27 649
Wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet en enige andere wetten ter uitvoering van richtlijn nr. 98/49/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 juni 1998 betreffende de bescherming van de rechten op aanvullend pensioen van werknemers en zelfstandigen die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PbEG L 209)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 27 april 2001

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Algemeen

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij zijn verheugd dat de richtlijn nr. 98/49/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 juni 1998 die bescherming biedt van de aanvullende pensioenrechten van werknemers en zelfstandigen die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, nu wordt geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. De richtlijn en daarmee deze wetgeving is noodzakelijk voor het bevorderen van het vrije verkeer en de arbeidsmobiliteit van personen binnen de Europese Unie (EU). Wel vragen deze leden waarom de implementatie zolang op zich heeft laten wachten en als het ware «op het laatste nippertje» geschiedt. Te meer daar het wetsvoorstel de richtlijn slechts van toepassing laat zijn op detacheringen die op of na de uiterste implementatiedatum van de richtlijn beginnen. Daarbij komt nog dat de richtlijn toelaat dat het ook geldt voor detacheringen die voor 25 juli 2001 beginnen. Kan de regering uitleggen waarom voor deze datum gekozen is, terwijl de richtlijn vóór 1 juli 2001 moet zijn geïmplementeerd? Kunnen eerder gedetacheerde werknemers die door hun detachering nadeel ondervonden hebben voor wat betreft hun pensioenrechten om herstel van hun rechten vragen met een direct beroep op de richtlijn?

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorstel tot wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet ter uitvoering van de richtlijn nr. 98/49/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 juni 1998. Naar aanleiding van dit voorstel heeft de VVD-fractie een enkele vraag.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Het doel van de richtlijn en van deze wetswijziging, te weten de negatieve consequenties ten aanzien van de opgebouwde pensioenaanspraken bij vertrek naar een andere lidstaat te beperken, kunnen zij onderschrijven. De aangenomen richtlijn heeft vrijwel geen consequenties voor de Nederlandse praktijk. Implementatie lijkt dus eigenlijk overbodig, maar is vereist omdat niet gegarandeerd kan worden dat geen enkele pensioenregeling in Nederland een bepaling bevat die strijdig is met de richtlijn. De leden van de CDA-fractie zijn bepaald geen voorstander van overbodige wetgeving en vragen of de regering bij de aanvaarding van de richtlijn in EU-verband heeft aangegeven dat de richtlijn geen invloed heeft op de feitelijke situatie in Nederland. Is er een mogelijkheid om in toekomstige gevallen niet de verplichting te krijgen toch de richtlijn wettelijk te implementeren, zo vragen deze leden.

Het Nederlandse model van een volksverzekering, aanvullende collectieve pensioenregelingen via de arbeidsvoorwaarden en individuele aanvullingen is naar de mening van de leden van de CDA-fractie één van de beste en duurzaamste ter wereld. Wijziging van onderdelen dient daarom steeds zorgvuldig overwogen te worden. Ook ten aanzien van regelgeving vanuit de EU is dat het geval. Dat neemt niet weg dat in de visie van de leden van de CDA-fractie (aanvullende) pensioenen hoog op de agenda van de EU moeten (blijven) staan. Dat betreft echter de consequenties ervan voor het stabiliteitspact. Met regelgeving die ziet op de inhoud of de uitvoering van de aanvullende pensioenen dient men vanuit de EU echter zeer voorzichtig te zijn. Open coördinatie is een beter en passender methode. Deze leden zijn dan ook verheugd dat verdergaande voorstellen het niet gehaald hebben. Zij vragen of de regering deze mening deelt. In dit verband vragen ze verder welke wetgeving nog op stapel staat om richtlijnen te implementeren en welke richtlijnen de regering nog verwacht. Is de regering bereid om in Europees verband zich in te zetten voor een terughoudende opstelling ten aanzien van verdere richtlijnen? Verder vragen zij wanneer de kabinetsreactie op het SER-advies over arbeidsmobiliteit te verwachten is.

Het voorliggende wetsvoorstel kan op instemming rekenen van de leden van de fractie van GroenLinks. Wel leven er nog enkele vragen bij de leden van deze fractie naar aanleiding van deze wetswijzigingen.

De werkingssfeer van de richtlijn

De leden van de PvdA-fractie vragen of hun indruk juist is dat de richtlijn niet alleen werknemers betreft, maar ook gepensioneerden en hun nabestaanden.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de richtlijn ook betrekking heeft op zelfstandigen en pensioenregelingen voor een persoon. Tegelijkertijd wordt gesteld dat puur individuele pensioenarrangementen zonder verband met de arbeidsverhouding buiten de werking van de richtlijn valt. Deze leden hebben de volgende vragen hierover. Is in de praktijk echter altijd wel een zo scherpe grens te trekken? Is er niet een bepaalde grijze zone denkbaar? Kan hierop een reactie worden gegeven, kan ter zake meer duidelijkheid worden verschaft?

De inhoud van de richtlijn

De leden van de PvdA-fractie stellen dat uit de toelichting blijkt dat een pensioenuitvoerder een verzoek om een pensioenuitkering naar een andere lidstaat uit te keren, niet mag weigeren. Artikel 32f spreekt echter van «kan». Zou het niet beter zijn deze verplichting op verzoek wat meer in de wetstekst tot uitdrukking te laten komen. Deze leden vragen dit omdat ondanks de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek hierover er pensioenfondsen zijn – deze leden noemen hierbij bijvoorbeeld het ABP– die tot op heden niet willen meewerken aan een betaling in een andere staat.

Ook in artikel 32g, eerste lid, wordt gesproken van «kan». Naar de mening van de leden van de PvdA-fractie lijkt deze tekst wat vrijblijvend, terwijl het toch zo is dat volgens de richtlijn een gedetacheerde werknemer niet verplicht kan worden om aan een pensioenregeling deel te nemen in een andere lidstaat die voor hem slechter is dan de regeling in de eigen staat. Klopt de zienswijze van deze leden dat een werknemer niet alleen niet gedwongen kan worden om tegelijkertijd aan een pensioenregeling in het andere land deel te nemen, maar zonder meer niet gedwongen kan worden aan een regeling in de andere lidstaat deel te nemen als de gedetacheerde in Nederland aan de pensioenregeling wil blijven deelnemen?

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom in het tweede lid de terminologie van de richtlijn is gebruikt: «de betaling van bijdragen»? Betekent dit dat een zogenoemde «premievrije pensioenregeling» van een andere lidstaat niet vrijgesteld wordt van de verplichting tot het betalen van bijdragen in Nederland?

Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie in het tweede lid van artikel 32g de terminologie van de richtlijn is gebruikt: «de betaling van bijdragen»? Betekent dit dat een zogenoemde «premievrije pensioenregeling» van een andere lidstaat niet vrijgesteld wordt van de verplichting tot het betalen van bijdragen in Nederland?

De leden van de PvdA-fractie hebben nog vragen over de verplicht te verstrekken informatie aan deelnemers. In de toelichting bij artikel 32h wordt opgemerkt dat de regering van oordeel is dat de richtlijn geen nieuwe of extra informatieverplichtingen oplegt boven de nu reeds in de wet opgenomen informatieverplichtingen. Welke informatie moet nu gegeven worden? Is deze informatie voldoende voor de werknemer om in het overleg met zijn werkgever te kunnen bepalen of hij al dan niet in Nederland aan de pensioenregeling wil blijven deelnemen of juist moet gaan deelnemen aan de buitenlandse regeling? Alhoewel de werknemer blijkbaar geen keuzerecht heeft, heeft hij wel het recht om niet gedwongen te worden aan een slechtere regeling deel te nemen. Daarvoor is toch minimaal nodig dat de werknemer ook informatie ontvangt over de regelingen in het land waarheen hij wordt gedetacheerd, menen deze leden. Bovendien zal deze informatie toch echt vóór een beslissing over het definitieve vertrek moeten worden ontvangen. Tevens lijkt het niet geven van informatie over de fiscale behandeling van pensioenen in de staat waar men heen gedetacheerd wordt, niet erg zinvol. De leden van de PvdA-fractie menen dan ook dat de inhoud van de te geven informatie wat steviger in het wetsvoorstel tot uitdrukking mag komen.

Overigens zijn de leden van de PvdA-fractie van mening dat niet alleen het orgaan dat de pensioenregeling uitvoert informatie dient te verstrekken, maar ook de werkgever. In artikel 7 van de richtlijn worden de werkgevers met name genoemd. Artikel 32h lijkt dan ook een te beperkte uitwerking van de richtlijn.

De leden van de VVD-fractie merken op dat in een eerdere versie van het richtlijnvoorstel een fiscale bepaling was opgenomen welke inhield dat de lidstaat waarin de gedetacheerde tijdelijk werkzaam is, de betaalde bijdragen in het kader van de voortzetting van de pensioenregeling in het land van oorsprong op dezelfde wijze zou moeten behandelen als de bijdragen aan een pensioenregeling in het eigen land. Welke gevolgen heeft het niet opnemen van deze bepaling voor Nederlandse gedetacheerden in het buitenland, zo vragen deze leden.

Niemand mag na beëindiging van het dienstverband en vertrek naar een lidstaat er slechter van af zijn wat betreft de opgebouwde aanspraken dan degene die in het land blijft, zo lezen de leden van de CDA-fractie in de memorie van toelichting. Zij vragen of dit probleem zich op dit moment in Nederland voordoet. Zijn er gevallen bekend waar dergelijke kwesties hebben gespeeld? Wanneer er geen problemen zijn, wat voegt de richtlijn dan nog toe?

De leden van de CDA-fractie vragen wat nu de mogelijkheden zijn voor waarde-overdracht en welke problemen er spelen. Is het kabinet voornemens op dit punt het initiatief te nemen tot nadere regelgeving in Europees verband of nationaal, zo vragen zij.

De leden van de CDA-fractie vragen of kan worden aangegeven welke achtergronden en motieven een rol hebben gespeeld bij het niet tot overeenstemming kunnen komen van de aangegeven fiscale bepaling. Is de situatie thans definitief of wordt rekening gehouden met mogelijke wijzigingen op termijn?

In de memorie van toelichting wordt gesteld dat sommige landen de gewoonte kennen dat bij ontslag vóór de pensioendatum geen aanspraken behouden blijft of men alleen een aanspraak behoudt wanneer men meer dan 10 jaar in de pensioenregeling heeft deelgenomen. Die regel wordt niet gewijzigd. De leden van de CDA-fractie hebben de volgende vragen daarover. Welke situatie doet zich voor wanneer dat ontslag nu juist verband houdt met het vertrek naar het buitenland? In die gevallen zijn werknemers wel slechter af dan werknemers die hun baan houden. Hoe verhouden dergelijke beperkingen zich ten opzichte van het doel van de richtlijn, althans voor zover ontslag alleen maar te maken heeft met vertrek naar het buitenland?

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat in de richtlijn die ten grondslag ligt aan deze wetswijzigingen, de fiscale bepaling uit het oorspronkelijke voorstel niet is overgenomen. Kan de regering wat uitvoeriger toelichten wat de problemen waren die ertoe leidden dat deze fiscale bepaling is vervallen. Wat was de Nederlandse houding betreffende deze bepaling? Wat zou de fiscale bepaling voor gevolgen gehad hebben voor Nederlandse werknemers die elders in de EU gedetacheerd werken? En omgekeerd voor in Nederland gedetacheerde werknemers uit een ander EU-land? Kan het nu voorkomen dat bijvoorbeeld de betaalde premie op basis van een beschikbare premieregeling in het buitenland anders wordt belast en leidt tot afwijkende pensioenaanspraken ten opzichte van collega's in Nederland die niet zijn gedetacheerd? Ontstaan er problemen met de wettelijke gelijkstelling van mannen en vrouwen inzake de gelijke aanspraken op pensioen in plaats van het betalen van een gelijke pensioenpremie? Kan het zijn dat de beperkingen in Nederland op de belastingfaciliteiten voor aanvullende pensioenregelingen gedetacheerde werknemers benadelen tegenover hun collega's in het land van oorsprong?

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de regering benadrukt dat bij de richtlijn geen sprake is van het geven van een keuzerecht aan de werknemer, noch kan de werknemer wettelijk gedwongen kan worden deel te nemen aan een pensioenregeling in het land van detachering. De werkgever en de werknemer zullen daarover nadere afspraken moeten maken. De richtlijn biedt hun die vrijheid. De vraag is hoe vrij die vrijheid in de praktijk is. Als fiscale maatregelen in het land van detachering deelname aan een regeling in het land van oorsprong duurder maakt, kan daarvan een druk uitgaan op de werknemer daarvan af te zien. Of als een Nederlands bedrijf in tijden van laagconjunctuur meedingt naar een opdracht in een lidstaat met aanzienlijk soberder pensioenregelingen, ontstaat er dan geen druk op de werknemers van dat bedrijf die gedetacheerd zullen worden om die soberder regeling te aanvaarden ten behoeve van de verwerving van de opdracht? Hoe vrij is de keuze in dergelijke gevallen?

Hoe verhouden bepalingen in pensioenregelingen wat betreft waardevastheid zich met betalingen aan deelnemers in lidstaten met andere valuta dan de Euro en een andere inflatiepercentage? Impliceert de gelijke behandeling van deelnemers in dit geval een gelijke uitbetaling, met mogelijke waardevermindering in het land van vestiging of geldt de waardevastheid onverkort in elk individueel geval, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie.

Een in Nederland gedetacheerde werknemers uit een andere lidstaat kan niet gedwongen worden deel te nemen in en premie te betalen voor een in Nederland verplicht gestelde pensioenregeling. De leden van de fractie van GroenLinks nemen aan dat dat geldt voor zover betreffende werknemer deelneemt aan een pensioenregeling van het land van oorsprong. Als dat niet zo is, dan valt betreffende werknemer toch onder de verplichtstelling in Nederland, ook aangaande aanvullende regelingen.

Bestaat de mogelijkheid dat Nederlandse werkgevers zelf een bedrijf oprichten of gebruik maken van de diensten van een bedrijf in een land met een sober pensioenstelsel om zo werknemers gedetacheerd te krijgen die vanwege de sobere pensioenregeling en vanwege het niet hoeven deelnemen aan bijvoorbeeld prepensioenregelingen aanzienlijk goedkoper zijn dan andere (niet gedetacheerde) werknemers? Bestaat de mogelijkheid dat in Nederland wonende werknemers, in dienst van een werkgever in een andere lidstaat, gedetacheerd worden bij een bedrijf in Nederland onder deelname aan een sobere pensioenregeling in het land van de werkgever? Als dit mogelijk is, welk oordeel heeft de regering over deze mogelijke ontwijking van sociale afspraken en het creëren van concurrentievervalsing door middel van sociale dumping? Hoe is dit niet beoogde gebruik van onderhavige wetgeving te vermijden, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie.

De voorzitter van de commissie,

Terpstra

De griffier van de commissie,

Nava


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), voorzitter, Biesheuvel (CDA), Schimmel (D66), Noorman-den Uyl (PvdA), ondervoorzitter, Kamp (VVD), Essers (VVD), Van Dijke (ChristenUnie), Bakker (D66), Visser-van Doorn (CDA), De Wit (SP), Van der Knaap (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Balkenende (CDA), Van Gent (GroenLinks), Smits (PvdA), Verburg (CDA), Bussemaker (PvdA), Spoelman (PvdA), Örgü (VVD), Van der Staaij (SGP), Santi (PvdA), Wilders (VVD), Snijder-Hazelhoff (VVD), Depla (PvdA) en Bolhuis (PvdA).

Plv. leden: E. Meijer (VVD), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Giskes (D66), Kortram (PvdA), Blok (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Van Middelkoop (ChristenUnie), Van Vliet (D66), Stroeken (CDA), Marijnissen (SP), Vacature (CDA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Rosenmöller (GroenLinks), Schoenmakers (PvdA), Dankers (CDA), Wagenaar (PvdA), Middel (PvdA), Weekers (VVD), Van Walsem (D66), Oudkerk (PvdA), De Vries (VVD), Van Splunter (VVD), Van der Hoek (PvdA) en Hamer (PvdA).

Naar boven