27 654
Verdrag tot wijziging van de op 6 december 1980 te 's-Gravenhage totstandgekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Staat Qatar inzake luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden grondgebieden; 's-Gravenhage, 11 september 1998/Londen, 30 oktober 2000

nr. 247
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 maart 2001

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 27 maart 2001. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 26 april 2001.Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 11 september 1998 te 's-Gravenhage/30 oktober 2000 te Londen totstandgekomen Verdrag tot wijziging van de op 6 december 1980 te 's-Gravenhage totstandgekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Staat Qatar inzake luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden grondgebieden (Trb. 2000, 132 en 2001, 45).1

Een toelichtende nota bij dit wijzigingsverdrag treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aarsten

TOELICHTENDE NOTA

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).De voorliggende wijzigingen van de op 6 december 1980 te 's-Gravenhage totstandgekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Staat Qatar inzake luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden grondgebieden (Trb. 1981, 17) zijn overeengekomen tijdens luchtvaartbesprekingen tussen beide landen. Het verdrag waarmee de wijzigingen worden vastgelegd, is bij notawisseling totstandgekomen. Hoewel in het verdrag de regeringen als partijen worden genoemd, zal het verdrag uiteraard tussen de staten gelden.

De wijzigingen vermeld in de bijlage bij de inleidende nota van 11 september 1998 onder de punten 1 tot en met 4 hebben betrekking op het wijzigen van een enkelvoudige aanwijzing van luchtvaartmaatschappijen in een tweevoudige aanwijzing. Dit betekent dat voor het uitvoeren van de luchtdiensten twee luchtvaartmaatschappijen per land kunnen worden aangewezen.

Vervolgens worden aan artikel VII van het Luchtvaartverdrag enkele door Nederland gewenste veiligheidsbepalingen toegevoegd. Deze toevoeging is conform het beleid zoals vastgelegd in de Nota Veiligheidsbeleid Burgerluchtvaart van de Minister van Verkeer en Waterstaat (kamerstukken II 1995/96, 24 804, nr. 2). Op basis van de veiligheidsbepalingen kunnen de luchtvaartautoriteiten maatregelen treffen, zoals platformcontroles, wanneer er aanleiding is om te twijfelen aan de veiligheid van een toestel of haar bemanning. Bij uitblijven van oplossingen ter verbetering van veiligheidssituaties kan de vergunning voor de betrokken luchtvaartmaatschappij worden ingetrokken.

Ingevolge het tweede lid van artikel XV van het Luchtvaartverdrag wordt het wijzigingsverdrag vanaf 30 oktober 2000 voorlopig toegepast.

Het wijzigingsverdrag geldt, evenals het verdrag van 1980, alleen voor Nederland.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven