nr. 92
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 oktober 2007
Tijdens het Algemeen Overleg op 11 oktober 2007 over «Integrale
en transparante tarieven/bouwbeleid» heb ik toegezegd vóór
dinsdag 16 oktober 2007 een brief aan uw Kamer te sturen over de invulling
van het toezicht op behoud van vermogen voor de zorg.
Dit naar aanleiding van de wens om «toezicht vooraf» bij de
verkoop van onroerende zaken.
In deze wens kwamen twee onderdelen naar voren:
1. een organisatie die beziet of ziekenhuizen die door de wijziging in
kapitaallastenbekostiging in onoverkomelijke financiële problemen komen
(causale relatie) recht hebben op transitiesteun;
2. een organisatie die structureel toezicht houdt op het behoud van vermogen
voor de zorg en de waarde van transacties met onroerende zaken die onder de
werkingsfeer van de WTZi vallen, waarbij «toezicht vooraf» uitgangspunt
zou moeten zijn.
Zoals ik ook tijdens het Algemeen Overleg van 11 oktober 2007 heb
aangegeven wil ik voor het eerstgenoemde punt een tijdelijke commissie van onafhankelijke deskundigen instellen (ook wel de «commissie
van wijzen» genoemd). Ik heb daarbij toegezegd dat de Tweede Kamer op
korte termijn wordt geïnformeerd over de samenstelling van deze commissie,
de werkwijze, het tijdpad en de wijze waarop uw Kamer op de hoogte wordt gehouden
over de bevindingen van deze commissie. De commissie zal op een verantwoorde
manier met de overgangsperiode omgaan. Ik kom op dit onderdeel dus nog terug
in een nadere brief.
In deze brief geef ik aan hoe ik het structurele
toezicht op behoud van vermogen voor de zorg ga invullen.
Ik ben het met uw Kamer eens dat er een voldoende robuust toezicht moet
komen op het behoud van vermogen voor de zorg en de waarde van transacties
met onroerende zaken. Ook in het licht van eventuele toekomstige discussies
over financiering van de zorg door participatie van andere partijen,
acht ik het noodzakelijk geen twijfel te laten bestaan over het blijvend voor
de zorg behouden van met collectieve middelen, onder een regime van gegarandeerde
vergoeding van rente en aflossing, opgebouwd vermogen dat betrekking heeft
op onroerende zaken.
Met het oog op de overtuigende argumentatie van uw Kamer tijdens het Algemeen
Overleg van 11 oktober 2007 zal ik hiertoe het toezicht vooraf door het College Sanering Zorginstellingen (CSZ) in stand
houden.
Daarmee blijft de wettelijke regeling van het toezicht vooraf (melding
maken bij het CSZ), de eventuele onderworpenheid aan goedkeuring van het CSZ
en de handhaving achteraf (mogelijke vernietiging door het CSZ) van kracht.
Op deze wijze heeft het CSZ als toezichthouder de mogelijkheid om vooraf stevig
de vinger aan de pols te houden.
Instellingen moeten zich houden aan de voorschriften inzake behoud van
waarde van onroerende zaken voor de zorg. De hoofdregel van deze voorschriften
is, dat instellingen de waarde van onroerende zaken die de instelling in deze
periode in eigendom heeft, voor de zorg dienen te bestemmen. De waarde is
de marktwaarde ten tijde van de transactie, waarbij eventuele alternatieve
aanwendbaarheid van de onroerende zaken in de waarde moet zijn verdisconteerd.
Verkoop dient in beginsel tegen marktwaarde plaats te vinden, tenzij de instelling
kan aantonen dat dit niet mogelijk is.
Eventuele boekwinsten worden niet afgeroomd en niet betrokken bij de vaststelling
van tarieven.
Het CSZ stelt de voor de zorg te behouden waarde vast.
De voorschriften gelden niet alleen voor de situatie waarin een instelling
voornemens is onroerende zaken blijvend niet meer voor de instelling te gebruiken
(de artikel 18 WTZi-situatie), maar voor alle vastgoed transacties (dus bijvoorbeeld
ook voor een sale-and-lease-back constructie of voor het inbrengen van onroerende
zaken in een andere rechtspersoon bij bijvoorbeeld een fusie of de oprichting
van een vastgoed-BV).
Medio 2008 zal ik het voorstel van Wet cliënt en kwaliteit van zorg
(WCKZ, zoals de voorlopige werktitel luidt) aan uw Kamer doen toekomen. Het
toezicht op het behoud van vermogen voor de zorg zal in dit wetsvoorstel worden
gecontinueerd. In dat kader zal ik bezien waar het toezicht op behoud van
vermogen voor de zorg gepositioneerd moet worden. Ik zal daarbij de optie
onderzoeken van een Kamer bij de IGZ.
Ik ben voornemens dit wetsvoorstel per 1 januari 2010 in werking
te laten treden.
Ik meen dat ik met de bovenstaande invulling van het toezicht op behoud
van vermogen voor de zorg voldoende gevolg heb gegeven aan de wens van uw
Kamer zoals deze tijdens het Algemeen Overleg van 11 oktober jl. is geuit.
De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
A. Klink