27 661
Uitvoering van de richtlijn 1999/70/EG van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd

nr. 8
AMENDEMENT VAN HET LID WEEKERS

Ontvangen 28 februari 2002

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

In artikel I, onderdeel A, wordt aan artikel 649 een lid toegevoegd, luidende:

5. Het bepaalde in de leden 1 tot en met 4 is niet van toepassing op een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690.

II

Aan artikel II wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Het bepaalde in de leden 1 tot en met 3 is niet van toepassing op een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

Toelichting

Het onderhavige wetsvoorstel voorziet in de implementatie van de Europese richtlijn 1999/70/EG betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. In deze richtlijn worden uitzendkrachten expliciet van de werking uitgesloten. Dit amendement beoogt de wettekst in overeenstemming te brengen met de Europese richtlijn. Dit is temeer wenselijk nu op Europees niveau wordt gewerkt aan een richtlijn die specifiek op uitzendkrachten ziet. Het zou beter zijn deze richtlijn af te wachten.

Bovendien is in de raamovereenkomst opgenomen (overweging 11) dat rekening gehouden is met de noodzaak om het concurrentievermogen van de economie van de gemeenschap te bevorderen en te vermijden dat zodanige administratieve, financiële en juridische lasten worden opgelegd dat de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen daardoor wordt belemmerd. Door in de Nederlandse wetgeving in tegenstelling tot dezelfde raamovereenkomst de uitzendovereenkomst niet uit te zonderen wordt de uitzendbranche, bestaande uit veel kleine en middelgrote bedrijven in een nadelige concurrentiepositie gebracht t.o.v. andere Europese uitzendondernemingen.

Door het onderhavige wetsvoorstel ook van toepassing te verklaren op uitzendkrachten wordt voorbijgegaan aan de bijzondere aard van de uitzendovereenkomst. Bij een «normale» arbeidsovereenkomst zijn twee partijen betrokken. De vraag met wie een werknemer met een arbeidsovereenkomst kan worden vergeleken is relatief eenvoudig te beantwoorden. Bij uitzendovereenkomsten ligt dit anders. Bij een uitzendovereenkomst zijn drie partijen betrokken: de uitzendkracht (werknemer), het uitzendbureau (werkgever) en de opdrachtgever. Een uitzendbureau zou, onder toepassing van het wetsvoorstel, geen onderscheid mogen maken in arbeidsvoorwaarden tussen uitzendkrachten met een contract voor bepaalde tijd en uitzendkrachten met een contract voor onbepaalde tijd.

De arbeidsvoorwaarden van uitzendkrachten zijn via de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) en de CAO voor uitzendkrachten op een afdoende wijze geregeld. Het in de CAO voor uitzendkrachten bestaande systeem van arbeidsvoorwaarden gaat nu juist uit van verschillende arbeidsvoorwaardenregimes. Naarmate een uitzendkracht langer in dienst is krijgt hij meer rechten. Daarnaast kunnen afwijkende afspraken worden gemaakt met opdrachtgevers en kan in een CAO van de opdrachtgever een (gedeeltelijk) afwijkende regeling worden getroffen. De bestaande systematiek is het resultaat van jaren van overleg, waarin een evenwicht is gezocht tussen flexibiliteit voor de werkgever en zekerheid voor de werknemer. Voor zover er aanleiding bestaat op dit gebied verandering aan te brengen is dit in de eerste plaats voorbehouden aan sociale partners bij de CAO voor uitzendkrachten. In ieder geval is het onwenselijk om, waar dat niet is vereist, generieke bepalingen op de uitzendovereenkomsten van toepassing te verklaren die het bestaandemoeizaam tot stand gekomen- evenwicht kunnen verstoren.

Weekers

Naar boven