27 661
Uitvoering van de richtlijn 1999/70/EG van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 18 juni 2001

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

I. ALGEMEEN

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel, inhoudende implementatie van de op 28 juni 1999 vastgestelde richtlijn. Wel hebben zij enige vragen en opmerkingen.

Heeft de verlate implementatie van de richtlijn consequenties in de zin van financiële risico's en sancties. Zo ja, welke?

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot implementatie van de Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999. Het doel van de raamovereenkomst is de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door toepassing van het non-discriminatiebeginsel te waarborgen, alsmede een kader vast te stellen om misbruik als gevolg van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te voorkomen. Deze leden onderschrijven de strekking van het wetsvoorstel, maar hebben nog enkele vragen aan de regering.

In de eerste plaats vragen deze leden de regering om in zijn algemeenheid aan te geven waarom de gebruikelijke implementatietermijnen doorgaans niet worden gehaald. Zij constateren dat de richtlijn waarop dit wetsvoorstel ziet reeds is gepubliceerd op 10 juli 1999 en dat de richtlijn binnen twee jaar nadien geïmplementeerd moet zijn. Waarom wordt het wetsvoorstel pas drie maanden voor de implementatiedatum aan de Tweede Kamer aangeboden? Duidelijk is dat de implementatietermijn dan niet kan worden gehaald. Zien deze leden het goed dat nu de parlementaire behandeling niet voor 10 juli aanstaande in beide Kamers zal zijn afgerond, de richtlijn per die datum rechtstreekse werking krijgt? Welke actie gaat de regering ondernemen om in de toekomst wetsvoorstellen ter implementatie van EG-richtlijnen in een eerder stadium aan de Kamer te kunnen aanbieden? Kan de regering aangeven of andere lidstaten ook moeite hebben om de implementatietermijnen te halen? Zo ja, wordt enige actie ondernomen richting Commissie of binnen de Raad om langere implementatietermijnen te bewerkstelligen?

Zoals de regering heeft aangegeven, hebben de raamovereenkomsten en de richtlijn geen betrekking op ambtenaren en valt deze categorie daarom buiten het bereik van het wetsvoorstel, zo merken de leden van de VVD-fractie op. Conform aanwijzing voor de regelgeving nr. 337 beperkt het onderhavige wetsvoorstel zich tot werknemers in de zin van titel 7.10 BW. De regering geeft vervolgens aan dat het vorenstaande echter niet uitsluit dat in een ander kader op een later tijdstip kan worden bezien of het wenselijk is dat een overeenkomstige regeling ook van toepassing wordt op ambtenaren. Deze leden vragen de regering aan te geven welke criteria worden gehanteerd om de «wenselijkheid» te kunnen meten. Waarom acht de regering het niet zinvol om deze groep werknemers meteen onder de werking van deze wet te scharen? Het is toch regeringsbeleid om de status, wet- en regelgeving rond ambtenaren met dat van «gewone werknemers» te harmoniseren, zo menen deze leden. Welke belangen verzetten zich ertegen om de ambtenaren mede onder deze wet te begrijpen? Zij vragen de regering hierop in te gaan.

De leden van de fractie van D66 hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. De leden van deze fractie zijn, met de partijen bij de overeenkomst, van mening dat deze raamovereenkomst een bijdrage vormt aan de totstandbrenging van een beter evenwicht tussen «flexibiliteit van de arbeidstijd en zekerheid voor de werknemers».

Zij kunnen in algemene zin instemmen met dit implementatievoorstel maar hebben nog een paar opmerkingen alvorens definitief akkoord te kunnen gaan.

Een belangrijke vraag die de leden van de D66-fractie hebben, is of ambtenaren niet toch onder de reikwijdte van de wet zouden moeten vallen. De leden van de fractie van D66 hebben begrip voor de verklaring van het kabinet waarom ambtenaren niet onder de raamovereenkomst vallen maar achten het wel wenselijk dat er een vergelijkbare regeling voor ambtenaren komt. De regering stelt dat, gelet op de korte termijn waarbinnen de implementatie moet zijn voltooid, het onwenselijk is het wetgevingstraject te belasten met een regeling voor ambtenaren. De leden van deze fractie vragen of, na het totstandkomen van de raamovereenkomst, niet reeds eerder overleg had kunnen plaats vinden tussen de minister van BZK en de sociale partners in de overheidssector. Zeker gezien de wens tot normalisering van de arbeidsverhoudingen in de publieke sector had het, in de ogen van deze leden, voor de hand gelegen dit gelijktijdig te regelen. De leden van de fractie van D66 willen sowieso graag weten waarom deze richtlijn pas zo laat wordt geïmplementeerd. Graag een reactie van de regering hierop.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de onderhavige wetswijziging. Zij zijn verheugd over de doelstellingen van de wetswijziging, namelijk de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door toepassing van het non-discriminatiebeginsel te waarborgen en een kader vast te stellen om misbruik als gevolg van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te voorkomen. Wel willen de leden van de mogelijkheid gebruik maken om een aantal nadere vragen te stellen en opmerkingen te plaatsen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel, dat tot doel heeft Richtlijn 1999/70/EG betreffende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te implementeren. Zij constateren dat de bepalingen uit de raamovereenkomst, die hieraan ten grondslag ligt, in Nederland al in belangrijke mate zijn verwerkt in de vigerende arbeidswetgeving.

Voor zover de regering wel aanleiding heeft gezien tot implementatie over te gaan, is dat betrekkelijk beleidsarm gebeurd. Ambtenaren zijn in dit wetsvoorstel buiten beschouwing gelaten. De Raad van State, de Stichting van de Arbeid en de Commissie Gelijke Behandeling achten het echter wenselijk ook ambtenaren onder de reikwijdte van het wetsvoorstel te brengen. De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben begrip voor het standpunt van de regering, gelet op de argumentatie in onder andere het Nader Rapport. Toch verdient het wat deze leden betreft de voorkeur het doel van de raamovereenkomst, te weten een verbetering van de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd, op zo kort mogelijke termijn ook voor ambtenaren in overeenkomstige regelgeving te vertalen. Dat ligt, zoals de regering zelf ook terecht stelt, voor de hand, mede in het licht van de normalisering van de arbeidsverhoudingen in de publieke sector. Heeft de regering overwogen hierover in de voorbereidingen voor het wetsvoorstel te overleggen met werkgevers en werknemers in de overheidssector? Nu dat kennelijk niet is gebeurd informeren deze leden op welke termijn met deze partijen zal worden overlegd over de totstandkoming van regelgeving die gelijk is aan of vergelijkbaar met de marktsector.

A. Inhoud van de raamovereenkomst

Clausule 2

Het wetsvoorstel is de implementatie van de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. In deze raamovereenkomst is in clausule 2 geregeld dat leerovereenkomsten, voor zover zij niet als arbeidsovereenkomst zijn aan te merken, onder het bereik van dit wetsvoorstel kunnen vallen indien zij voldoen aan de in artikel III gestelde criteria Hoe luidde deze criteria precies en wat is daarin geregeld, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie.

Clausule 3

De leden van de PvdA-fractie wensen een nadere toelichting op beëindiging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, waarbij de duur afhankelijk wordt gesteld van de voltooiing van een bepaald werk of van een andere gebeurtenis.

Volgens de memorie van toelichting dient de einddatum «objectief bepaalbaar» te zijn. Er kan bijvoorbeeld onduidelijkheid zijn over voltooiing van een bepaald werk. Kan er dan toch niet sprake zijn van strijd met de richtlijn?

Clausule 4

De leden van de PvdA-fractie kunnen zich geheel vinden in vastlegging van het non-discriminatiebeginsel in het voorgestelde artikel 649. De regering stelt dat verschil in anciënniteitscriteria tussen arbeidsovereenkomsten voor bepaalde of onbepaalde tijd volgens de raamovereenkomst alleen toegestaan is indien dit objectief gerechtvaardigd is. Deze leden wensen hierop een nadere toelichting met voorbeelden wanneer sprake is van wel of niet objectief gerechtvaardigd verschil in anciënniteitscriteria.

Tijdelijke werknemers mogen niet worden onderscheiden van werknemers in vaste dienst, tenzij er een objectieve rechtvaardiging is voor het verschil in behandeling. In de raamovereenkomst wordt niet aangegeven wat onder objectieve redenen moet worden verstaan. De leden van de fractie van D66 hadden graag gezien dat de regering in dit wetsvoorstel iets specifieker had aangegeven wat zij onder objectieve redenen verstaat.

De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze werknemers over de gevolgen van de omzetting van de richtlijn zullen worden geïnformeerd, zodat zij zich door dit discriminatieverbod gesteund voelen om hun recht ook te doen gelden.

De wijze waarop het in clausule 4 van de raamovereenkomst voorziene non-discriminatiebeginsel in het voorliggende wetsvoorstel is verwerkt, is niet geheel onomstreden, zo merken de leden van de fractie van de ChristenUnie op. De werknemersvertegenwoordiging in de Stichting van de Arbeid signaleert dat de voorgestelde implementatie zich beperkt tot arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, terwijl de richtlijn ook betrekking heeft op arbeidsverhoudingen, niet zijnde arbeidsovereenkomsten. Ook de Raad van State wijst er in zijn advies op dat, wanneer niet vaststaat dat van gezag sprake is, een dergelijke verhouding niet onder het voorstel valt. De leden van deze fractie vragen in dit verband of de werknemers die tot deze categorie behoren, zoals thuiswerkers, nu ook baat hebben bij het voorliggende wetsvoorstel. Wat zou zich ertegen verzetten dit type arbeidsverhoudingen toch expliciet in artikel 7:649 te noemen?

Het voorgestelde artikel 7:649 verbiedt elk onderscheid behoudens objectieve rechtvaardiging. In de richtlijn en de raamovereenkomst wordt echter bepaald dat werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur niet minder gunstig worden behandeld dan werknemers in vaste dienst. Het is de leden van deze fractie niet geheel duidelijk waarom de regering kiest voor een wat beperktere benadering. Het is toch ook denkbaar dat wel degelijk onderscheid wordt gemaakt, zonder dat dit leidt tot benadeling van één van beide partijen?

De leden van de fractie van de ChristenUnie verzoeken de regering in te gaan op de vraag of bij de toepassing van de criteria, op grond waarvan moet worden bepaald of een verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is, de belangen van werkgever en werknemer voldoende in evenwicht zijn.

Clausule 5

In de toelichting op clausule 5 wordt gesteld dat dit artikel geen implementatie behoeft, zo merken de leden van de PvdA-fractie op. Verwezen wordt naar de op 1 januari 1999 in werking getreden Wet Flexibiliteit en Zekerheid. Betekent dit dat de regering niet zal ingaan op het advies van de Commissie Rood in haar rapport «Afscheid van het duale ontslagrecht» om de regeling omtrent beëindiging van rechtswege van achtereenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te verstrakken? De tweede en derde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd geldt in het voorstel van genoemde commissie als arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd vanaf het moment waarop de gezamenlijke looptijd van de opvolgende overeenkomsten een termijn van 24 maanden (in plaats van nu 36 maanden) overschrijdt.

Clausule 7

In clausule 7 wordt gesproken over het verstrekken van informatie over arbeid voor bepaalde duur in de onderneming aan het medezeggenschapsorgaan. De leden van de PvdA-fractie kunnen zich hierin vinden, maar vragen waarom niet de verplichting kan worden opgenomen om dergelijke informatie tevens op te nemen in de jaarrekening.

Clausule 8

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben begrepen dat clausule 8 geen implementatie behoeft. Zij verzoeken de indieners toe te lichten waarom het eerste lid, op grond waarvan de lidstaten of sociale partners bepalingen handhaven of introduceren die gunstiger zijn dan de raamovereenkomst, niet in wetgeving is vertaald.

B. Adviezen

Commissie Gelijke Behandeling

Met de Commissie Gelijke Behandeling vragen de leden van de PvdA-fractie waarom niet ook ambtenaren onder de reikwijdte van het voorstel worden gebracht. Is hierover overleg met de minister van BZK? Wat is zijn standpunt hierover?

Voorts wensen deze leden een nader antwoord op de vraag van de Commissie Gelijke Behandeling om de algemene verjaringstermijn te hanteren voor een rechtsverhouding in verband met de vernietiging van de opzegging, alsmede de termijn voor het inroepen van een vernietiging. Het antwoord van de regering, dat de besluitvorming ter zake in het bredere verband van de evaluatie van de Algemene Wet Gelijke Behandeling afgewacht dient te worden, is naar de mening van deze leden niet voldoende.

De Commissie Gelijke Behandeling (CGB) heeft voorgesteld de algemene verjaringstermijn ook te laten gelden voor een rechtsvordering in verband met de vernietiging van een opzegging en heeft eveneens gepleit om de termijn voor het inroepen van vernietiging te verlengen. De regering heeft die voorstellen niet overgenomen, omdat zij de evaluatie van de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) eerst wil afwachten. De leden van de VVD-fractie vragen de regering wanneer zij die evaluatie en een kabinetsstandpunt kunnen verwachten. Voorts willen zij weten welke inhoudelijke gronden en/of belangen zich ertegen verzetten om de voorstellen van de Commissie Gelijke Behandeling nu reeds over te nemen.

De Commissie Gelijke Behandeling heeft ook voorgesteld om in de memorie van toelichting op te merken dat onder arbeidsvoorwaarden ook de arbeidsomstandigheden vallen. De leden van de VVD-fractie delen de opvatting van de regering dat arbeidsomstandigheden iets anders zijn dan arbeidsvoorwaarden. Volgens hen is het ook zo dat als het gaat om arbeidsomstandigheden er evenmin gediscrimineerd mag worden naar soort arbeidscontract. Kan de regering dat bevestigen? Heeft de regering aanleiding te veronderstellen dat in de praktijk wel wordt gediscrimineerd in arbeidsomstandigheden? Welke weg kan worden bewandeld wanneer iemand meent in arbeidsomstandigheden te worden gediscrimineerd, bijvoorbeeld op grond van het niet hebben van een vast contract?

De Raad van State (RvS) en de Commissie gelijke behandeling hebben vraagtekens geplaatst bij de redenering en de overwegingen van de regering om de ambtenaren buiten het kader van deze wetswijziging te plaatsen, zo merken de leden van de GroenLinks-fractie op. De CGB wijst erop dat de Wet onderscheid naar arbeidsduur en de in de AWGB genoemde discriminatiegronden ook van toepassing zijn op ambtenaren. De RvS meent dat de conclusie van de regering dat de ambtenaren niet onder de richtlijn en de raamovereenkomst vallen niet juist is en dat de overweging van de regering dat aanwijzing 337 van de Aanwijzingen voor de regelgeving geen argument is om niet te voorzien in een (vergelijkbare) regeling voor ambtenaren. De leden van de fractie van GroenLinks vinden de overwegingen van de regering hier onvoldoende steekhoudend en menen uit het oogpunt van rechtsgelijkheid, consistentie en ontwikkelingen als het onderbrengen van de ambtenaren onder de gewone sociale zekerheidsregelingen dat ambtenaren onder de huidige regeling zouden moeten vallen. Waarom moet er nog worden gewacht? Op welke termijn zal de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met sociale partners in de overheidssector gaan overleggen?

Stichting van de Arbeid

De Stichting van de arbeid is verdeeld over de werkingssfeer van het voorgestelde artikel 649. De werknemersvertegenwoordigers stellen dat de raamovereenkomst en de richtlijn mede betrekking hebben op arbeidsverhoudingen, niet zijnde arbeidsovereenkomsten. Het antwoord van de regering is naar de mening van de leden van de PvdA-fractie niet geheel overtuigend. Zij wensen nader van de regering te vernemen waarom het advies van de werknemersvertegenwoordigers ter zake niet wordt opgevolgd.

Naar de mening van de regering wordt de verplichting van de werkgever om werknemers passende opleidingsmogelijkheden te bieden beheerst door redelijkheid en billijkheid, zo merken de leden van de PvdA-fractie op. Wordt hiermede niet te veel overgelaten aan de werkgever? Is het niet zaak om duidelijker criteria vast te stellen om te voorkomen dat de werknemer perse stappen moet ondernemen, als de werkgever niet aan zijn verplichtingen voldoet? Waarom kan als regel niet gelden dat wanneer een werkgever opleidingsmogelijkheden biedt voor een werknemer met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd hij deze eveneens aanbiedt aan een werknemer voor bepaalde tijd, behoudens zwaarwegende argumenten?

Aan de Stichting van de Arbeid is gevraagd om ter zake van de aanbevelingen uit de raamovereenkomst in het kader van voorlichting en arbeidskansen aanbevelingen te doen (bladzijde 4 van de memorie van toelichting), zo merken de leden van de GroenLinks-fractie op. De Stichting ziet echter op voorhand geen aanleiding tot het doen van aanbevelingen. Uit de memorie van toelichting wordt niet duidelijk welke overwegingen hier precies aan ten grondslag liggen. Kan de regering hieraan iets meer aandacht besteden, aangezien zij het zelf was die de Stichting om advies heeft gevraagd? Is de regering voornemens om nu zelf met nadere aanbevelingen c.q. adviezen te komen?

C. Sociaal-Economische effecten

Op bladzijde 11 van de memorie van toelichting worden voorbeelden genoemd van bepalingen die niet altijd van toepassing zijn op arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en mogelijk kosten voor de werkgever met zich meebrengen na invoering van de wet, zo merken de leden van de PvdA-fractie op. Is de regering van mening dat de door haar genoemde bepalingen van toepassing zijn c.q. dienen te zijn op arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd? Kan het antwoord nader worden gemotiveerd?

De regering verwacht dat de invoering van de wet kosten voor werkgevers met zich mee kan brengen. De leden van de VVD-fractie vragen de regering hiervan een becijfering te maken.

De invoering van de wet kan kosten met zich mee gaan brengen voor het bedrijfsleven, zo merken de leden van de GroenLinks-fractie op. In de memorie van toelichting worden verschillende voorbeelden gegeven van bepalingen die in de toekomst van toepassing kunnen worden op arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, zoals bovenwettelijke inkomensvervangende uitkeringen, kinderopvang, buitengewone verlofregelingen, onkostenvergoedingen en toeslagen voor werk op bijzondere uren. In een noot wordt vermeld dat het de vraag is of bij de genoemde arbeidsvoorwaarden het onderscheid tussen arbeidsovereenkomsten voor bepaalde en onbepaalde tijd objectief gerechtvaardigd is. Deze leden vragen of de regering hier met voorbeelden kan komen om dit te verduidelijken. Bijvoorbeeld wanneer is kinderopvang een arbeidsvoorwaarde waarbij een onderscheid tussen een arbeidsovereenkomst voor bepaalde en onbepaalde tijd gerechtvaardigd is?

Uit de memorie van toelichting wordt duidelijk dat het aantal werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur niet exact bekend is en er dus geen helder onderscheid gemaakt kan worden naar aantallen werknemers met een vaste arbeidsovereenkomst versus werknemers met een tijdelijke arbeidsovereenkomst. Zal dit in de toekomst wel mogelijk worden gemaakt en zo ja wie gaat deze cijfers bijhouden?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de regering verwacht dat de voorgestelde wijzigingen tot gevolg zullen hebben dat contracten met een bepaalde tijd aan populariteit zullen inboeten. Voor werkgevers wordt het in een aantal opzichten namelijk minder interessant dergelijke contracten af te sluiten. Moet uit het onderzoek naar CAO-bepalingen overigens worden afgeleid dat in 30 van de 40 onderzochte CAO's géén onderscheid wordt gemaakt tussen arbeidsovereenkomsten voor bepaalde en onbepaalde tijd?

D. Gevolgen voor de overheid

De werkzaamheden van de Commissie Gelijke Behandeling worden ten gevolge van de voorgestelde wetgeving uitgebreid. De Commissie schat de kosten, inclusief de follow-up activiteiten die daardoor zullen worden gemaakt, op f 300 000,– per jaar gedurende de eerste 5 jaar. De regering schat de kosten van de Commissie Gelijke Behandeling daarentegen op f 500 000,– per jaar gedurende de eerste 5 jaar (zie bladzijde 12 van de memorie van toelichting). Kan de regering deze leden informeren over het verschil in kostenraming?

In de memorie van toelichting worden de gevolgen voor de werklast van de CGB berekend. De totale kosten worden geschat op 500 000 gulden per jaar gedurende de eerste 5 jaar. Op welke wijze is de regering tot dit bedrag gekomen, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie. Heeft de CGB dit voorgerekend?

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Onderdeel A

Artikel 649

De leden van de PvdA-fractie herhalen het verzoek om voorbeelden te geven van al dan niet objectieve rechtvaardigingsgronden om onderscheid te maken. Verder kunnen deze leden zich vinden in het voorgestelde artikel 649, lid 4, waarin de bevoegdheid van de Commissie Gelijke Behandeling wordt geregeld, naar aanleiding van een klacht of een verzoek om advies danwel uit eigen beweging, onderzoek in te stellen.

Op grond van het wetsvoorstel mogen tijdelijke werknemers ten opzichte van vergelijkbare werknemers in vaste dienst niet worden onderscheiden bij de arbeidsvoorwaarden tenzij er een objectieve rechtvaardiging is voor het verschil in behandeling. De leden van de fractie van GroenLinks vinden dit op zich een goed voorstel maar de uitwerking daarvan blijft in haar ogen vaag. Wat namelijk precies moet worden verstaan onder objectieve redenen is te vinden in de rechtspraak van het Hof van Justitie; legitimiteit, doelmatigheid en proportionaliteit. Kan de regering een aantal voorbeelden geven ter verduidelijking van deze criteria?

Per individueel geval op grond van de feitelijke omstandigheden zal worden beoordeeld of er sprake is van een objectieve rechtvaardiging. Is collectieve groepsactie, door bijvoorbeeld een vakbond, zoals mogelijk is op grond van de AWGB ook mogelijk? Bijvoorbeeld als blijkt dat de CAO-bepalingen stelselmatig onderscheid maken, zoals genoemd op grond van deze wetswijziging?

Onderdeel B

Artikel 657

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat vacatures betreffende arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd schriftelijk ter kennis moeten worden gebracht aan belanghebbende werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Tijdig dient dan in te houden dat werknemers dan ook voldoende tijd hebben om op vacatures te reageren. Een algemene bekendmaking op een geschikte plaats in de onderneming of vestiging is naar de mening van deze leden niet voldoende.

De voorzitter van de commissie,

Swildens-Rozendaal

De griffier voor dit verslag,

Bregman


XNoot
1

Samenstelling: Swildens-Rozendaal (PvdA), voorzitter, Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), Dittrich (D66), Rabbae (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Kamp (VVD), ondervoorzitter, Rouvoet (ChristenUnie), O. P. G. Vos (VVD), Passtoors (VVD), Van Wijmen (CDA), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GroenLinks), Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP), Wijn (CDA) en Vacature (PvdA).

Plv. leden: Wagenaar (PvdA), Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Van Vliet (D66), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), Hoekema (D66), Karimi (GroenLinks), Santi (PvdA), Luchtenveld (VVD), Slob (ChristenUnie), Van den Doel (VVD), Rijpstra (VVD), Rietkerk (CDA), Marijnissen (SP), Buijs (CDA), Van Baalen (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Vacature (GroenLinks), De Vries (VVD), Van Walsem (D66), De Pater-van der Meer (CDA) en Arib (PvdA).

Naar boven