Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 27659 nr. 81 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 27659 nr. 81 |
Vastgesteld 6 november 2006
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 bestond er bij enkele fracties behoefte een aantal vragen ter beantwoording voor te leggen aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over haar brief van 20 juli 2006 inzake voortgang scheiden van wonen en zorg (27 659, nr. 78).
De op 18 september 2006 toegezonden vragen zijn met de door de staatssecretaris bij brief van 3 november 2006 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.
Welke maatregelen zijn in voorbereiding om nieuwe arrangementen van wonen, zorg en welzijn mogelijk te maken?
In paragraaf 5 van mijn brief van 20 juli heb ik aangegeven welke maatregelen ik tref om het scheiden van wonen en zorg te realiseren. Enerzijds betreft het maatregelen om scheiden van wonen en zorg te stimuleren en te faciliteren, zoals bijvoorbeeld het mogelijk maken voor de zwaarste doelgroepen om het hele zorgpakket «thuis» te ontvangen. Deze stimuleringsmaatregelen zijn gericht op de klanten, de zorg, het wonen en de gemeenten. Anderzijds onderzoek ik wat de gevolgen zijn van het breed invoeren van scheiden van wonen en zorg, ofwel het regelen dat de wooncomponent niet langer vanuit de AWBZ wordt vergoed. Het kabinet vindt dat in de eindsituatie in de regel het wonen niet meer moet worden gefinancierd uit de AWBZ. De wooncomponent zal dan, mogelijk met uitzondering van een aantal doelgroepen waarvoor scheiden van wonen en zorg niet mogelijk c.q. wenselijk is, uit de verblijfsaanspraak worden geschrapt. Daarvoor is het nu echter nog te vroeg. Onderzoek naar de gevolgen daarvan is nog in uitvoering. In het kader van de toekomstvisie op de langdurige zorg worden bouwstenen opgesteld onder meer rond dit thema. Een nieuw kabinet kan op basis daarvan weloverwogen beslissingen nemen.
Bij het scheiden van wonen en zorg is huurtoeslag mogelijk. Betekent dit dat de huurtoeslag ook mogelijk wordt voor:
– onzelfstandig wonen?
– twee locaties voor gehuwden?
– huisvesting die te duur is in verband met aanpassingen van domotica, extra bouwkundige voorzieningen, extra oppervlakte in verband met rolstoel etc.?
Ook onder de huidige regelgeving is huurtoeslag mogelijk voor onzelfstandige woonruimten die deel uitmaken van een woongebouw dat is bestemd voor begeleid wonen, groepswonen door ouderen of vergelijkbare woonvormen. Het woongebouw dient daartoe wel te worden aangewezen door de Belastingdienst. Ook is het nu reeds mogelijk dat gehuwden die niet dezelfde woonruimte bewonen, ieder afzonderlijk huurtoeslag aanvragen voor hun respectieve woonruimten.
Tevens biedt de huidige regelgeving de mogelijkheid om af te wijken van de maximale huurgrens huurtoeslag, indien het gaat om een woning die is aangepast in verband met een handicap van de huurder, diens partner of een medebewoner.
Overigens kan door subsidiëring van de aanpassingen dan wel door onrendabele investeringen door de corporatie de huur van aangepaste woningen vaak beneden het niveau van de maximale huurtoeslaggrens blijven.
Wat is de invloed van het scheiden van wonen en zorg op de uitkeringen en op de bijzondere bijstand? Wordt de zakgeldregeling afgeschaft? Krijgen gemeenten met grote zorginstellingen die overgaan tot het scheiden van wonen en zorg, compensatie voor extra kosten?
Mogelijk ontstaan meerkosten voor gemeenten omdat burgers een groter beroep doen op de bijzondere bijstand. Overigens kunnen ook de huidige intramurale bewoners daarop een beroep doen. Zoals aangekondigd in de brief van 20 juli jl. zal onderzoek plaatsvinden naar de gevolgen van scheiden van wonen en zorg voor de diverse betrokken partijen, waaronder de gemeenten.
De «zakgeldregeling» is gerelateerd aan de hoge intramurale eigen bijdrage, voor mensen die permanent verblijven. Waar scheiden van wonen en zorg wordt doorgevoerd, geldt niet langer de hoge intramurale eigen bijdrage. Voor deze groep zal dan ook een andere eigen bijdrage systematiek gaan gelden.
Bij het scheiden van wonen en zorg wordt onzelfstandig wonen gekenmerkt als samenwonen. Wat betekent dit voor het inkomen en voor de belasting? En wat betekent dit voor het inkomen en belasting voor gehuwden die dus wel op twee locaties moeten wonen?
Voor de grootste groep huishoudens zal er voor de belasting weinig veranderen. Mensen die nu alleen een kamer bewonen in een intramurale instelling worden niet geacht een gezamenlijke huishouding te voeren met andere bewoners. Na scheiden van wonen en zorg verandert dit niet. Ook bij het vaststellen van de eigen bijdrage en de hoogte van de huurtoeslag zal er van worden uitgegaan dat het een individueel huishouden betreft.
Ongehuwd samenwonende cliënten in een intramurale instelling, die aan de voorwaarden voldoen van het fiscaal partnerschap, kunnen nu en in de toekomst als zij dit allebei willen worden beschouwd als fiscaal partner. De voorwaarden hiervoor zijn dat zij voor een periode van zes maanden in het kalenderjaar op hetzelfde adres in de gemeente zijn ingeschreven, beide aanvragers moeten 18 jaar of ouder zijn en er moet sprake zijn van een gezamenlijke huishouding. Als het niet mogelijk was om in de huidige intramurale instelling aan deze voorwaarden te voldoen, zal dit na het scheiden van het wonen en zorg niet wijzigen. Ook voor deze groep zal als gevolg van het scheiden van wonen zorg hierin geen wijziging van de situatie optreden. Gehuwden die samen in een intramurale instelling verblijven, worden aangemerkt als fiscale partners. Ook dit verandert niet door het scheiden van wonen en zorg.
Gehuwden waarbij één van de partners is opgenomen in een intramurale instelling mogen als zij dit willen, als uitzondering, toch als fiscaal partner worden beschouwd. Het is niet de intentie om na scheiden van wonen en zorg deze uitzondering niet meer mogelijk te maken.
In de huidige situatie betaalt de cliënt die in een intramurale instelling verblijft en wiens partner nog een zelfstandig huishouden voert, een lage intramurale bijdrage. Zij hoeven geen eigen bijdrage te betalen voor het woongedeelte, omdat zij al een huishouden hebben. Na scheiden wonen zorg kan het zijn dat dit huishouden als twee individuele huishoudens wordt beschouwd voorzover het het wonen betreft. Dit betekent dat deze groep huishoudens te maken krijgt met twee keer de kosten voor het wonen. Bij het onderzoek naar de gevolgen van scheiden van wonen en zorg vormt, zoals gemeld in de voortgangsbrief van 20 juli jl., de problematiek van de «dubbele huisvestingslasten» een specifiek aandachtspunt.
Omdat na scheiden van wonen en zorg geen wijziging optreedt voor huishoudens hoe ze door de belasting worden behandeld, zijn er als gevolg hiervan ook geen inkomensveranderingen. Voor de inkomensveranderingen als gevolg van het wijzigen van de eigen bijdrage en het gaan betalen van huur verwijs ik naar vraag 5.
Wat is de invloed van het scheiden van wonen en zorg op de hoogte van de eigen bijdrage Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)? Wat zijn hiervan de financiële consequenties voor de burger en op macroniveau?
Op dit moment ontvangt het rijk ongeveer 1,8 miljard aan inkomsten uit eigen bijdragen. Het overgrote deel van deze inkomsten is afkomstig uit eigen bijdragen van zorggebruikers die verblijven in intramurale instellingen: circa 1,5 miljard. De eigen bijdrage die huishoudens in een intramurale instelling nu betalen is voor het gehele pakket: het wonen en daaraan gerelateerde kosten (zoals bijvoorbeeld water, gas en licht); de zogenaamde hoteldiensten (zoals bijvoorbeeld schoonmaken, maaltijden en linnenservice) en voor de zorg.
Scheiden van wonen en zorg zal uiteraard betekenen dat de eigen bijdrage voor de cliënt flink lager kan uitkomen. Tegenover deze lagere bijdrage staan voor de burger hogere lasten doordat hij nu zelf de woonlasten moet gaan betalen. Voor de lagere inkomens zal dan het recht op huurtoeslag ontstaan ter financiële ondersteuning voor de huur. Wat dit individueel voor de burger betekent is sterk afhankelijk van o.a. de hoogte van de huur en de inkomenssituatie.
Bij het bepalen van de gevolgen op macroniveau spelen dezelfde elementen een rol. Zo treedt er een verlies aan inkomsten op bij de eigen bijdrage en zijn er onder andere extra uitgaven huurtoeslag. Daar tegenover staan besparingen op de kapitaallasten van de wooncomponent die nu nog ten laste komen van de AWBZ. Een deel van de kapitaallasten zal echter nog altijd door de AWBZ moeten worden betaald omdat deze niet aan de wooncomponent zijn gerelateerd, maar aan de zorg- en dienstverlening. Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven vindt nog nader onderzoek plaats naar de gevolgen van scheiden van wonen en zorg, onder meer de financiële gevolgen voor de cliënt.
Wat wordt verstaan onder kosten voor het wonen? Vallen hieronder ook nuts- en servicevoorzieningen zoals water, elektriciteit, telefoon en verwarming? Moeten deze kosten ook individueel berekend gaan worden?
Het begrip «overige woonlasten» moet nog nader worden gespecificeerd. In ieder geval worden kosten bedoeld die redelijkerwijs toe te delen zijn aan de woonfunctie. Het gaat om kosten als gas, water, elektriciteit, lokale belastingen, etc. Overigens komen de kosten van een eigen telefoonabonnement ook nu al voor rekening van mensen die in een AWBZ-instelling verblijven.
Moeten kosten die slechts indirect met zorg te maken hebben, ook uit de AWBZ vergoed blijven worden, bijvoorbeeld de kosten van eten, meubels, linnen en was? Wat betekent dit voor het besteedbaar inkomen van de cliënt?
Invoering van scheiden van wonen en zorg betekent dat de wooncomponent niet langer vanuit de AWBZ wordt betaald. Zorg en diensten blijven onderdeel van de AWBZ-aanspraken. Momenteel wordt gewerkt aan de nadere definiëring van dit zorg- en dienstenpakket minus de wooncomponent. Voor de gevolgen voor het besteedbaar inkomen van de burgers verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Op welke wijze wordt nagegaan of de wensen van de cliënt of mensen op de wachtlijst betrokken zijn geweest bij de wijziging van intramuraal in scheiden van wonen en zorg? Kunnen cliënten een dergelijke wijziging tegen houden?
In de regel worden thans dergelijke ingrijpende trajecten in goed overleg met bewoners, personeel en gemeenten voorbereid. Het bestuur van de instelling beslist uiteindelijk en de verblijfsgeïndiceerde cliënt kan vervolgens kiezen voor huren in het woonzorgcomplex of verblijven in een andere AWBZ-instelling.
Het kabinet vindt dat in de toekomst scheiden van wonen en zorg als maatregel moet worden ingevoerd. Onder scheiden van wonen en zorg wordt dan verstaan dat de wooncomponent uit de verblijfsaanspraak vervalt zodat alleen nog de zorg en de diensten ten laste van de AWBZ komen. Het is dus een wijziging van de aanspraak. Doel is het creëren van meer keuzemogelijkheden voor de klant. Een andere kwestie is dat zorgvuldig moet worden omgegaan met de zittende populatie. Daar zijn in het kader van overgangsrecht verschillende modaliteiten denkbaar, bijvoorbeeld door de zittende populatie tijdelijk of zelfs permanent uit te zonderen van het scheiden van wonen en zorg. In de bouwsteen (zie antwoord op vraag 1) wordt dit verder uitgewerkt.
Op welke wijze wordt het personeel geraadpleegd bij het scheiden van wonen en zorg? Heeft scheiden van wonen en zorg financiële consequenties voor het personeel (CAO)? Zo ja welke?
Indien wordt besloten tot breed invoeren van het scheiden van wonen en zorg wordt dit vervolgens vertaald in de regelgeving. Voor de zorginstellingen is die scheiding daarmee een gegeven. Hoe dat gegeven in de praktijk op instellingsniveau uitgevoerd wordt, is een zaak van het instellingsmanagement. Dat management zal daartoe de normale regels van de medezeggenschap moeten doorlopen.
Of en zo ja welke rechtspositionele consequenties de scheiding voor het personeel met zich brengt, is een kwestie die afhankelijk is van de op instellingsniveau te kiezen uitwerkingsvariant. Dat zal daar dan in het medezeggenschapstraject aan de orde komen en eventueel in het overleg dat de instellingen hebben met vakbondsvertegenwoordigers.
Op welke wijze wordt het toewijzen van huisvesting geregeld na het scheiden van wonen en zorg? Krijgen inwoners van de betreffende gemeente voorrang? Kunnen gemeenten inwoners van andere gemeenten weigeren in een zorgcomplex of eisen stellen aan huursubsidie?
De gemeente is verantwoordelijk voor de woonruimteverdeling, het Rijk bepaalt het kader door middel van de Huisvestingwet. Binnen deze taakverdeling geldt het volgende.
Indien er geen sprake is van schaarste aan woningen in de gemeente kan de gemeente een blok woningen geheel bestemmen voor ouderen.
Onder voorwaarden kan de gemeente ingeval van schaarste in een verordening op grond van de Huisvestingwet bepalen dat een bepaald blok woningen qua aard slechts geschikt is voor ouderen of gehandicapten met een bepaald inkomen. Tevens kan de gemeente onder voorwaarden vaststellen welke categorieën woningzoekenden bij voorrang worden gehuisvest. Op grond hiervan kunnen specifieke woningen bij voorrang worden bestemd voor ouderen. Het weigeren van inwoners van andere gemeenten kan alleen onder de in de Huisvestingswet gestelde algemene bepalingen omtrent bindingseisen.
Wat betekent scheiden van wonen en zorg voor de identiteit van een instelling? Krijgen instellingen hierdoor een acceptatieplicht van cliënten?
Na het scheiden van wonen en zorg is er sprake van een zorgaanbieder en van een woningaanbieder. Voor de zorg is datgene van belang dat in de overeenkomst tussen zorgkantoor en zorgaanbieder wordt afgesproken. Er is nu noch straks sprake van een wettelijke plicht voor instellingen om individuele cliënten in zorg te nemen. Voor wat betreft het wonen kan of de zorginstelling de verhuurder zijn of de corporatie die eigenaar is van het gebouw.
Corporaties hebben de taak voor huisvesting te zorgen en voeren normaliter een beleid dat men niet selecteert naar geloof. Indien de zorgaanbieder als verhuurder optreedt, kunnen zorginstellingen in principe zelf hun bewoners bepalen, met inachtneming uiteraard van discriminatiewetgeving.
Indien er sprake is van schaarste van woningen en er gebruik wordt gemaakt van de instrumenten van de Huisvestingwet, kan worden bepaald welke soort woningen er onder het stelsel van woonruimteverdeling vallen. Indien de gemeente bepaalt dat voor bewoning van betrokken zorginstellingen een woonvergunning is vereist (conform de Huisvestingswet), dan kunnen gemeente en een eigenaar van woonruimte een overeenkomst sluiten (op basis van artikel 4 van de Huisvestingswet), waarin een specifieke categorie (zorg)woningen niet zonder huisvestingsvergunning mag worden bewoond.
Wat zijn de consequenties van het huurrecht voor de instellingen? Kan de huur opgezegd worden indien er geen zorg meer wordt afgenomen bij een bepaalde zorginstelling?
Als scheiden van wonen en zorg een feit is, geniet de huurder huurbescherming op grond van het burgerlijk wetboek. Artikel 274 van boek 7 BW, derde lid, onder b en c bieden de mogelijkheid aan de verhuurder om tot opzegging over te gaan indien het een zelfstandige woning betreft die is aangepast voor een gehandicapte dan wel deel uitmaakt van een complex voor ouderenhuisvesting. Uiteindelijk is het aan de rechter om te beoordelen of inderdaad aan alle voorwaarden bij deze opzeggingsgronden is voldaan.
Wat zijn de consequenties van het scheiden van wonen en zorg voor de tarieven en dus het budget van de zorg?
Bij scheiden van wonen en zorg zullen de budgetten (incl. de vergoedingen voor rente- en afschrijvingen) moeten worden geschoond voor het wonen en de met wonen samenhangende kosten. Het gaat dan in ieder geval om de kapitaallasten die zijn toe te rekenen aan wonen en om overige woonlasten, zoals gas, water, elektriciteit, lokale belastingen etc. Het ligt in de rede dat het budgettair kader voor de zorg vervolgens evenredig wordt verlaagd. De loskoppeling van wonen en zorg zorgt naar verwachting tot meer dynamiek in de markt en meer aanbieders waaruit de klant kan kiezen; dat is tevens een prikkel voor doelmatigheid.
Wat zijn de consequenties van het scheiden van wonen en zorg voor de levering van de zorg? Moet de zorg na de scheiding per cliënt worden geleverd volgens de indicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)? Moet dit op de drie minuten nauwkeurig worden verantwoord? Hoe verhoudt zich dit tot levering van zorg zonder scheiden van wonen en zorg?
Mensen met een verblijfsindicatie die thans kiezen om niet te verblijven in een AWBZ-instelling krijgen extramurale zorg. Voor extramurale zorg geldt een urenregistratie. De aanspraak verblijf wordt dan niet verzilverd: er is immers geen sprake van verblijf in een AWBZ-instelling. Indien sprake is van verblijf in een AWBZ-instelling geldt geen urenregistratie. Relevant voor zorginkoop en verantwoording is het aantal verpleegdagen dat de cliënt in de instelling aanwezig is. Met de invoering van zorgzwaartepakketten verandert dat niet.
Als sprake is van scheiden van wonen en zorg zal vanuit de AWBZ een pakket zorg en diensten kunnen worden bekostigd exclusief de wooncomponent. Zo’n pakket is te beschouwen als een pakket «verblijfszorg thuis». Het streven is de verantwoording zo eenvoudig mogelijk vorm te geven. De invulling van het pakket en de eigen bijdragesystematiek wordt thans uitgewerkt. De daaraan verbonden administratieve lasten zijn derhalve nog niet bekend.
Wat betekent het scheiden van wonen en zorg voor de bureaucratie?
De vraag is wat de gevolgen van scheiden van wonen en zorg zijn voor de administratieve lasten, ofwel lasten die voortvloeien uit informatieverplichtingen voor burgers of bedrijven/instellingen.
Aan het huren van woningen zijn geen administratieve lasten als bovenbedoeld voor de burger verbonden. Het eventueel aanvragen van huurtoeslag betekent wel een administratieve last voor de burger. Verder vereist het huren enig geregel voor de burger: bij scheiden van wonen en zorg moeten mensen c.q. hun gemachtigde een huurcontract afsluiten en zelf hun woonlasten betalen. Deels betreft het eenmalige handelingen. Ik vind het per saldo positief, omdat door het scheiden van wonen en zorg meer keuzemogelijkheden voor de klant ontstaan.
Voor de instelling betekent volledig scheiden van wonen en zorg naar verwachting lagere administratieve lasten. Na het volledig scheiden van wonen en zorg is er geen sprake meer van een verblijfsinstelling in de zin van de AWBZ. De instelling hoeft dan geen rekening meer te houden met het bouwregime en de daarbij behorende procedures en kan zelf beslissingen nemen met betrekking tot zijn vastgoed.
Aan de verhuur van woningen zijn geen administratieve verplichtingen verbonden voor de zorginstelling. Wel moeten bepaalde zaken geregeld worden: er moeten huurcontracten worden afgesloten, servicekosten doorberekend etc. De verhuurder kan ook de corporatie zijn die dan niet verhuurt aan de zorginstelling, maar direct aan de klanten.
Het niet langer betalen van de wooncomponent vanuit de AWBZ en het niet langer van toepassing zijn van het bouwregime betekent ook voor de uitvoerders van de AWBZ een administratieve verlichting.
Moet bij het scheiden van wonen en zorg rekening worden gehouden met een bouwprioriteitenlijst? Zo neen, waarom moet dit wel bij vergelijkbare projecten zonder scheiden van wonen en zorg?
Bij het scheiden van wonen en zorg is het gebouw voor rekening en risico van de eigenaar en verhuurder van het onroerend goed en is geen vergunning in het kader van de AWBZ vereist. De bouwprioriteitenlijst is dan niet aan de orde.
Indien geen sprake is van het scheiden van wonen en zorg komt, zolang er nog geen sprake is van integrale tarieven, het onroerend goed ten laste en risico van de AWBZ. Om deze reden dient een beoordeling te kunnen plaatsvinden van deze lasten en risico’s (bouwregime). Voor instand-houdingsprojecten (renovatie en vervanging van bestaande capaciteit) geldt daarbij dat er een beperkt budget is (het bouwkader), waarbinnen alle plannen gerealiseerd moeten worden. Om binnen dit beperkte budget goede afwegingen te kunnen maken is het systeem van bouwprioritering ontworpen, waarbinnen 2-jaarlijks alle ingediende plannen met en tegen elkaar afgewogen worden volgens de prioriteitscriteria in de beleidsregels van de WTZi.
Overigens vallen projecten ten behoeve van uitbreiding van de zorg, kleinschalige intramurale woonvoorzieningen en zorg- en diensteninfrastructuur niet onder deze bouwprioritering.
Kunnen projecten die intramuraal gerealiseerd zijn worden omgezet in scheiden van wonen en zorg? Zo ja, welke procedure moet hiervoor worden gevolgd en aan welke criteria moet worden voldaan?
Het is thans mogelijk om projecten die intramuraal zijn gerealiseerd om te zetten in scheiden van wonen en zorg. Daarvoor moeten de nodige procedures worden gevolgd. In het verleden zijn vergunningen afgegeven voor het bouwen of in gebruikname van gebouwen waarin AWBZ-zorg wordt geleverd. Uitgaande van die bestemming (AWBZ-verblijf) is de instelling toegelaten voor het leveren van AWBZ-zorg en krijgt de instelling kapitaallastenvergoedingen in het budget. Bij een wijziging van de bestemming van het gebouw moet een instelling een toelatingswijziging vragen. Bij vervreemding moet het college sanering worden ingeschakeld.
In de brief van 20 juli is aangekondigd dat nader onderzoek zal plaatsvinden naar de gevolgen van het scheiden van wonen en zorg voor onder meer de zorginstellingen.
Kunnen projecten die met het scheiden van wonen en zorg zijn gerealiseerd worden omgezet in intramurale voorzieningen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, welke procedure moet hiervoor worden gevolgd en aan welke criteria moet worden voldaan?
In beginsel kunnen gebouwen, of delen daarvan, waar sprake is van scheiden van wonen en zorg alsnog worden omgezet in intramurale voorzieningen, wanneer de behoefte daaraan is aangetoond. Voor grootschalige gebouwen geldt dan het bouwregime van de WTZi, met de prestatie-eisen die op basis daarvan aan deze gebouwen worden gesteld. Dat betekent een toelatingswijziging en een vergunning in het kader van de WTZi.
Voor kleinschalige gebouwen geldt de regeling kleinschalige woonvoorzieningen, waarbij alleen een toelatingswijziging nodig is.
In de brief worden de doelen opgesomd welke u beoogt met het scheiden van wonen en zorg. Op welke manier wordt de houdbaarheid van de AWBZ vergroot met het scheiden van wonen en zorg?
Indien de wooncomponent niet langer uit de AWBZ wordt betaald, betekent dat in beginsel minder beslag op de AWBZ. Daar staat tegenover dat cliënten een lagere eigen bijdrage gaan betalen. Op dit moment vindt nader onderzoek plaats naar de (financiële) gevolgen van het breed invoeren van scheiden van wonen en zorg, onder meer voor de overheid.
Het weghalen van de kosten van wonen uit de AWBZ leidt tot een daling van de kosten van wat nu wordt gezien als intramurale zorg. Daar staan lasten tegenover die dan elders moeten worden betaald, woonlasten. Hoe zullen die woonlasten zijn, welke extra uitgaven aan huurtoeslag staan daar tegenover, rekening houdend met het feit dat een overgroot deel van de bewoners van intramurale instellingen in aanmerking komt voor huurtoeslag gezien het inkomen? Wat is uw mening over de te verwachten extra coördinatiekosten, zoals brancheverenigingen die voorzien?
Nader onderzoek zal worden verricht naar de gevolgen van het breed invoeren van het scheiden van wonen en zorg in zorggebouwen voor de verschillende partijen. Gelet op de uitkomsten van een eerste onderzoek naar 18 zorggebouwen lijkt het erop (verificatie is nog nodig) dat scheiden van wonen en zorg zou resulteren in als regel betaalbare huren. Als op termijn de wooncomponent uit de AWBZ-aanspraak vervalt blijft voor verblijfsgeïndiceerden het zorgzwaartepakket aan zorg en diensten onderdeel uitmaken van de AWBZ-aanspraak (zie ook antwoord op vraag 7). Niet is in te zien dat, nadat scheiden van wonen en zorg in een bestaand intramuraal gebouw is doorgevoerd, er meer coördinatiekosten zouden zijn dan voorheen, de zorginstelling levert immers (hetzelfde) integrale pakket minus de wooncomponent.
Bent u van mening dat eigen bijdragen voor intramurale AWBZ-zorg drastisch zouden moeten dalen of moeten verdwijnen indien bewoners van intramurale instellingen zelf de woonlasten moeten opbrengen? Is in dat laatste geval nog sprake van een daling van AWBZ-kosten?
Via de intramurale eigen bijdrage betalen mensen nu voor het gehele verblijfspakket inclusief de wooncomponent. Indien mensen zelf de wooncomponent betalen, dient uiteraard de eigen bijdrage te worden verlaagd. Naast minder uitgaven voor de wooncomponent zijn er minder «inkomsten» uit de eigen bijdrage. Op basis van het eerdergenoemd vervolgonderzoek moet nog verder in kaart worden gebracht wat per saldo de gevolgen zijn voor de AWBZ maar ook voor de cliënt en de overheid. Zie verder mijn antwoord op vraag 4 en vraag 20.
Kunt u een toelichting geven op informatie van belangenorganisaties, zoals de Federatie van Ouderverenigingen (FvO), die signaleren dat mensen met een chronische ziekte of handicap en aangewezen zijn op een minimuminkomen (bijvoorbeeld een Wajong-uitkering), zich nauwelijks kunnen veroorloven om zelfstandig te wonen?
Zie mijn antwoord op vraag 24 en vraag 25.
De FvO beschikt over onderzoeken waaruit blijkt dat de optelsom van huurlast, rekening houdend met huurtoeslag, en de eigen bijdragen die worden verlangd indien een beroep wordt gedaan op thuiszorg, de Wet voorziening gehandicapten (Wvg) en dergelijke, leidt tot een netto besteedbaar inkomen onder het bestaansminimum, ondanks compenserende inkomenssteun zoals fiscale aftrekmogelijkheden. Kunt u toelichten welke maatregelen denkbaar zijn om te voorkomen dat alleen Nederlanders met hogere inkomens het zich kunnen veroorloven om zorg en ondersteuning te krijgen in zelfstandige woningen?
Zie mijn antwoord op vraag 24.
Bent u bereid een apart onderzoek te laten verrichten naar de financiële mogelijkheden van Wajong-gerechtigden en ontvangers van een AOW-uitkering, om zelfstandig te wonen en welke cumulatie van lasten, rekening houdend met huidige compensatiemogelijkheden, zich voordoen?
Zoals is gemeld in de brief van 20 juli zal onderzoek worden uitgevoerd naar de gevolgen van het breed invoeren van scheiden van wonen en zorg, onder meer de financiële gevolgen voor de klanten. In dat onderzoek zal de positie van Wajong-gerechtigden worden meegenomen.
In de praktijk is het moeilijk om te verhuizen vanuit een intramurale instelling naar een zelfstandige woning omdat gemeentelijke uitvoerders weigeren Wvg-aanpassing toe te kennen omdat het verblijf in een intramurale voorziening als voorliggende voorziening wordt beschouwd. Zo krijgen Wajong-gerechtigden geen huurtoeslag omdat de huur van hun aangepaste woning boven de huurtoeslaggrens uitstijgt. Ook wordt er geen verhuiskostenvergoeding verstrekt omdat die vergoeding alleen wordt toegekend bij een gedwongen verhuizing en de keuze om van een intramurale instelling naar een zelfstandige woning te verhuizen wordt gezien als een vrijwillige keuze. Bent u bekend met deze en andere problemen bij de acceptatie van de wens tot zelfstandig wonen van mensen met chronische ziekte of beperking? De rijksoverheid is veelal niet verantwoordelijk voor de regelgeving of uitleg daarvan door uitvoerders. Desondanks kunt u toelichten op welke wijze naar uw oordeel deze problemen opgelost zouden moeten worden?
De problemen voor de Wajong gerechtigden hebben mijn aandacht in het vervolgtraject. Op dit moment volsta ik met een korte reactie op de knelpunten die u noemt. Wat betreft de uitvoering van de Wvg hebben gemeenten een eigen verantwoordelijkheid. Ik heb over dit onderwerp vragen beantwoord (Tweede Kamer, 2004–2005, Aanhangsel van de Handelingen, 1131). Voor uw opmerking over de huurtoeslag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2. Tot slot de kwestie over de verhuiskostenvergoeding. Bij vrijwillige verhuizing van een AWBZ-instelling naar een eigen koop- of huurwoning voorziet het Bijdragebesluit Zorg (Art 14, onder e) in een lagere eigen bijdrage gedurende de laatste maanden van het verblijf. De cliënt kan zodoende sparen voor de kosten van verhuizing en inrichting van de woning.
Kunt u de Kamer een schema/stappenplan doen toekomen waarin zowel de lopende trajecten als nog in gang te zetten trajecten en onderzoeken staan vermeld met de daarbij behorende tijdspad en verantwoordelijkheid (wie is probleemeigenaar)?
Het RIGO-onderzoek naar het scheiden van wonen en zorg in bestaande zorggebouwen is nagenoeg afgerond. Dit onderzoek richt zich met name op de verhuurbaarheid en de hoogte van de huur in 18 zorggebouwen. Verder loopt op dit moment onderzoek door CEBEON naar verschillen in mate van extramuralisering tussen zorgkantoorregio’s. Dit onderzoek zal naar verwachting begin 2007 gereed zijn.
Tot slot zal, zoals is gemeld in de brief van 20 juli, als vervolg op het RIGO-onderzoek een uitgebreid onderzoek worden uitgevoerd naar de gevolgen van het breed invoeren van scheiden van wonen en zorg, voor de klanten, zorginstellingen, corporaties en de overheid. Zoals in mijn antwoord op vraag 1 is aangegeven zijn thans bouwstenen in voorbereiding voor het nieuwe kabinet. Hierin wordt een eerste inventarisatie opgenomen van invoeringsscenario’s en gevolgen. Het opstellen van een stappenplan en invoeringstraject is een zaak voor het volgend kabinet.
In uw brief staat vermeld dat veldpartijen zijn betrokken bij uw overwegingen. Welke veldpartijen zijn betrokken en waarom juist deze?
Bij het totstandkomen van de brief van 20 juli waren betrokken de brancheverenigingen van aanbieders (ActiZ, GGZ-Nederland, VGN), Aedes, VNG, IPO, ZN en de ministeries van VROM, EZ en Financiën. Deze partijen waren enerzijds hierbij betrokken omdat zij direct te maken hebben met de gevolgen van scheiden van wonen en zorg en anderzijds omdat een aantal partijen, onder meer in het kader van het actieplan wonen en zorg, betrokken is bij het faciliteren en stimuleren van scheiden van wonen en zorg.
In zowel de ouderenzorg als de geestelijke gehandicaptenzorg zijn goede voorbeelden te vinden van het scheiden van wonen en zorg. In hoeverre worden «best practices» gebruikt om het scheiden van wonen en zorg te bevorderen?
Gelukkig is er inmiddels veel ervaring opgedaan hoe scheiden van wonen en zorg in de praktijk kan worden vormgegeven, onder meer in het kader van het Innovatieprogramma Wonen en Zorg (IWZ). Veel ervaringen zijn beschreven en voor iedereen toegankelijk op de website van het kenniscentrum wonen en zorg van Actiz en Aedes (www.kcwz.nl). Verder is er een zoeksite op het terrein van wonen en zorg (www.wonenzorgwelzijn.nl).
Wat zijn volgens u de belangrijkste adviezen van het College bouw zorginstellingen (Cbz) ten aanzien van mogelijke prikkels om het scheiden van wonen en zorg te versnellen? Welke mogelijke maatregelen om het scheiden van wonen en zorg te bevorderen die in het rapport van het Cbz worden besproken neemt u over? Welke maatregelen worden niet overgenomen en waarom niet?
Het College bouw noemt twee grote problemen. Enerzijds het grote aantal betrokkenen die geen van allen probleemeigenaar willen zijn of zich als zodanig willen gedragen. Anderzijds het feit dat onvoldoende prioriteit aan huisvesting van ouderen binnen het sociale segment wordt toegekend; gemeenten en corporaties zouden zich nadrukkelijker van hun verantwoordelijkheid bewust moeten zijn.
Rond deze twee punten wordt in de voortgangsbrief van 20 juli jl. aangegeven dat met de invoering van de Wmo en als gevolg van de beleidsbrief over de toekomst van de corporaties de gemeenten meer instrumenten in handen krijgen om een regierol te vervullen op het terrein van wonen en zorg en om tot betere prestatieafspraken met corporaties te komen. De activiteiten in het kader van het Actieplan wonen en zorg van VROM en VWS richten zich met name op de bewustmaking rond de opgave op het terrein van wonen en zorg en de verantwoordelijkheden die partijen op dat punt hebben. In de brief wordt als voorbeeld het ANBO-project genoemd.
De belangrijkste andere maatregelen die het College bouw heeft voorgesteld en de actie die VROM/VWS daarop heeft genomen:
– Een robuuste beleidsregel van CTG voor het financieren van woonzorgprojecten; de nieuwe beleidsregel voor de financiering van zorginfrastructuur is met ingang van 1 januari 2006 in werking getreden.
– Toekenning van de lage eigen bijdrage door zorgkantoren aan verblijfsklanten die overgaan naar het scheiden van wonen en zorg opdat zij gedurende enkele maanden kunnen sparen voor verhuiskosten; is inmiddels gerealiseerd.
– Verlagen van gemeentelijke grondprijzen tot het niveau van zorgbestemming; deze oproep richt zich op de gemeenten.
– Realiseren van voor zorgverlening geschikte en betaalbare woningen; VROM en VWS voeren in dat kader het Actieplan wonen en zorg uit om partijen aan te sporen deze woningen te realiseren.
– Voor zorgverlening geschikte woningen daadwerkelijk toewijzen aan zorgvragers: deze oproep richt zich op gemeenten en corporaties die daarover goede afspraken moeten maken.
– Huur- en zorgtoeslag combineren om de kosten voor zelfstandig wonende zorgvragers te verlagen; zoals aangekondigd in de brief van 20 juli jl. zal onderzoek plaatsvinden naar de gevolgen van het scheiden van wonen en zorg, onder meer de financiële gevolgen voor de klanten.
– Woningcorporaties dienen soepel om te gaan met de zogenaamde onrendabele top; ook dit betreft een oproep aan corporaties die dit overigens vaak al doen.
In de brief staat dat de discussie nog loopt over het uitgangspunt of er wel of geen uitzonderingen moeten zijn op het uitgangspunt van scheiden van wonen en zorg. Op welke manier en met welke partijen wordt deze discussie gevoerd?
Er is een groep waarvoor het scheiden van wonen en zorg waarschijnlijk niet goed mogelijk is of niet wenselijk is. Voor deze groepen is het de vraag of de beoogde voordelen van scheiden van wonen en zorg die zijn genoemd in de brief van 20 juli, daadwerkelijk zullen optreden. Het is lastig criteria vast te stellen op grond waarvan een dergelijke splitsing binnen de groep verblijfsgeïndiceerden is aan te brengen. In de bouwsteen (zie antwoord op vraag 1) zal een eerste aanzet worden opgenomen. Het verder operationaliseren is een zaak van het volgend kabinet. Daarbij zullen uiteraard partijen, waaronder de cliëntorganisaties, worden betrokken.
U geeft in de brief te kennen dat het kabinet met het scheiden van wonen en zorg een aantal doelstellingen wil bereiken, namelijk het creëren van meer keuzemogelijkheden voor de klant, mensen zo lang mogelijk zelfstandig laten wonen en de houdbaarheid van de AWBZ vergroten. Deelt u de mening dat ook transparantie van de tarieven in de AWBZ een doelstelling is van het scheiden van wonen en zorg? Het systeem is nu niet transparant omdat de woon- en de zorglasten niet zijn gescheiden. Gaat u dit doel toevoegen aan het lijstje van doelstellingen? Zo neen, waarom niet?
Ik deel uw mening met betrekking tot het belang van transparantie. Transparantie van de tarieven is zelfs een voorwaarde voor het scheiden van wonen en zorg. Er zullen immers tarieven moeten komen voor het zorgzwaartepakket exclusief wooncomponent en de daarmee gemoeide gebouwelijke zorg- en diensteninfrastructuur.
Uit de beschikbare cijfers over de intramurale AWBZ-zorg blijkt dat het scheiden van wonen en zorg met name in de sector verpleging en verzorging plaatsvindt. Wat is volgens u de reden van het achterblijven van de gehandicaptenzorg en de geestelijke gezondheidszorg (ggz)? Wat gaat u daaraan doen?
Allereerst hecht ik eraan op te merken dat weliswaar het daadwerkelijk scheiden van wonen en zorg zich slechts beperkt voordoet in de gehandicaptenzorg en de geestelijke gezondheidszorg, maar dat in de afgelopen jaren wel voortgang is geboekt bij de vermaatschappelijking van deze zorg, al dan niet in de vorm van kleinschalig intramuraal wonen in de wijk. Vaak zijn deze initiatieven dusdanig opgezet, dat het relatief eenvoudig is wonen en zorg (alsnog) te scheiden.
Uiteraard zijn er grote verschillen tussen doelgroepen. In de ouderenzorg is sprake van mensen die gewend zijn aan zelfstandig wonen en het zelf regelen van het wonen. Als gevolg van steeds betere zorg in de wijk voor mensen met een zware zorgbehoefte, besluiten ouderen dan ook steeds vaker langer zelfstandig te blijven wonen. In de gehandicaptenzorg is het vertrekpunt veelal andersom: mensen wonen in een intramurale voorziening en zelfstandig gaan wonen en zelf de financiën beheren en huur betalen is een nieuwe en spannende stap voor deze mensen. Of er sprake is van scheiden van wonen en zorg hangt af van de initiatieven van zorginstellingen en van de keuze van de klanten. In de GGZ is het streven er altijd al op gericht dat mensen weer gewoon, al dan niet met begeleiding, gaan wonen.
Deze verschillende uitgangspositie in de diverse AWBZ-sectoren is mogelijk mede een verklaring van de verschillen in de mate van extramuralisering.
In het nader onderzoek naar de gevolgen van het scheiden van wonen en zorg zal ook worden bezien of er verschillen zijn in de gevolgen voor de verschillende klantgroepen en welke conclusies daaraan verbonden moeten worden. Verder loopt onderzoek, uitgevoerd door CEBEON, naar regionale verschillen naar de mate van scheiden van wonen en zorg. Dat zal begin 2007 gereed zijn. Mogelijk levert ook dat onderzoek inzicht op in de redenen waarom scheiden van wonen en zorg voor bepaalde groepen minder snel gaat c.q. de factoren die daarop van invloed zijn.
Onderzocht wordt waarom de ene zorgkantoorregio veel sneller in staat is dan de andere om intramurale plaatsen om te zetten naar woonzorgarrangementen op basis van het scheiden van wonen en zorg. Wanneer kan de Kamer de conclusies van dit onderzoek tegemoet zien?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 32, zal dit onderzoek naar verwachting begin 2007 beschikbaar zijn.
Het perspectief op de lange termijn is dat in de toekomst de meeste zorggebruikers zelf moeten betalen voor het wonen. Dit vereist volgens u een zorgvuldig overgangstraject. Hoe ziet dit traject eruit en wat is de verwachte duur van het traject? Wat is volgens u een reële deadline?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 17 en 26. Een stappenplan en invoeringsstrategie is zaak van het nieuwe kabinet.
De staatssecretaris geeft in haar brief aan dat zij het belangrijk vindt om de komende tijd goed te kijken naar ervaringen met scheiden van wonen en zorg voor de zwaarste klantgroepen. Wat zal u concreet doen met de opgedane inzichten in ervaringen en wanneer kan de Kamer de bevindingen tegemoet zien?
In het kader van het vervolgonderzoek naar de gevolgen van het scheiden van wonen en zorg voor de verschillende partijen zal ik tevens aandacht besteden aan de reeds opgedane ervaringen bij de zwaarste doelgroepen. Op de op basis van de uitkomsten van dit onderzoek te trekken conclusies kan ik niet vooruitlopen. Op dit moment is nog niet te overzien hoeveel tijd dit vervolgonderzoek zal vergen.
De minister van VROM en de staatssecretaris van VWS willen op korte termijn het scheiden van wonen en zorg versnellen door resterende belemmeringen weg te nemen. Over welke belemmeringen heeft u het? En hoe wilt u deze belemmeringen wegnemen? Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van de belemmeringen die u weg wilt nemen en de wijze waarop u dat concreet wilt gaan doen?
In de voortgangsbrief van 20 juli 2006 is aangegeven dat veel belemmeringen in wet- en regelgeving en financiering in de afgelopen jaren zijn weggenomen, zoals de financiering van de zorginfrastructuur in het kader van scheiden van wonen en zorg. Dat blijkt ook uit de praktijk: een aantal instellingen is overgegaan op volledig scheiden van wonen en zorg. Een belemmering die nog resteert is de mogelijkheid om een pakket «verblijfszorg thuis» te kunnen leveren en bekostigen als alternatief voor verblijf in een instelling. Zoals ik in de brief van 20 juli aangaf wil ik op korte termijn daarin voorzien. Verder heb ik in de brief van 20 juli aangegeven dat wordt gewerkt aan oplossingen voor problemen die zorgaanbieders en corporaties ervaren bij de procedures voor vastgoed.
Zoals het CBZ concludeert (zie bijlage 1 bij de brief van 20 juli) komt veel aan op de bereidheid en het vermogen om op lokaal niveau samen te werken aan arrangementen op het gebied van wonen en zorg.
Er worden verschillende trajecten en projecten in de brief genoemd om het scheiden van wonen en zorg te stimuleren. Worden deze trajecten in samenhang bekeken? Zo ja, op welke manier? Zo neen, waarom niet?
Vanzelfsprekend worden de trajecten in samenhang bezien. Voor het stimuleren van scheiden van wonen en zorg is het immers noodzakelijk te zorgen voor zowel voldoende geschikte woningen (zie hiervoor het actieplan wonen en zorg van VWS en VROM, TK 2003–2004, 26 631 en 28 952, nr. 99) als een adequate bekostiging van de noodzakelijke zorg en diensten.
Voor het scheiden van wonen en zorg is ook de voorgenomen invoering van transparante en integrale tarieven relevant. De belangrijkste gemeenschappelijke punten zijn volgens u inzicht in de diverse kapitaallastencomponenten bij de tarieven van de zorgzwaartepakketten en inzicht in de boekwaardeproblematiek van bestaand vastgoed. In dat kader wordt gewerkt aan oplossingen voor problemen die zorgaanbieders en corporaties ervaren bij de procedures voor vastgoed. Daarbij geeft u te kennen aanpassing van wetgeving te overwegen en/of ontwikkeling van nieuwe spelregels bij eigendom van gebouwen en grond. Kunt u deze mogelijke aanpassingen toelichten? Welke wetgeving dient aangepast te worden en welke nieuwe spelregels dienen ontwikkeld te worden?
Bij het aanbieden van het RVZ-advies «Management van vastgoed in de zorgsector» heb ik aangegeven dat na de verkiezingen het nieuwe kabinet een nadere uitwerking kan geven aan de plannen op het terrein van de kapitaallasten. In een brief aan de Tweede Kamer die zo snel mogelijk na het aantreden van het nieuwe kabinet aan de Tweede Kamer zal worden gezonden, zullen zowel de stand van zaken als de verdere stappen op weg naar integrale prestatiebekostiging en volledige risicodragendheid van aanbieders zijn verwoord. Daarin zal ook nader worden ingegaan op de ideeën ten aanzien van eventuele «spelregels» in het kader van het vervreemden van onroerende zaken (gebouwen en grond).
In het rapport van het Cbz wordt aangegeven dat in nieuwbouw getemporiseerd gestart kan worden met het bouwen volgens het principe van het scheiden van wonen en zorg. Komt dit nog ergens terug in één van de trajecten of projecten? Zo ja, waar en zo neen, waarom niet?
In de praktijk wordt, met name bij vervangende nieuwbouw, al veel langer het principe van scheiden van wonen en zorg toegepast. In sommige regio’s gebeurt dat zelfs in hoog tempo. Er is bijvoorbeeld al een aantal verzorgingshuizen geheel omgezet in scheiden van wonen en zorg. Ik wijs u in dit verband op de publicatie van het NIZW «De volledige extramuralisering van het verzorgingshuis», over een 6-tal verzorgingshuizen die voor 100% zijn omgezet in scheiden van wonen en zorg. Deze publicatie is onder alle verzorgingshuizen verspreid. In de inleiding daarvan spoor ik verzorgingshuizen aan om bij renovatie of nieuwbouw zo veel mogelijk over te gaan tot het scheiden van wonen en zorg. En de praktijk bewijst dat dit heel ver kan gaan. Al eerder wees ik u op regionale verschillen bij het tempo waarin dit plaatsvindt.
De site van het kenniscentrum van ActiZ en Aedes bevat vele best practises op dit punt. Belangrijk traject is het Actieplan wonen en zorg en de in dat kader ontplooide activiteiten voor het stimuleren en faciliteren – ook bij nieuwbouw– van het scheiden van wonen en zorg.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Kalsbeek (PvdA), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Arib (PvdA), Vendrik (GL), Kant (SP), Blok (VVD), voorzitter, Smits (PvdA), Örgü (VVD), Verbeet (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), ondervoorzitter, Vergeer (SP), Vietsch (CDA), Joldersma (CDA), Varela (LPF), Van Heteren (PvdA), Smilde (CDA), Nawijn (Groep Nawijn), Van Dijken (PvdA), Timmer (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Hermans (LPF), Schippers (VVD), Omtzigt (CDA), Azough (GL), Koşer Kaya (D66), Van der Sande (VVD) en Van Oudenallen (Groep Van Oudenallen).
Plv. leden: Rouvoet (CU), Verdaas (PvdA), Ferrier (CDA), Çörüz (CDA), Blom (PvdA), Halsema (GL), Gerkens (SP), Veenendaal (VVD), Hamer (PvdA), Weekers (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Vacature (algemeen), Ormel (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Vacature (LPF), Waalkens (PvdA), Mosterd (CDA), Bussemaker (PvdA), Heemskerk (PvdA), Oplaat (VVD), Van Egerschot (VVD), Eski (CDA), Van Gent (GL), Bakker (D66), Nijs (VVD) en Vacature (LPF).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27659-81.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.