27 662
De verloving en het voorgenomen huwelijk van de Prins van Oranje en Máxima Zorreguieta

nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER-PRESIDENT, MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 maart 2001

Het stemt de regering tot grote vreugde dat zij u mededeling kan doen van de verloving en het voorgenomen huwelijk van de Prins van Oranje en Máxima Zorreguieta.

Na overleg met hen beiden deelt de regering u voorts mede dat zij voornemens is – gelet op artikel 28 van de Grondwet – voor dit huwelijk op een passend moment toestemming bij wet te vragen.

Bij de indiening van de toestemmingswet zullen alle onderwerpen welke verband houden met de toekomstige positie van Máxima Zorreguieta als lid van het Koninklijk Huis door de regering van een toelichting worden voorzien.

Eén onderwerp verdient naar de mening van de regering reeds thans bijzondere aandacht, te weten de vraag hoe in dit verband zou moeten worden geoordeeld over het feit dat de vader van Máxima Zorreguieta gedurende de periode van 1976 tot 1981 hoge politieke posities heeft bekleed in de regering van president Videla, een periode gedurende welke in Argentinië grove schendingen van de mensenrechten hebben plaatsgevonden.

In september 2000 is aan professor dr. M. Baud, directeur van het Centrum voor Studie en Documentatie van Latijns Amerika, tevens hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, het verzoek gedaan een onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek te verrichten naar de periode van militair bewind in Argentinië met bijzondere aandacht voor de repressie in die tijd, de omgang met dat verleden sindsdien en een beschrijving van de rol en positie van de heer Zorreguieta in die periode. Professor Baud heeft in dit verzoek bewilligd. Het onderzoeksrapport wordt u bijgevoegd aangeboden1. Zoals uit zijn verantwoording blijkt heeft hij zijn werkzaamheden in volledige wetenschappelijke vrijheid kunnen verrichten.

Naar de mening van de regering geeft het onderzoek een gedegen en evenwichtig inzicht in de betreffende periode. Zij betuigt dank aan professor Baud voor zijn werkzaamheden en meent dat het resultaat een goede basis biedt voor oordeelsvorming en gedachtewisseling.

Na de afronding van het rapport is namens de regering aan mr. M. van der Stoel, Minister van Staat, het verzoek gedaan om de bevindingen van genoemd onderzoek met de heer Zorreguieta te bespreken en hem tevens een schets te geven van de gevoelens en opvattingen in de Nederlandse samenleving met betrekking tot het gebeurde in Argentinië in de betreffende periode. Mr. Van der Stoel heeft aan dit verzoek voldaan en ook aan hem betuigt de regering haar dank.

Mr. Van der Stoel heeft op 15 en 16 februari 2001 in New York en vervolgens op 10 maart 2001 in Sao Paulo intensief met de heer Zorreguieta gesproken.

Tijdens het gesprek op 15 februari 2001 was ook professor Baud aanwezig voor het geven van een toelichting op zijn bevindingen.

De heer Zorreguieta gaf aan dat hij zich in de in het rapport opgenomen beschrijving goed kon vinden. Ten aanzien van zijn eigen rol in die periode had hij behoefte aan een aantal verduidelijkingen. In de punten 1 t/m 9 van de verklaring die is gevoegd bij het verslag van mr. Van der Stoel d.d. 16 maart jl., heeft de heer Zorreguieta deze verwoord. In een aparte brief aan professor Baud heeft hij een reactie gegeven op diens rapport. Die brief is als bijlage bij het rapport opgenomen.

Tijdens de besprekingen is voorts uitvoerig van gedachten gewisseld over de discussie in Nederland met betrekking tot de genoemde periode. De heer Zorreguieta gaf aan zich daarvan zeer bewust te zijn.

Bijzondere aandacht is daarbij besteed aan de mogelijke negatieve invloed die van een emotievolle discussie over dat verleden, met inbegrip van de rol van de heer Zorreguieta daarin, en in het bijzonder van zijn eventuele aanwezigheid bij de officiële gebeurtenissen zou kunnen uitgaan op het draagvlak voor de toekomstige rol en positie van zijn dochter als lid van het Koninklijk Huis.

Op basis van het onderzoeksrapport en van de nadere gesprekken over het bovenstaande is de heer Zorreguieta, alles overwegende, tot het inzicht gekomen dat het beter is dat hij bij de eventuele huwelijksplechtigheden niet aanwezig zal zijn. Dit besluit is verwoord in punt 10 van zijn verklaring die als bijlage bij de brief d.d. 16 maart 2000 van mr. Van der Stoel is gevoegd. De regering respecteert deze beslissing, die getuigt van begrip voor in Nederland levende gevoelens en opvattingen.

Met nadruk wil de regering er op wijzen dat een dochter niet mag worden beoordeeld op de daden van haar vader. Máxima Zorreguieta heeft in de vele gesprekken die met haar zijn gevoerd, helder en overtuigend tot uitdrukking gebracht hoezeer zij hecht aan de waarden en beginselen van de democratische rechtsstaat.

In de achterliggende periode is namens de regering met enige regelmaat aangegeven dat aan het parlement op het moment waarop sprake zou zijn van een relevant feit de benodigde informatie zou worden verschaft, in overleg en samenspraak met alle betrokkenen en rekening houdend met in onze samenleving levende gevoelens.

Dat moment van informatieverschaffing en verantwoording is nu aangebroken.

De regering ziet de komende verbintenis van de Prins van Oranje en Máxima Zorreguieta met het volste vertrouwen tegemoet. Zij is tot de conclusie gekomen dat de weg vrij is om een toestemmingswet voor te bereiden en is voornemens deze op een later moment in te dienen.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

W. Kok

BIJLAGE Aan de Minister-President

's-Gravenhage, 16 maart 2001

Zeer geachte minister-president,

Op 12 januari van dit jaar verzocht u mij om namens u te spreken met de heer Jorge Zorreguieta in verband met de voorbereidingen voor een mogelijk huwelijk van de Prins van Oranje met mevrouw Máxima Zorreguieta.

De aanleiding hiertoe was gelegen in de omstandigheid dat de heer Zorreguieta in de periode 1976–1981 hoge posities heeft bekleed in de regering van president Videla, een periode van repressie die toen veel aandacht had en nu opnieuw heeft.

In de bijlage bij deze brief heb ik een kort verslag opgenomen van mijn bevindingen ter uitvoering van uw opdracht, die ik hiermee als afgesloten beschouw.

Ik dank u voor het in mij gestelde vertrouwen.

Met de meeste hoogachting,

Mr. M. van der Stoel

Mr. M. van der Stoel

Minister van Staat

Bijlage bij de brief van 16 maart 2001

Het verzoek aan mij betrof in het bijzonder de bevindingen van een op verzoek van de minister-president door professor dr. M. Baud verricht onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek met de heer Zorreguieta te bespreken en hem tevens een schets te geven van de discussie in Nederland omtrent de periode 1976–1983 (de totale periode van militair bewind in Argentinië) en de gevoelens die daarbij vanuit de Nederlandse context een rol speelden en spelen.

Ter uitvoering van het verzoek heb ik op 15 en 16 februari 2001 te New York met de heer Zorreguieta gesproken. Tijdens de gesprekken op 15 februari was ook professor Baud aanwezig om op zijn bevindingen een toelichting te geven.

Vervolgens heb ik op 10 maart 2001 te Sao Paulo opnieuw met de heer Zorreguieta gesproken.

Tijdens de besprekingen is het onderzoeksrapport met hem doorgenomen.

De heer Zorreguieta gaf aan zich in de daarin opgenomen beschrijving van de situatie in de periode 1976–1981 goed te kunnen vinden. Ten aanzien van zijn eigen rol in die periode had hij behoefte aan een aantal verduidelijkingen.

In de punten 1 t/m 9 van de bijgevoegde verklaring heeft hij deze verwoord.

Voorts is uitvoerig van gedachten gewisseld over de discussie in Nederland met betrekking tot de genoemde periode. De heer Zorreguieta gaf aan zich daarvan zeer bewust te zijn.

Bijzondere aandacht is daarbij uitgegaan naar de mogelijke negatieve invloed die van een emotievolle discussie over dat verleden, met inbegrip van de rol van de heer Zorreguieta daarin, en in het bijzonder van zijn eventuele aanwezigheid bij de officiële gebeurtenissen zou kunnen uitgaan op het draagvlak voor de toekomstige rol en positie van zijn dochter als lid van het Koninklijk Huis.

Op basis van het onderzoeksrapport en van de nadere gesprekken over het bovenstaande is de heer Zorreguieta, alles overwegende, tot het inzicht gekomen dat hij bij de eventuele huwelijksplechtigheden niet aanwezig zal zijn.

Dit besluit is in punt 10 van zijn verklaring opgenomen.

De Engelse verklaring met ondertekening is bijgevoegd, alsmede een Spaanse en Nederlandse vertaling.

Verklaring van de heer J. Zorreguieta

maart 2001

Ik acht het noodzakelijk een verklaring af te leggen over mijn deelname in de militaire regering van april 1976 tot en met maart 1981 ter verduidelijking van mijn positie aan het Nederlandse volk. Tot dusver heb ik gezwegen omdat ik ervan uitging dat deze kwestie het privéleven van mijn dochter Máxima betrof en omdat zij en de Prins mij daarom hebben verzocht. De voortdurende beschuldigingen die zowel mij als mijn gezin treffen en die ik ongegrond acht, noodzaken mij het volgende te verklaren:

1. De situatie in Argentinië in maart 1976 ten tijde van de regering van Isabel Perón was er een van economische, sociale en politieke chaos. De politieke partijen, vakbonden, het bedrijfsleven en de publieke opinie waren het erover eens dat de strijdkrachten de orde in ons land moesten herstellen om een stabiele en vreedzame democratie te bewerkstelligen.

2. In een land als Argentinië, waar landbouw zeer belangrijk is voor de economie, was het van vitaal belang de sector te herstellen na jaren van ernstige verwaarlozing door voorgaande regeringen. Aangezien het land aan het begin van 1976 uiteen dreigde te vallen, kon ik mijn medewerking niet weigeren en aanvaardde de functie van onder-secretaris in april 1976, en in 1979 die van staatssecretaris van Landbouw. Ik moet erop wijzen dat het Landbouwdepartement, in tegenstelling tot in andere landen, en hoe vreemd het misschien ook lijkt, een technische afdeling was die viel onder het ministerie van Economische Zaken en geen toegang had tot de vergaderingen van de raad van ministers.

3. De positie werd mij in 1976 aangeboden vanwege het feit dat ik gedurende 16 jaar inmiddels verschillende bestuursfuncties binnen de landbouwsector had bekleed, waaronder het voorzitterschap van de cöordinerende commissie van landbouworganisaties (waarin diverse gewassen en regio's vertegenwoordigd zijn) en het voorzitterschap van de centrale commissie van landbouwcoöperaties en overige algemene plattelandsorganisaties.

4. Vanaf 1969 namen subversieve acties in de vorm van terroristische aanslagen toe. Zij werden hoofdzakelijk uitgevoerd door groepen Montoneros en het ERP (Revolutionair Volksfront) op militaire bases, politiebureaus en dorpen in de provincie Tucumán. De campagne van de strijdkrachten tegen deze subversieve groepen was al voor 1976 begonnen in opdracht van de toenmalige constitutionele president Isabel Perón.

5. Binnen het Landbouwdepartement was men niet op de hoogte van de aard van de onderdrukking. Aangezien het leger opereerde in onafhankelijke eenheden in de strijd tegen de guerilla's, die eveneens in onafhankelijke cellen waren georganiseerd, was informatie over de acties militair geheim waartoe wij geen toegang hadden. Tijdens mijn verschillende buitenlandse reizen – de VN-Graanconferentie 1977–1979, officiële bezoeken aan het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland, België, Oostenrijk en Italië – kreeg ik bovendien van niemand klachten of opmerkingen over de schendingen van de mensenrechten in Argentinië. Functionarissen, onder wie ikzelf, en hun gezinnen kregen echter wel te maken met dreigementen en aanslagen. Deze vormden een constante bron van onzekerheid en angst in onze huizen.

6. Vanaf 1984 raakten de excessen die in die periode van onderdrukking plaatsvonden bekend. Ik verwerp ze volstrekt, want ik vind elk geval van ontvoering, moord of marteling onaanvaardbaar. Tot op de dag van vandaag doet het mij intens pijn dat tijdens de ambtstermijn van de regering waarvan ik deel heb uitgemaakt dergelijke mensen- rechtenschendingen hebben plaatsgevonden.

7. In de jaren die sindsdien zijn verstreken heb ik steeds deelgenomen aan het democratische leven in mijn land, samengewerkt met het parlement en met diverse niveaus van de uitvoerende macht onder de constitutionele regeringen onder leiding van de presidenten Alfonsín, Menem en De la Rua. Mij is nooit verweten dat ik een technische taak heb vervuld ten behoeve van de landbouw van ons land in zo'n moeilijke tijd. Ik zou willen toevoegen dat ik in 1983, met de uitdrukkelijke steun van de EEG, ben benoemd tot Voorzitter van de VN-Suikerconferentie 1983–1984. Voorts werden mijn landgenoten die onder dezelfde regering hadden gediend later parlementariër, minister of ambtenaar bij democratische regeringen.

8. Ik geloof in democratie en mensenrechten, beginselen waaraan ik sterk hecht en waarmee ik mijn kinderen heb opgevoed.

9. Samengevat: ik heb te goeder trouw gehandeld en mijn leven en dat van mijn gezin gewaagd om een specifieke taak op het gebied van landbouw te vervullen, die geen enkel verband had met de onderdrukking die in die tijd plaatsvond.

10. Zoals voor elke vader zou het voor mij van het grootste gewicht zijn om mijn dochter te begeleiden bij haar bruiloft. Contacten met de Nederlandse regering hebben bij mij evenwel tot de conclusie geleid dat controverses over mijn aanwezigheid bij de bruiloft een negatieve invloed kunnen hebben op de toekomstige rol en positie van mijn dochter als lid van het Koninklijk Huis van Nederland.

Op grond hiervan ben ik bereid niet aanwezig te zijn bij de bruiloft.


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven