms zodanig lang dat van langdurige blootstelling kan worden gesproken. Toch worden gevangenissen bij de toetsing van planologische ontwikkelingen van oudsher niet als geluidsgevoelig aangemerkt. Dat wil zeggen dat er geen grenswaarde voor het geluid buiten op de gevel van deze gebouwen wordt gesteld. De buitenwaarde is namelijk minder dan bij andere gebouwen maatgevend voor wat men binnen het gebouw ervaart. Waar bij woningen deuren en ramen naar balkons en tuinen regelmatig openstaan, is dat in gevangenissen of TBS-klinieken niet het geval. Door de robuuste bouwkundige staat van dergelijke gebouwen is voldoende zeker gesteld dat er een aanvaardbaar akoestisch binnenklimaat heerst. De veronderstelling dat artikel 1, lid 4 van het voorliggende besluit leidt tot een (bewuste) structurele verhoging van de geluidblootstelling, die mogelijk niet zou stroken met internationale verdragen, is dus onjuist.

De leden van de SP-fractie vragen de staatssecretaris waarom in artikel 2 van het Besluit geluid milieubeheer slechts medische kinderdagverblijven als geluidsgevoelig object worden aangewezen, in plaats van alle kinderdagverblijven.

Kortheidshalve verwijs ik naar het eerdere antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de SP-fractie vinden dat het aantal geluidsgevoelige ruimten in artikel 3 van het Besluit geluid milieubeheer nodeloos beperkt wordt. Wat te doen met flexibel ontworpen woningen, onderwijs- en zorggebouwen en dergelijke, waarbij de functie van de vertrekken niet op voorhand is vastgelegd of veranderd kan worden?

Bij veel scholen vinden steeds meer onderwijsactiviteiten plaats buiten de reguliere leslokalen: zelfstudie, projectonderwijs, begeleiding door remedial teachers en dergelijke. Vallen deze ook onder de definitie van artikel 3 lid b?

Voor wat betreft woningen bevat het ontwerpbesluit dezelfde geluidsgevoelige ruimten als de huidige regelgeving. Voor nieuwbouw van woningen kent het Bouwbesluit al sinds jaar en dag een regeling om met de zogenoemde vrije indeelbaarheid om te gaan. Voor bestaande woningen worden slechts gangen, opslagzolders en dergelijke uitgezonderd: ruimtes waarvan evident is dat mensen er slechts kort verblijven.

Voor wat betreft onderwijsgebouwen wordt aangetekend dat alleen mondeling, klassikaal onderwijs een geluidsgevoelige activiteit is waarvan door onderzoek is aangetoond dat de kwaliteit negatief wordt beïnvloed door een te hoog geluidsniveau. Voor de overige schoolse bezigheden die door de leden van de SP-fractie worden genoemd, geldt dat de normale bouwkundige kwaliteit van schoolgebouwen voldoende waarborg biedt voor een aanvaardbaar geluidklimaat. Extra geluidnormen voor niet-klaslokalen geven slechts marginale meerwaarde maar wel complexere regelgeving en meer kosten. Extra geluidnormen zijn om die reden niet gewenst.

De gekozen formulering van de akoestische kwaliteit van wegen en spoorwegen in artikel 7 van het Besluit geluid milieubeheer laat volgens de leden van de SP-fractie veel ruimte voor interpretatie. Er zijn vele kwaliteiten ZOAB. De geluidemissies van ZOAB nemen aanzienlijk toe in de jaren na oplevering. Ook bij spoorwegen met langgelast spoor in ballastbed op betonnen dwarsliggers kan de geluidemissie behoorlijk uiteenlopen, afhankelijk van ouderdom en onderhoudstoestand. De leden van de SP-fractie dringen daarom aan op een formulering die minder ruimte biedt voor interpretatie.

Het is een juiste constatering dat er meerdere kwaliteiten ZOAB zijn.

In artikel 7 is de minimale akoestische kwaliteit aangegeven. Deze minimale kwaliteit is gebaseerd op in de praktijk beproefde technieken. Het betreft dan de kwaliteit bij aanleg.

In het Reken- en meetvoorschrift zijn regels opgenomen omtrent de bepaling van de geluidemissie van wegdekken en spoorconstructies.

Rijkswaterstaat schrijft bij de aanbesteding van ZOAB voor dat voldaan moet worden aan de akoestische kwaliteit zoals beschreven in de CROW publicatie 200 (de methode Cwegdek 2002 voor wegverkeersgeluid. Tevens moet de aannemer vooraf een plan indienen waarin hij aangeeft dat hij aan de eisen voldoet; achteraf moet hij dit ook aantonen. Daarnaast zal, na aanpassing van het Reken- en meetvoorschrift, het effect van veroudering van ZOAB expliciet worden meegenomen bij de berekeningen van de geluidproductieplafonds. Deze aanpassingen betreffen gemiddelden en zijn gebaseerd op recent uitgevoerde metingen op verschillende wegdekken, variërend in ouderdom.

Voor wat betreft de spoorconstructies zijn er veel metingen uitgevoerd; hierbij zijn verschillende onderhoudstoestanden en ouderdomssituaties meegenomen. De geluideisen die opgenomen zijn in het Reken- en meetvoorschrift zijn gebaseerd op een gemiddelde onderhoudstoestand.

Derhalve is het naar mijn mening niet noodzakelijk om aanvullende bepalingen op te nemen in artikel 7.

De leden van de SP-fractie vragen de staatssecretaris waarom de formulering «het aantal objecten dat is blootgesteld aan een geluidsbelasting die groter is dan...» in artikel 10 lid 1a van het Besluit geluid milieubeheer afwijkt van bijlage VI van de EU-richtlijn, die vraagt om het aantal objecten dat is blootgesteld aan een geluidsbelasting in een bepaalde klasse van 5 dB. Deze leden begrijpen dat dit subtiele verschil leidt tot misverstanden in de rapportage aan de Europese Commissie. Zij suggereren om de omschrijving gelijk te trekken.

De formulering uit het Besluit omgevingslawaai, die dateert van de oorspronkelijke implementatie van de richtlijn, is overgenomen in het ontwerp-Besluit geluid milieubeheer. De formulering uit de richtlijn en die uit het ontwerpbesluit leveren materieel dezelfde klassen op, die vervolgens aan de Commissie worden gerapporteerd. Ik zie dan ook niet in hoe dat tot misverstanden zou kunnen leiden.

Ook wat betreft artikel 10 lid 3 van het Besluit geluid milieubeheer begrijpen de leden van de SP-fractie uit reacties van deskundigen dat er een inconsistentie zit tussen de formulering van de AMvB en de rapportage-eis die volgt uit de EU-richtlijn. Zij suggereren als redactie voor het laatste deel van artikel 10 lid 3: «mogen de in het eerste lid bedoelde gegevens worden aangegeven voor de gezamenlijke belangrijke wegen onderscheidenlijk belangrijke spoorwegen.»

Met dank aan de suggestie van deze leden zal de betreffende formulering bij nader rapport aldus worden aangepast.

Gelet op artikel 10, lid 1c van het Besluit geluid milieubeheer vragen de leden van de SP-fractie hoe de registratie van woningen met gevelisolatie is geregeld. Wordt dit vastgelegd bij het Kadaster? Zo ja, wordt deze verplichting nageleefd en is de aanwezige registratie volledig en actueel? Als dat niet zo is, hoe kan deze informatie dan opgenomen worden in de geluidsbelastingkaarten?

Het registreren van woningen die voorzien zijn van extra gevelisolatie, is niet wettelijk geregeld. In artikel 7 van het vigerende Besluit omgevingslawaai (Stb 2004, 339) is daarom opgenomen dat de gegevens omtrent geïsoleerde woningen alleen bij de kaart gevoegd worden «indien beschikbaar». Ook artikel 10, eerste lid, onder c, van het voorliggende ontwerpbesluit zal aldus komen te luiden (was abusievelijk vervangen door «indien van toepassing»).

Geldt de bepaling in artikel 16 van het Besluit geluid milieubeheer ook voor militaire luchthavens?

Artikel 16 van het ontwerp-Besluit geluidhinder is inderdaad mede van toepassing op militaire luchthavens. Artikel 11.6 van de wet bepaalt dat een geluidsbelastingkaart (onder meer) informatie bevat over luchthavens als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet luchtvaart, waaronder mede zijn begrepen militaire luchthavens. Om die reden verwijst het tweede lid, onder a, naar een beperkingengebied als bedoeld in artikel 10.17 van de Wet luchtvaart, dat specifiek betrekking heeft op militaire luchthavens. Ook die geluidsbelastingen worden dus vermeld op de geluidsbelastingkaart.

Gelet op artikel 17 van het Besluit geluid milieubeheer, dringen de leden van de SP-fractie erop aan dat de geluidsbelastingkaart voor Schiphol de werkelijke geluidsbelasting in Lden en Lnight reflecteert, niet de virtuele werkelijkheid van de Maximaal Toelaatbare Geluidsbelasting waarden in de vergunningspunten. Is dat het geval? Zo nee, kan deze afwijkende systematiek ten opzichte van weg- en spoorweglawaai gemotiveerd worden?

Dat is inderdaad het geval. Bij de geluidkaart van Schiphol, waar men over een geavanceerd geluidbewakingssysteem beschikt, wordt gewerkt met de geluidsbelasting op basis van de werkelijk gerealiseerde vliegtuigbewegingen.

De leden van de SP-fractie vinden dat de termijnen die ingevolge artikel 23 lid 1 gelden voor lagere overheden, ook zouden moeten gelden voor ProRail, Rijkswaterstaat en Schiphol, als deze informatie moeten aanleveren aan de agglomeratiegemeenten ten behoeve van de uitvoering van hun wettelijke taak. Een termijn van drie maanden is in hun ogen riant. Waarom is er zelfs bij deze ruime termijn nog een uitstelclausule nodig?

Artikel 6 van de Regeling omgevingslawaai luchtvaart geeft een termijn die gelijk is aan de termijn van artikel 23 van het ontwerp-Besluit geluid milieubeheer (drie maanden), dat tevens van toepassing is op gegevens van Rijkswaterstaat en ProRail (de minister is verantwoordelijk en verzekert via de beheerconcessie hoofdspoorweginfrastructuur dat ProRail tijdig de benodigde informatie levert, met toepassing van artikel 17 van de Spoorwegwet). Anders dan de leden van de SP-fractie veronderstellen, is er dus geen verschil in de termijnen die voor de agglomeratiegemeenten respectievelijk voor de luchthaven Schiphol, ProRail of Rijkswaterstaat gelden.

De termijn van drie maanden kan niet altijd worden nagekomen. Gegevens die betrekking hebben op het verstreken kalenderjaar, zullen immers pas in de loop van het daarop volgende kalenderjaar beschikbaar komen. Het verzoek om die gegevens kan al zijn gedaan voordat die gegevens beschikbaar zijn. Daarvoor is in het eerste lid van artikel 23 van het ontwerp-Besluit geluid milieubeheer een aparte voorziening opgenomen: zij moeten worden verstrekt zodra zij beschikbaar zijn. Dezelfde voorziening is opgenomen in Artikel 6 van de Regeling omgevingslawaai luchtvaart.

Ten aanzien van artikel 24 van het Besluit geluid milieubeheer merken de leden van de SP-fractie op dat het actieplan bij uitstek een instrument is waarin aandacht besteed zou moeten worden aan cumulatie. De leden van de SP-fractie dringen erop aan om aan lid 1 een bepaling toe te voegen die dit vastlegt. Hiermee kan bevorderd worden dat schaars belastinggeld effectief besteed wordt.

Deze vraag vertoont een zo sterke overlap met een eerdere vraag van de leden van de PvdA-fractie hierover dat ik kortheidshalve graag naar het antwoord op die vraag verwijs.

Wat betreft artikel 24 lid 1g van het Besluit geluid milieubeheer merken de leden van de SP-fractie op dat niet alleen grote infrastructurele werken, maar ook grote ruimtelijke ontwikkelingen die in de planperiode gerealiseerd zullen worden, in het actieplan betrokken moeten worden. Met die aanpak kunnen preventieve maatregelen genomen worden, waardoor peperdure maatregelen achteraf voorkomen of beperkt kunnen worden.

De leden van de SP-fractie merken terecht op dat ook grote ruimtelijke ontwikkelingen tijdens de planperiode zouden moeten worden betrokken bij het actieplan. Overigens is daarin reeds voorzien in de richtlijn zelf en in de implementatiewetgeving (artikel 122, eerste lid, van de huidige Wet geluidhinder, overgenomen in het voorgestelde artikel 11.11, eerste lid). Het actieplan moet opnieuw worden overwogen en zo nodig tussentijds aangepast in geval van «een belangrijke ontwikkeling die van invloed is op de geluidhindersituatie,» hetgeen voldoende open is geformuleerd zodat diverse relevante ontwikkelingen eronder kunnen vallen, waaronder ruimtelijke ontwikkelingen van enige omvang.

Niettemin ben ik bereid dit te verhelderen door deze belangrijke ruimtelijke ontwikkelingen toe te voegen in de formulering van artikel 24, eerste lid, onder g, van het ontwerpbesluit naar aanleiding van de zorg die uit de vraag van deze leden spreekt.

De leden van de SP-fractie vinden een goede voorlichting en communicatie over actieplannen belangrijk. De beknopte samenvatting en bijbehorende samenvattende kaarten moeten gericht zijn op het betrekken van de brede groep belanghebbenden bij de aanpak van geluidsoverlast in een zo vroeg mogelijk stadium. Zij suggereren om dit duidelijker te verankeren in artikel 24 lid 2 van het Besluit geluid milieubeheer.

De kaarten worden openbaar gemaakt en de belanghebbenden in kennis gesteld. Dit is geheel in overeenstemming met de richtlijn. Op dit punt meer voorwaarden in het ontwerpbesluit opnemen zou extra bestuurslasten opleveren («nationale kop»). De Regering ziet hier de meerwaarde niet van in.

Ten aanzien van artikel 25 lid 2 van het Besluit geluid milieubeheer vragen de leden van de SP-fractie hoe vrijblijvend dan wel verplichtend de bescherming van stille gebieden is. Bij gebrek aan andere effectieve maatregelen is het compenserende effect van stille gebieden op de volksgezondheid belangrijk. Hoe wordt voorkomen dat dit artikel in de praktijk een loze bepaling wordt?

Ondergetekende ziet geen reden om te vrezen dat de bescherming van stille gebieden een loze bepaling zal blijken. In het ontwerp-Besluit geluid milieubeheer is uitdrukkelijk aangegeven dat in een actieplan in elk geval aandacht wordt besteed aan de bescherming van stille gebieden (zie het tweede lid van artikel 25). Daarbij gaat het zowel om het beleid als om concrete maatregelen. Bovendien moeten verstreken actieplannen in het volgende plan worden geëvalueerd.

Het volgen van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht waarborgt bovendien dat inspraak ruimschoots mogelijk is (het voorgestelde artikel 11.14, eerste lid, van de Wet milieubeheer). De actieplannen voor agglomeratiegemeenten passeren voorts de gemeenteraad, hetgeen bevordert dat de gemeenteraad op een later moment zal besluiten tot het vaststellen of herzien van bijvoorbeeld bestemmingsplannen conform de voornemens uit het actieplan (het voorgestelde artikel 11.14, tweede lid, van de Wet milieubeheer).

In artikel 27 van het Besluit geluid milieubeheer wordt verwezen naar een ministeriële regeling, waarin een dosis-effectrelatie zal worden vastgelegd. Kan meer duidelijkheid worden gegeven over de invulling van deze bepaling?

Artikel 27 van het ontwerp-Besluit geluid milieubeheer is een exacte kopie van het huidige artikel 25 van het Besluit omgevingslawaai. Het opnemen van dit artikel in het Besluit geluid milieubeheer houdt ook geen verband met een inhoudelijke wijziging, maar met de overheveling van de regels met betrekking tot de geluidkartering en actieplannen van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer. De huidige invulling is opgenomen in bijlage 2 van de Regeling Omgevingslawaai. Die bijlage geeft derhalve volledige duidelijkheid over de invulling van de genoemde bepaling.

Ook in het verslag over de naleving van geluidproductieplafonds zou naar de mening van de leden van de SP-fractie aandacht besteed moeten worden aan cumulatie-effecten. Is de regering bereid om artikel 29 van het Besluit geluid milieubeheer in deze zin aan te vullen?

Cumulatie speelt een rol bij het vaststellen of wijzigen van geluidproductieplafonds, in die zin dat cumulatie-effecten van invloed kunnen zijn op de hoogte van de plafonds. Nadat een plafond tot stand is gekomen, maakt het geen verschil meer of bij het bepalen van de plafondhoogte rekening is gehouden met cumulatie-effecten. Het plafond dient te worden nageleefd. Ondergetekende ziet dan ook geen meerwaarde in een voorschrift zoals door de genoemde leden wordt bepleit.

Eerder is al ingegaan op een andere vraag van deze leden, met betrekking tot cumulatie-effecten in het kader van de voorbereiding van een geluidproductieplafond.

De leden van de SP-fractie hebben de indruk dat in artikel 31, lid 2a van het Besluit geluid milieubeheer het woord «niet» is weggevallen in de redactie van de volgende zinsnede: «....toepassing van de geluidbeperkende maatregel niet de grootste geluidreductie oplevert....»

Overigens constateren de leden van de SP-fractie dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu in dit artikel wel heel veel ruimte biedt voor het bestempelen van geluidbeperkende maatregelen als «financieel ondoelmatig».

De veronderstelling van de leden van de SP-fractie dat artikel 31, lid 2a van het Besluit geluid milieubeheer het woord «niet» is weggevallen is niet correct. Om dat duidelijk te maken zal ik dit onderdeel in de bredere context van het tweede lid van artikel 31 toelichten.

Het tweede lid van artikel 31 van het Besluit geluid milieubeheer regelt dat wordt voorkomen dat met name geluidsschermen tot extreme hoogten doelmatig zouden zijn, terwijl een aanmerkelijk lager scherm niet of nauwelijks minder reductie op zou leveren en aanmerkelijk goedkoper zou zijn. Het onderdeel c van het tweede lid geeft hiervoor als voorwaarde dat de extra kosten (maatregelenpunten) niet in redelijke verhouding staan tot de extra geluidreductie die door het fors hogere scherm zou worden bereikt.

In het door de leden van de SP-fractie genoemde onderdeel a van artikel 31, tweede lid, van het ontwerp-Besluit geluid milieubeheer wordt de referentiesituatie bepaald voor de vergelijking die daarvoor moet worden gemaakt. Dat is het maatregelenpakket dat de grootste geluidreductie oplevert binnen de beschikbare reductiepunten voor die situatie. Dat zou – zonder de regels van het tweede lid – het te kiezen maatregelenpakket zijn.

In het tweede lid staat versimpeld weergegeven: in afwijking van het eerste lid is een geluidbeperkende maatregel niet doelmatig, als blijkt dat die maatregel wel de grootste reductie levert (onderdeel a), maar in vergelijking met een andere maatregel die niet of nauwelijks minder reduceert (onderdeel b) buiten proporties duurder is (onderdeel c). Het gaat bij onderdeel a dus nadrukkelijk wel om de maatregel met de grootste reductie.

Het oordeel van de SP-fractie dat ditartikel wel heel veel ruimte biedt voor het bestempelen van geluidbeperkende maatregelen als «financieel ondoelmatig» deel ik niet. Dit artikel is vormgegeven op basis van het doorrekenen van voorbeelden, waaruit bleek dat in de betreffende situaties tegen fors lagere kosten vrijwel dezelfde bescherming geboden kan worden. Daarmee wordt voorkomen dat binnen de beschikbare budgetten een onevenredig deel naar die situaties zou gaan en ten gevolge daarvan het beschermingsniveau elders lager wordt.

Ten aanzien van artikel 37 van het Besluit geluid milieubeheer vragen de leden van de SP-fractie de staatssecretaris hoe het begrip «rechthebbende» in deze context wordt ingevuld. Zijn huurders ook rechthebbende?

Het antwoord op de vraag of een huurder als rechthebbende kan gelden, volgt eigenlijk uit de privaatrechtelijke relaties die kunnen bestaan tussen een bewoner van een huis en de eigenaar van een huis, en hoe in het burgerlijk wetboek of in het contractenrecht die relatie vorm is gegeven. Rechthebbende is in dit verband een ieder van wiens toestemming de beheerder afhankelijk is als hij wenst over te gaan tot het treffen van geluidwerende maatregelen aan een geluidsgevoelig object. De beheerder heeft geen middelen om een rechthebbende te dwingen tot medewerking. Dat betekent dat als één rechthebbende geen medewerking wenst te verlenen, de beheerder de maatregelen niet kan treffen. Wel kan uit de rechtsverhouding tussen twee of meer rechthebbenden volgen dat de ene rechthebbende ten opzichte van een of meer andere rechthebbenden gehouden is om zijn medewerking te verlenen aan werkzaamheden aan het object. Artikel 7:220 van het Burgerlijk Wetboek verplicht de huurder bijvoorbeeld tot medewerking aan dringende werkzaamheden. Ook in de huurovereenkomst kunnen bepalingen ter zake zijn opgenomen. In dat geval kan een rechthebbende die wil meewerken aan het treffen van de gevelmaatregelen, bereiken dat ook een andere rechthebbende zijn medewerking niet weigert.

Wat betreft artikel 1.3 van het Invoeringsbesluit geluidproductieplafonds verwijzen de leden van de SP-fractie naar hun inbreng bij artikel 1, lid 4 van het Besluit geluid milieubeheer.

Verwezen wordt naar het antwoord op de inbreng van de leden van de SP-fractie bij artikel 1, vierde lid.

In artikel 1.4a van het Invoeringsbesluit geluidproductieplafonds wordt een tabel gepresenteerd die de breedte van de zone bepaalt op basis van het geluidproductieplafond. Is de tabel opgezet op basis van het net van referentiepunten op 50 meter afstand van de (spoor)weg?

Zoals de leden van de SP-fractie veronderstellen is de tabel in artikel 1.4a van het Invoeringsbesluit geluidproductieplafonds inderdaad gebaseerd op een ligging van de referentiepunten op 50 meter afstand van de (spoor)weg.

De leden van de SP-fractie hebben begrepen dat er ook situaties zijn waar de referentiepunten op grotere afstanden liggen dan 50 meter. Bij hetzelfde geluidsniveau op een grotere afstand hoort echter ook een groter invloedsgebied. Als de referentieafstand bijvoorbeeld 100 meter is over bijvoorbeeld de lengte van een spoorwegemplacement (een typisch voorbeeld), dan moet de zone (het aandachtsgebied) ook groter worden gemaakt. Anders vallen er ten onrechte woningen buiten het onderzoeksgebied. Deze leden verzoeken om de redactie van het artikel en de tabel hierop aan te passen, zodat grotere afstanden tussen referentiepunten niet leiden tot een lager beschermingsniveau.

De referentiepunten worden standaard gelegd op 50 meter afstand van een (spoor)weg. In bijlage 2 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Modernisering instrumentarium geluidbeleid, geluidproductieplafonds (Kamerstukken II, 2008/09, 32 252, nr. 3) is daar verder op ingegaan. Die 50 meter is, om praktische redenen, niet wettelijk voorgeschreven als vaste afstand. Daarmee kunnen, zoals de leden van de SP-fractie aankaarten, inderdaad situaties ontstaan waarbij de afstand tot de infrastructuur zal afwijken van de 50 meter. Dit kan effect hebben op de zonebreedte die met de tabel in artikel 1.4a van het Invoeringsbesluit geluidproductieplafonds wordt bepaald. Komen referentiepunten dichterbij te liggen, dan zal de hoogte van het vastgestelde geluidproductieplafond hoger liggen en voor punten op een grotere afstand juist andersom. Gelet op de inhoud van de tabel in artikel 1.4a van het Invoeringsbesluit geluidproductieplafonds kan dat ook leiden tot andere zonebreedten.

Het effect van die verschillen is echter beperkt. Allereerst zijn de zones slechts van toepassing op de regels van het Besluit geluidhinder. Ze betreffen derhalve de bouw van nieuwe geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, en niet de aanleg of wijziging van spoorwegen met geluidproductieplafonds. Daarmee zijn aanwezige woningen toch volledig beschermd tegen wijzigingen aan de infrastructuur.

Voorts zullen kleine afwijkingen in afstandsverschillen veelal niet leiden tot indeling in een andere klasse in de tabel en daarmee ook niet tot een andere zonebreedte. Het door de fractie genoemde voorbeeld, dat naar mijn oordeel als extreem gezien moet worden, van referentiepunten op 100 meter afstand levert grofweg een 3 dB lagere plafondhoogte. Afhankelijk van de hoogte van het geluidproductieplafond kan dat gelet op de tabel wel of geen breedteklasse schelen. Het hangt dan van het gevolg van de toepassing van het tweede lid van artikel 1.4a af in hoeverre er daadwerkelijk sprake zal zijn van een smallere zone. Dat lid bepaalt namelijk dat bij verschil in zonebreedten, de breedste zone nog over de lengte van een derde van die breedte doorloopt.

Zoals aangegeven zullen de effecten van een andere ligging van referentiepunten in de praktijk zeer beperkt zijn. Daarnaast geldt dat aanpassing om met de ligging van de referentiepunten rekening te houden niet op eenvoudige wijze in het artikel is op te nemen en derhalve de regels zou compliceren. Om deze reden en vanwege het feit dat de berekende geluidsbelastingen bij woningen hierdoor op geen enkele wijze worden beïnvloed, ben ik niet voornemens om, overeenkomstig het verzoek van de leden van de SP-fractie, de redactie van het artikel en de tabel aan te passen.

De leden van de SP-fractie constateren dat de formulering van artikel 1.6 van het Invoeringsbesluit geluidproductieplafonds ruimte biedt voor een extra verhoging van het geluidsniveau in scholen en kinderdagverblijven. Het artikel bepaalt dat voor scholen waar alleen overdag lesgegeven wordt, met de geluidsbelasting in de avond en nacht geen rekening gehouden hoeft te worden. Met de nieuwe uniforme dosismaat is deze formulering nogal ambivalent. Lden is een optelsom van een gewogen dag-, avond- en nachtwaarde. Als we de avond en nacht buiten beschouwing laten, krijgen we voor een dagperiode van 12 uur (de helft van een etmaal van 24 uur) een geluidsbelasting van Lday – 3 dB. Dat is een aanzienlijke verslechtering, vermoedelijk onbedoeld effect van een onnauwkeurige formulering.

Leden van de SP-fractie vroegen zich af of de formulering in artikel 1.6 van het gewijzigde besluit geluidhinder niet te ambivalent is. «Buiten beschouwing laten» betekent in dit verband uiteraard dat in de formule voor de geluidsbelasting (gegeven in de EU-richtlijn) de middelingstijd in gelijke mate moet worden aangepast (12 uur in plaats van 24 uur als alleen geopend in de dagperiode en 16 uur als geopend in de dag- en avondperiode). De facto heeft dat hetzelfde resultaat als hetgeen in de vraag van de leden van de fractie van de SP wordt geopperd. De formulering is overigens gelijk aan hetgeen nu in de Wet geluidhinder is geregeld. Met de genoemde interpretatie zijn in de praktijk geen problemen bekend.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De leden van de D66-fractie kijken uit naar de uitwerking van de toezegging van de staatssecretaris om te kijken naar de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de verschillende beheerders van infrastructuur en omgevingslawaai.

Ondergetekende veronderstelt dat de leden van de D66-fractie het oog hebben op de uitvoering van de motie-Samsom2. Met betrekking hiertoe wordt verwezen naar het eerdere antwoord op een vraag van de leden van de PvdA-fractie.

Gelet op artikel 1.4a van het Invoeringsbesluit geluidproductieplafonds, kan de staatssecretaris aangeven of en zo ja, in hoeverre, de breedtes van de gehanteerde zones verschillen van de huidige situatie?

De huidige zonebreedtes langs spoorwegen zijn bepaald op basis van de ligging van de voorkeurswaarde uit de huidige wetgeving. Daarbij is wat betreft gebruik van het spoor uitgegaan van de indertijd beschikbare prognoses. De zonebreedten opgenomen in artikel 1.4a van het Invoeringsbesluit geluidproductieplafonds gaan uit van dezelfde voorkeurswaarde. Echter, zoals de tabel in het genoemde artikel al aangeeft, wordt nu uitgegaan van de hoogte van het geluidproductieplafond ter plaatse. Door verschillen in de indertijd gehanteerde prognoses en de in te voeren plafonds zullen ook zonebreedtes kunnen verschillen.

Voor de bepaling van de in de tabel van artikel 1.4a van het Invoeringsbesluit geluidproductieplafonds gehanteerde klassenindeling van de hoogten van het geluidproductieplafond en ook de daarbij behorende breedte van de zone, is voor twaalf zeer verschillende baanvakken een vergelijking gemaakt tussen de huidige en de nieuwe zones. Bij de keuze van de in de tabel opgenomen gegevens kwamen de zonebreedtes gemiddeld het beste overeen. Derhalve kan gesteld worden dat bij gelijke geluidemissie de zonebreedte gemiddeld hetzelfde zal blijven.

Kan de staatssecretaris ten aanzien van het Besluit geluid milieubeheer ingaan op de wijze waarop de geluidbelastingkaarten toegankelijk worden gemaakt voor de burger?

De geluidsbelastingskaarten worden door de opstellers er van voor een ieder langs elektronische weg beschikbaar gesteld. Via de gebruikelijke bladen publiceert de opsteller waar en hoe de kaarten kunnen worden ingezien.

Voor hoe lang kan maximaal ontheffing, zoals genoemd in artikel 30 van het Besluit geluid milieubeheer, worden verleend?

De maximale duur van een ontheffing van de naleving van een geluidproductieplafond is in het voorgestelde artikel 11.24 van de Wet milieubeheer bepaald op vijf jaar.

Het is mogelijk dat de omstandigheden na ommekomst van die termijn toch een verlenging rechtvaardigen. In dat geval moet een nieuw verzoek worden ingediend, met actuele gegevens. Er vindt dan een nieuwe toetsing plaats, aan de hand van de actuele situatie. Bij toewijzing van het verzoek kunnen ook aanvullende of gewijzigde voorschriften aan de ontheffing worden verbonden. Men denke aan het geval van een ontheffing in afwachting van het in tunnel plaatsen van een weg of spoorweg.

Kan de staatssecretaris toelichten wat er wordt bedoeld met Artikel 31, lid 2, onderdeel a van het Besluit geluid milieubeheer?

Naar aanleiding van het verzoek van de leden van de D66-fractie om toelichting op artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van het ontwerp-Besluit geluid milieubeheer, verwijs ik deze leden kortheidshalve naar de toelichting die hiervoor reeds aan de SP-fractie is gegeven aangaande dat zelfde artikel.

Kan de staatssecretaris aangeven welke procedure zal worden gevolgd als een geluidproductieplafond is overschreden, maar er geen financieel doelmatige maatregelen voorhanden zijn? Leidt dit altijd tot een ophoging van het geluidproductieplafond?

Indien een geluidproductieplafond niet (meer) kan worden nageleefd met behulp van financieel doelmatige geluidbeperkende maatregelen, staat de wet inderdaad een verhoging van dat plafond toe, echter alleen zolang de verhoging niet leidt tot een overschrijding van de maximale waarde van de geluidsbelasting op een of meer geluidsgevoelige objecten (bij volledige benutting van het verhoogde plafond). Voor het overschrijden van deze maximale waarde is een overschrijdingsbesluit nodig. Een overschrijdingsbesluit wordt echter alleen genomen indien is voldaan aan de voorwaarden die daartoe worden gegeven in de voorgestelde artikelen 11.49 en 11.50 van de Wet milieubeheer. Tot die voorwaarden behoort dat moeten worden nagegaan of de overschrijding kan worden voorkomen door het treffen van andere maatregelen dan financieel doelmatige geluidbeperkende maatregelen. Daaronder valt een scala aan uiteenlopende maatregelen, omschreven in artikel 11.50, eerste lid. Ook indien wel een overschrijdingsbesluit wordt genomen, kunnen andere maatregelen dan financieel doelmatige geluidbeperkende maatregelen worden voorgeschreven. Aan een overschrijdingsbesluit kunnen namelijk maatregelen worden verbonden om de optredende overschrijding te beperken (artikel 11.49, derde lid).


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Dijksma, S.A.M. (PvdA), Gent, W. van (GL), Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), voorzitter, Slob, A. (CU), Haverkamp, M.C. (CDA), Aptroot, Ch.B. (VVD), Samsom, D.M. (PvdA), Jansen, P.F.C. (SP), Graus, D.J.G. (PVV), Ouwehand, E. (PvdD), Rouwe, S. de (CDA), Bashir, F. (SP), Mos, R. de (PVV), Tongeren, L. van (GL), Monasch, J.S. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Dijkgraaf, E. (SGP), Veldhoven, S. van (D66), Koolmees, W. (D66), ondervoorzitter, Jong, L.W.E. de (PVV), Leegte, R.W. (VVD), Caluwé, I.S.H. de (VVD) en Holtackers, M.P.M. (CDA).

Plv. leden: Groot, V.A. (PvdA), Braakhuis, B.A.M. (GL), Houwers, J. (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Koopmans, G.P.J. (CDA), Lucas, A.W. (VVD), Smeets, P.E. (PvdA), Gerven, H.P.J. van (SP), Bontes, L. (PVV), Thieme, M.L. (PvdD), Bochove, B.J. van (CDA), Ulenbelt, P. (SP), Agema, M. (PVV), El Fassed, A. (GL), Plasterk, R.H.A. (PvdA), Jacobi, L. (PvdA), Staaij, C.G. van der (SGP), Ham, B. van der (D66), Verhoeven, K. (D66), Bemmel, J.J.G. van (PVV), Lodders, W.J.H. (VVD), Boer, B.G. de (VVD) en Werf, M.C.I. van der (CDA).

X Noot
2

Kamerstukken II 2010/11, 32 252, nr. 37.

Naar boven