27 659
Vereenvoudiging van het stelsel van overheidsbemoeienis met het aanbod van zorginstellingen (Wet toelating zorginstellingen)

nr. 46
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 september 2004

Tijdens de voorzetting van de behandeling van het wetsvoorstel Vereenvoudiging van het stelsel van overheidsbemoeienis met het aanbod van zorginstellingen (Wet toelating zorginstellingen) op 7 september jongstleden stelde de heer Heemskerk de volgende vragen: «Stel dat er een niet-functionerende cliëntenraad naar de Ondernemingskamer stapt. Wordt bij die Kamer dan nog een afweging gemaakt? Gaat zij voordat een uitvoerig onderzoek wordt gepleegd na of de cliëntenraad een serieus verzoek indient?»

Conform mijn toezegging beantwoord ik deze vragen alvorens de stemmingen van de Wet toelating zorginstellingen plaatsvinden.

De Ondernemingskamer beoordeelt in alle gevallen of de verzoeker zijn enquêteverzoek voldoende van gronden heeft voorzien alvorens een enquête te bevelen, gelet op het mogelijk ingrijpende karakter van een onderzoek en de daaraan verbonden kosten. Dat is niet anders in het geval het verzoek wordt gedaan door een verzoeker aan wie bij overeenkomst of statuten het recht is toegekend een onderzoek te vragen.

De Ondernemingskamer zal ook nagaan of de verzoeker die beweert bevoegd te zijn dat inderdaad is én of een verzoeker die een bepaalde hoedanigheid pretendeert deze ook heeft. Daarbij moet worden bedacht dat de aangesproken instelling verweer kan voeren en mede kan aanvoeren dat de partij die stelt bevoegd te zijn om een verzoek te doen, dat niet is. Een dergelijk verweer dient de Ondernemingskamer ook te onderzoeken en te beoordelen.

Er kan dan ook van worden uitgegaan dat lichtvaardig gedane verzoeken niet zullen worden gehonoreerd door de Ondernemingskamer.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

J. F. Hoogervorst

Naar boven