nr. 70
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 december 2005
Op 24 november jongstleden heeft uw Kamer mij vragen gesteld naar
aanleiding van de voorhang van het Uitvoeringsbesluit behorende bij de Wet
toelating zorginstellingen (WTZi). Hierbij treft u de antwoorden aan (zie
27 659, nr. 69).
Op 1 december jongstleden ontving ik, bij brief met kenmerk 05-VWS-B-107,
het verzoek van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
mijn besluit aangaande de inwerkingtreding aan te houden tot en met 15 december.
Op 7 december aanstaande zal ik in een algemeen overleg met de vaste
commissie van gedachten wisselen over het Uitvoeringsbesluit, beleidsvisie
en beleidsregels en de door mij thans meegezonden antwoorden.
Ik hecht er zeer aan – vanwege de onderlinge samenhang tussen deze
wetgeving – het geheel van Zorgverzekeringswet, invoerings- en aanpassingswet
Zorgverzekeringswet, Wet op de zorgtoeslag, WTZi en Uitvoeringsbesluit WTZi
op 1 januari 2006 in werking te laten treden. Uitstel van een besluit
over de inwerkingtreding tot en met 15 december vormt een bedreiging
voor deze gelijktijdige inwerkingtreding.
Voor het algemeen overleg van 7 december is vooral van belang wat
u vindt van het Uitvoeringsbesluit. In het Uitvoeringsbesluit worden hoofdzakelijk
geregeld:
• de transparantie-eisen (inzichtelijkheid van bestuursstructuur
en bedrijfsvoering) waaraan instellingen moeten voldoen;
• de reikwijdte van de bouwregelgeving (welke instellingen hebben
voor welke bouw een vergunning nodig van het College bouw);
• welke categorieën instellingen winst mogen uitkeren aan derden.
De transparantie-eisen zijn nieuw, maar ik heb niet de indruk dat uw Kamer
daar veel problemen mee heeft. Met betrekking tot de bouwregelgeving
vindt een beperkte deregulering plaats (zoals uitbreiding van kleinschalige
voorzieningen die buiten het bouwregime vallen). Voor wat betreft winst verandert
er niets ten opzichte van de huidige situatie. Naar mijn idee zitten er in
het Uitvoeringsbesluit dan ook geen grote knelpunten.
Andere zaken waarover u de nodige vragen hebt gesteld, zoals het ketenoverleg
acute zorg, de vermaatschappelijking in de care en het stakeholdersoverleg
zijn geregeld in de beleidsvisie en de beleidsregels. U heeft inmiddels drie
versies van deze stukken gekregen en in januari 2005 heb ik met u van gedachten
gewisseld hierover. Naar aanleiding van dat overleg zijn de stukken op een
aantal punten aangepast (zie bijvoorbeeld het antwoord op vraag 125 en mijn
brief van 3 maart (TK, 27 659, nr. 51)). Bij de versies die ik u
in juni 2005 en november 2005 heb gestuurd, heb ik steeds aangegeven wat er
is gewijzigd ten opzichte van de vorige versie. Ik heb ook aangegeven dat
de beleidsregels in de beginfase van de WTZi nog wel eens aangepast zullen
moeten worden (zie bijvoorbeeld het antwoord op vraag 129). In het antwoord
op vraag 135 staat verder dat ik normen zal ontwikkelen voor de fysieke bereikbaarheid
van de acute zorg. Dat zou ook kunnen leiden tot aanpassing van de beleidsregels.
De beleidsregels kan ik relatief gemakkelijk aanpassen. Ik kan ook, op elke
moment dat u dat wenst, met u over de beleidsvisie en de beleidsregels van
gedachten wisselen.
Wanneer wij op 7 december aanstaande tot de conclusie komen dat vooral
de inhoud van de beleidsregels – en niet van het Uitvoeringsbesluit –
onderwerp zal zijn van het verslag algemeen overleg, dan is er naar mijn idee
geen belemmering reeds op 9 december een besluit te nemen over de inwerkingtreding.
Dit geldt in mijn opvatting ook wanneer slechts enkele punten uit het Uitvoeringsbesluit
aangepast zouden moeten worden. Dergelijke wijzigingen kunnen bij de eerstvolgende
wijziging van het Uitvoeringsbesluit worden meegenomen en hoeven geen obstakel
te zijn voor inwerkingtreding. Die eerstvolgende wijziging van het Uitvoeringsbesluit
zal niet lang op zich laten wachten, nu het Uitvoeringsbesluit als gevolg
van de Wijziging van de Wet toelating zorginstellingen (Kamerstukken II, 2004/2005,
30 245, nrs. 2–3; overheveling toelatingen zonder bouw van College
voor zorgverzekeringen naar VWS) gewijzigd zal moeten worden. Dit betreft
overigens een technische wijziging.
Een afschrift van deze brief en de bijlagen heb ik gestuurd naar de voorzitter
van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
J. F. Hoogervorst