nr. 247
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 maart 2001
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen
op 27 maart 2001. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring
van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één
van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel
dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 26
april 2001.Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel
5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad
van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over
te leggen het op 11 september 1998 te 's-Gravenhage/30 oktober 2000 te
Londen totstandgekomen Verdrag tot wijziging van de op 6 december 1980
te 's-Gravenhage totstandgekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden
en de Staat Qatar inzake luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden grondgebieden
(Trb. 2000, 132 en 2001, 45).1
Een toelichtende nota bij dit wijzigingsverdrag treft U eveneens hierbij
aan.
De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. J. van Aarsten
TOELICHTENDE NOTA
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet
op de Raad van State).De voorliggende wijzigingen van de op 6 december 1980
te 's-Gravenhage totstandgekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden
en de Staat Qatar inzake luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden grondgebieden
(Trb. 1981, 17) zijn overeengekomen tijdens luchtvaartbesprekingen tussen
beide landen. Het verdrag waarmee de wijzigingen worden vastgelegd, is bij
notawisseling totstandgekomen. Hoewel in het verdrag de regeringen als partijen
worden genoemd, zal het verdrag uiteraard tussen de staten gelden.
De wijzigingen vermeld in de bijlage bij de inleidende nota van 11 september
1998 onder de punten 1 tot en met 4 hebben betrekking op het wijzigen van
een enkelvoudige aanwijzing van luchtvaartmaatschappijen in een tweevoudige
aanwijzing. Dit betekent dat voor het uitvoeren van de luchtdiensten twee
luchtvaartmaatschappijen per land kunnen worden aangewezen.
Vervolgens worden aan artikel VII van het Luchtvaartverdrag enkele door
Nederland gewenste veiligheidsbepalingen toegevoegd. Deze toevoeging is conform
het beleid zoals vastgelegd in de Nota Veiligheidsbeleid Burgerluchtvaart
van de Minister van Verkeer en Waterstaat (kamerstukken II 1995/96, 24 804,
nr. 2). Op basis van de veiligheidsbepalingen kunnen de luchtvaartautoriteiten
maatregelen treffen, zoals platformcontroles, wanneer er aanleiding is om
te twijfelen aan de veiligheid van een toestel of haar bemanning. Bij uitblijven
van oplossingen ter verbetering van veiligheidssituaties kan de vergunning
voor de betrokken luchtvaartmaatschappij worden ingetrokken.
Ingevolge het tweede lid van artikel XV van het Luchtvaartverdrag wordt
het wijzigingsverdrag vanaf 30 oktober 2000 voorlopig toegepast.
Het wijzigingsverdrag geldt, evenals het verdrag van 1980, alleen voor
Nederland.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
T. Netelenbos
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. J. van Aartsen