Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum indiening |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 27632 nr. 8 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum indiening |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 27632 nr. 8 |
Ontvangen 2 september 2002
Met belangstelling hebben de initiatiefnemers kennis genomen van de reacties van de fracties van PvdA, VVD, CDA, D66, GroenLinks, SP, ChristenUnie en SGP op het initiatiefwetsvoorstel. Na de Tweede Kamerverkiezingen van mei 2002 is een nieuwe fractie in de Tweede Kamer vertegenwoordigd, te weten de LPF. Het lid Schonewille van die fractie deelt de visie van de oorspronkelijke initiatiefnemer en heeft zich bij hem aangesloten. Gezamenlijk hebben zij de nota naar aanleiding van het verslag opgesteld en verdedigen zij het wetsvoorstel.
Alle fracties hebben aangegeven dat zij de positie van het slachtoffer in het strafproces belangrijk vinden. De initiatiefnemers danken de leden van alle fracties voor hun inbreng. In deze Nota naar aanleiding van het Verslag proberen de initiatiefnemers de door de fracties gestelde vragen en opmerkingen zo volledig mogelijk te beantwoorden. Daarbij wordt dezelfde indeling aangehouden als die in het verslag is gehanteerd, waarbij dezelfde vragen die door verschillende fracties zijn gesteld, één keer worden beantwoord. Waar in het hiernavolgende over het slachtoffer wordt gesproken, dient tevens nabestaande te worden gelezen, tenzij anders aangegeven.
Op verzoek van de leden van de PvdA-fractie zijn de adviezen van de NVVR en de NOVA ter beschikking gesteld.
Deze leden vragen wat de meerwaarde van het wetsvoorstel is in het licht van de verbeterde positie die slachtoffers de laatste jaren in het strafproces hebben bereikt. De PvdA-fractie wijst op de Wet Terwee, de experimenten met schriftelijke slachtofferverklaringen in verschillende arrondissementen en de inzet van Slachtofferhulp. De meerwaarde van dit wetsvoorstel is er in gelegen dat slachtoffers die daarvoor kiezen en daarvoor in aanmerking komen, zelf op de openbare terechtzitting mogen spreken over de gevolgen die het misdrijf op hun leven heeft (gehad). Voor het afleggen van de verklaring is het slachtoffer niet afhankelijk van de officier van justitie die de belangen van de staat vertegenwoordigt of de rechter die een verklaring van het slachtoffer voorleest, zoals in een van de experimenten het geval is. Het slachtoffer heeft een eigen positie toebedeeld gekregen en kan zelf het woord voeren.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe het uitoefenen van het spreekrecht zich verhoudt met het in art. 6 lid 2 van het EVRM verankerde beginsel dat een verdachte voor onschuldig moet worden gehouden, totdat het tegendeel bewezen is. Het spreekrecht van het slachtoffer maakt op dit beginsel geen inbreuk. Het slachtoffer verklaart over de gevolgen die het misdrijf bij hem teweeg heeft gebracht. Het spreekrecht concentreert zich dus op de persoonlijke situatie van het slachtoffer en vindt nog tijdens de onderzoeksfase op de zitting plaats. De schuld van de verdachte staat dan nog niet vast, maar wordt onderzocht. De verklaring van het slachtoffer kan de rechter en de andere procesdeelnemers informatie geven over de impact van het misdrijf. Of de verdachte dat misdrijf gepleegd heeft en of hij daar schuld aan heeft, wordt later door de rechter vastgesteld, nadat de officier van justitie en de verdediging aan het woord zijn geweest.
In het Angelsaksisch procesrecht wordt een strafproces in tweeën geknipt. Eerst komt de vraag centraal te staan of de verdachte het telastegelegde misdrijf begaan heeft. Pas als die bewijsrechtelijke vraag bevestigend beantwoord is, komt de vraag aan de orde welke straf de verdachte toekomt. In die fase kan het slachtoffer van het spreekrecht gebruik maken, zo beantwoorden de initiatiefnemers de vraag van de VVD-fractie. Andere rechtsstelsels, waar een spreekrecht is ingevoerd, kennen die verdeling niet. In het Nederlandse strafproces wordt die tweedeling eveneens niet gemaakt. Zou daartoe overgegaan worden, dan heeft dat vergaande gevolgen voor de inrichting van het Wetboek van Strafvordering die het bestek van het initiatiefwetsvoorstel te buiten gaan.
Op verzoek van de CDA-fractie zullen de initiatiefnemers in deze Nota de argumenten, waarom zij de mogelijkheid van een spreekrecht willen regelen, nogmaals kort uiteenzetten.
De initiatiefnemers achten het in het belang van het slachtoffer om zelf te kunnen bepalen of hij van de mogelijkheid van het spreekrecht gebruik wil maken. Veel slachtoffers zullen er baat bij kunnen hebben zich in het openbaar uit te spreken over de gevolgen van het misdrijf op hun leven. Zij treden als het ware uit de anonimiteit en krijgen een eigen plek in het strafproces. Het kan hen vooruithelpen in het verwerkingsproces dat zij doormaken.
Door de wettelijke regeling wordt de praktijk die nu chaotisch is en rechtsongelijkheid in de hand werkt, geuniformeerd. Daarbij is het de wetgever die de principiële keuze heeft gemaakt om aan het slachtoffer een eigen positie in het strafproces te geven. De rechter voert die keuze uit en kan een slachtoffer dus niet meer uit de rechtszaal weren door te zeggen dat de wet een spreekrecht niet mogelijk maakt.
Door zich op de zitting uit te spreken verdiept het inzicht bij de procesdeelnemers inclusief de rechter over de gevolgen van het misdrijf voor het slachtoffer. De informatiepositie van de procesdeelnemers wordt erdoor versterkt. In de staatscourant van 25 juni 2002 staat een artikel over het project «Victim Impact Statement (VIS), waarbij ter zitting de schriftelijke slachtofferverklaring van het slachtoffer wordt voorgelezen door de rechter. In dit artikel wordt V. Schalken, medewerker van Slachtofferhulp Limburg, geciteerd: «Niet alleen biedt het slachtoffers de mogelijkheid tot verwerking, ook wordt een tweede trauma als gevolg van een onpersoonlijke en bureaucratische rechtsgang voorkomen.»Daarnaast wordt de verdachte geconfronteerd met zijn daden en zien de rechters en advocaten persoonlijke impact van strafrechtelijke feiten. «Het zal je verbazen hoe afstandelijk de magistratuur vaak kan zijn. Hetzelfde geldt voor het OM. Zij vertegenwoordigen immers de wet en niet het slachtoffer.» Wanneer een slachtoffer van het spreekrecht gebruik maakt, kan dat een positieve invloed hebben op de verdachte die in de betreffende zaak terecht staat, en op potentiële verdachten in de toekomst, de zogenaamde speciale en generale preventie.
De initiatiefnemers wijzen erop dat niet alle slachtoffers dezelfde gevoelens hebben nadat hen een misdrijf is overkomen. Daarrom staat het hen vrij al dan niet van het spreekrecht gebruik te maken. De eigen keuzevrijheid staat centraal.
De leden van de fractie van D66 vragen welke ontwikkelingen in of rond het strafproces de initiatiefnemers ten gunste van het slachtoffer voorzien. Naast de in de memorie van toelichting genoemde positieve ontwikkelingen die voor een deel door Europese besluitvorming worden gestimuleerd verdient in elk geval volgens de initiatiefnemers nog vermelding de toezegging van de regering om de door de Tweede Kamer aanvaarde motie de Graaf c.s uit te voeren en slachtoffers van ernstige misdrijven in aanmerking te laten komen voor gratis rechtsbijstand. Wanneer hiervoor de wettelijke aanpassing door de regering is gerealiseerd, betekent dit dat slachtoffers zich door een advocaat kunnen laten bijstaan. Met name leden van de sociale advocatuur hebben zich in het verleden op rechtshulpverlening aan slachtoffers toegelegd. De misdrijven die in het initiatiefwetsvoorstel opgesomd worden, kunnen gekenschetst worden als ernstige misdrijven. De hoofdregel is immers dat zij een strafmaximum kennen van 8 jaar of meer. Slachtoffers van deze misdrijven zullen ingevolge de motie De Graaf c.s derhalve van de gefinancierde rechtshulp gebruik kunnen gaan maken. Dat zal hun rechtspositie ten goede komen en tevens ondersteuning bieden bij de voorbereiding van de slachtofferverklaring ter zitting.
De vraag van de leden van GroenLinks over de onschuldpresumptie van de verdachte hebben de initiatiefnemers hierboven bij de vragen van de VVD-fractie beantwoord.
De fractie van GroenLinks vraagt zich af of het slachtoffer wel baat heeft bij het spreekrecht. De initiatiefnemers wijzen erop dat het in de praktijk zo zal uitwerken dat alleen die slachtoffers die menen baat te hebben bij het uitoefenen van het spreekrecht op de zitting, daar ook gebruik van zullen willen maken. Het ligt niet voor de hand dat een slachtoffer van het spreekrecht gebruik gaat maken, terwijl hij niet gelooft dat hem dit in immateriële zin iets zal opleveren. Ouders van wie het kind van het leven werd beroofd en die van de rechter de gelegenheid kregen zich op de zitting in het openbaar uit te spreken, hebben daar positieve ervaringen mee opgedaan. De initiatiefnemers verwijzen naar de uitlatingen, in de media gedaan, van de ouders van Joes Kloppenburg, Nienke Kleiss en Sybine Jansons.
Er zijn natuurlijk slachtoffers die om hen moverende redenen niet ter zitting zullen willen verschijnen. Indien zij dat wensen, kunnen zij een schriftelijke verklaring afleggen.
Een andere groep slachtoffers zal ervoor kiezen slechts op de hoogte te worden gehouden van het verloop van het strafproces zonder er zelf een actieve bijdrage aan te willen leveren. En dan zijn er ook slachtoffers die het misdrijf liever zo snel mogelijk willen vergeten en zich niet met de strafzaak tegen de verdachte willen inlaten.
Nogmaals, de keuzevrijheid van het slachtoffer staat in dit wetsvoorstel voorop.
De leden van GroenLinks stellen dat het wetsvoorstel aan de verdachte elke mogelijkheid ontneemt om het door het slachtoffer naar voren gebrachte te becommentariëren. Deze conclusie trekken de initiatiefnemers niet. Het slachtoffer dat van het spreekrecht gebruik maakt, komt op de zitting aan bod, voordat de officier van justitie zijn requisitoir houdt en de verdediging daar namens de verdachte op reageert. Het staat de advocaat van de verdachte vrij om in diens pleidooi aandacht te besteden aan het persoonlijke verhaal van het slachtoffer. Ditzelfde geldt uiteraard voor het openbaar ministerie. De rechter kan met deze gemaakte opmerkingen rekening houden.
Het beginsel van «audi et alteram partem», waar de leden van de GroenLinksfractie naar verwijzen, richt zich tot de twee procespartijen in het strafproces, het openbaar ministerie en de verdachte.
Een slachtoffer kan van het spreekrecht gebruik maken, ook indien de verdachte niet verschenen is. De rechter zal wel eerst behoren na te gaan of de verdachte een geldige reden heeft om verstek te laten gaan. Is dat het geval, dan zal de rechter de zaak aanhouden en de verdachte opnieuw laten oproepen. Dit uitstel komt vaak voor en staat los van de introductie van het spreekrecht.
De leden van de GroenLinksfractie vragen of het spreekrecht kan bijdragen aan het op gang brengen van onderling contact tussen dader en slachtoffer en of daarvoor niet op andere, meer geëigende plaatsen mogelijkheden moeten worden geboden.
De initiatiefnemers sluiten niet uit dat de verdachte die ter zitting het relaas van het slachtoffer hoort, de woorden van het slachtoffer op zich in zal laten werken en later behoefte zal krijgen met hem contact op te nemen om bijvoorbeeld zijn excuses te maken of om in een persoonlijk gesprek in de gevangenis nog eens over het misdrijf van gedachten te wisselen. Indien het uitgeoefende spreekrecht bij een verdachte zo uitwerkt, kan dat bijdragen aan wat de initiatiefnemers de speciale preventie noemen. In de praktijk komen dat soort gesprekken wel eens tot stand, overigens vaak op initiatief van het slachtoffer. Met de fractie van GroenLinks zijn de initiatiefnemers het eens dat wanneer de doelstelling is het tot stand brengen van gesprekken tussen dader en slachtoffer, dit beter op een andere wijze geregeld kan worden dan door het spreekrecht. Te denken valt aan initiatieven als dading of herstelbemiddeling. Hoofddoel van het initiatiefwetsvoorstel is het slachtoffer de mogelijkheid te bieden ter zitting in het openbaar te vertellen wat de gevolgen van het misdrijf voor hem zijn.
De leden van de ChristenUnie vragen of er reden is te veronderstellen dat door een sterkere plaats van het slachtoffer, in de leidende positie van het openbaar ministerie mogelijk ongewenste veranderingen zouden kunnen komen.
De initiatiefnemers zien een dergelijk gevaar niet. Het openbaar ministerie heeft zelf in het verleden bij herhaling aangegeven dat het de positie van het slachtoffer wil verbeteren met behoud van de eigen leidende positie. De initiatiefnemers verwijzen bijvoorbeeld naar de uitvoering van de motie Dittrich c.s (TK, 1998–1999, 26 800-VI, 32), hetgeen geresulteerd heeft in de Aanwijzing second opinion voor slachtoffers in het opsporingsonderzoek (200A005 van 11 januari 2000), de Aanwijzingen tot bejegening van slachtoffers van zedendelicten en de Aanwijzing Slachtofferzorg. De officier van justitie blijft degene die bepaalt of en zo ja hoe hij de strafzaak wil behandelen. Het spreekrecht van het slachtoffer doet daar niet aan af. Wel is het raadzaam dat het openbaar ministerie vooraf contact zoekt met het slachtoffer om er achter te komen hoe het met het slachtoffer gaat en of deze van het spreekrecht gebruik wil maken. Dit komt de kwaliteit van de behandeling van de strafzaak alleen maar ten goede. Met nadruk zij er op gewezen dat invoering van dit initiatiefwetsvoorstel niet leidt tot de mogelijkheid voor het slachtoffer om als surrogaat-officier van justitie bepaalde standpunten in te nemen, zoals dat in sommige andere landen wel geregeld is. Zou dat wel het geval zijn, dan wordt de vrees van de leden van de ChristenUnie bewaarheid dat de leidinggevende positie van de officier van justitie ondermijnd kan worden.
De leden van de SP-fractie vragen of de rechter zich kan laten beïnvloeden door het relaas van het slachtoffer in zijn oordeel over de schuld of onschuld van de verdachte. De initiatiefnemers zijn ervan overtuigd dat een rechter die zijn werk goed doet, het persoonlijke relaas van het slachtoffer over de gevolgen van het misdrijf op zijn persoonlijk leven, niet verwart met bewijsrechtelijk relevante gegevens. Zou een slachtoffer informatie kunnen verstrekken die van belang is voor de vraag of de verdachte schuldig is aan het hem verweten misdrijf, dan zal het slachtoffer als getuige moeten worden gehoord. Dat is in het belang van het openbaar ministerie en de verdediging.
Kunnen de verklaringen van het slachtoffer strafverzwarend werken, zo vraagt de fractie van de SP. De initiatiefnemers gaan er vanuit dat het uitgeoefende spreekrecht het ter terechtzitting behandelde misdrijf nader inkleurt. Of het leidt tot strafverzwaring is moeilijk te zeggen. Dat zal uit de motivering van het strafvonnis moeten blijken. Dezelfde vraag kan gesteld worden bij de experimenten met betrekking tot de schriftelijke slachtofferverklaring. Uit de gegevens die daarover tot op heden bekend zijn, kan niet worden afgeleid dat rechters zwaarder zijn gaan straffen. De initiatiefnemers wijzen op de ervaringen in Ierland, waar in sommige zaken het tegenovergestelde effect zich heeft voorgedaan. Het slachtoffer meldde dat het weer goed met hem ging en uit de motivering van het vonnis bleek dat de strafmaat door de Ierse rechter werd verzacht.
De leden van de SP-fractie vragen de initiatiefnemers of zij het wenselijk achten dat de rechter de straf verzwaart op basis van hetgeen het slachtoffer naar voren heeft gebracht en of daar een bepaald maximum aan verbonden zou moeten worden. Afhankelijk van de aard van de zaak kan een strafverzwaring in de rede liggen, ook al gaan de initiatiefnemers ervan uit dat de officier van justitie de gevolgen voor het slachtoffer heeft laten meewegen in de eis die hij gesteld heeft. Wordt de verdachte bijvoorbeeld verweten dat hij het slachtoffer mishandeld heeft en blijkt ter zitting dat het slachtoffer in een rolstoel terecht is gekomen, hetgeen de officier van justitie niet in de telastelegging had opgenomen, dan sluiten de initiatiefnemers niet uit dat de rechter zich hierdoor laat beïnvloeden en binnen het op dit misdrijf door de wet gestelde strafmaximum een hogere straf zal opleggen dan wanneer het slachtoffer er met een blauwe plek van af is gekomen. De initiatiefnemers merken op dat zij in het algemeen geen strafverzwaring voorzien door de uitoefening van het spreekrecht. Een introductie van een strafverzwaringsmaximum lijkt hen onverstandig. Het zou wel eens een aanzuigende werking kunnen krijgen en de strafmaat omhoog stuwen. Daar zijn de initiatiefnemers geen voorstander van.
Op de vraag van de SP-fractie of het uitgeoefende spreekrecht van invloed kan zijn op de waarheidsvinding door de rechter antwoorden de initiatiefnemers dat wanneer het slachtoffer bewijsrechtelijk relevante zaken te melden heeft die voor de waarheidsvinding van belang zijn, het in de rede ligt het slachtoffer als getuige te beëdigen en te ondervragen. Het in dit wetsvoorstel geregelde spreekrecht is gericht op de gevolgen die het misdrijf in het leven van het slachtoffer teweeg heeft gebracht. Het zal hierbij om de immateriële gevolgen gaan. De materiële gevolgen worden door het slachtoffer in het kader van de Terwee-procedure naar voren gebracht, wanneer de claim wordt ingediend en onderbouwd.
De leden van de SP-fractie en die van de SGP-fractie vragen om een oordeel van de initiatiefnemers over het experiment in Roermond en andere soortgelijke experimenten.
Met ingang van 1 september 1999 is het project «Slachtofferbejegenaar» bij het parket van Roermond van start gegaan. Ongeveer twee tot vier weken voor de zitting, wanneer het onderzoek in de betreffende strafzaak gereed is en de verdachte is gedagvaard, nodigt de officier van justitie het slachtoffer voor een gesprek uit. Het gesprek vindt plaats in aanwezigheid van een agoog. Doel van de bespreking is een indruk te krijgen van de invloed van het misdrijf op het leven van het slachtoffer. Tevens dient de bespreking als een voorbereiding op de zitting. De officier verstrekt informatie aan het slachtoffer over de te verwachten gang van zaken en het slachtoffer geeft informatie over zijn situatie. De bevindingen worden op papier gezet en als slachtofferverklaring aan het strafdossier toegevoegd. Uiteraard kan de officier de informatie uit de bespreking in zijn eis verwerken. Het Roermondse experiment is inmiddels geëvalueerd en wordt door betrokkenen over het algemeen als positief ervaren. Toch geven sommige slachtoffers in de evaluatie aan dat zij het als een gemis hebben ervaren dat zij niet zelf tijdens de zitting mochten spreken. Door zelf te spreken zijn zij niet meer afhankelijk van anderen.
Het openbaar ministerie is per 1 maart 2000 in de arrondissementen Dordrecht, Almelo en Leeuwarden begonnen met een experiment om het slachtoffer ter terechtzitting meer aandacht te geven. Na de aangifte vindt met het slachtoffer een bespreking plaats, waarin ingegaan wordt op de gevolgen die het misdrijf op hem heeft gehad. Van deze bespreking wordt een proces-verbaal opgemaakt dat aan het strafdossier wordt toegevoegd. De politiefunctionaris die met het slachtoffer heeft gesproken en de verklaring heeft opgesteld, kan ter zitting als getuige worden gehoord.
Nadeel van dit experiment is dat de zitting wel eens lange tijd na het misdrijf kan plaatsvinden, waardoor de situatie van het slachtoffer veranderd kan zijn in vergelijking met het moment van de bespreking na de aangifte. Bovendien achten de initiatiefnemers het bezwaarlijk dat het slachoffer niet zelf op de zitting het woord mag voeren, maar dat de politiefunctionaris dit namens hem moet doen.
Sinds najaar 2000 is het Victim Impact Statement (VIS) project in de arrondissementen Maastricht, Zwolle en Utrecht begonnen. De rechter leest op de zitting uit de slachtofferverklaring voor. Dit indirecte spreekrecht legt de nadruk op de psychische, sociale en fysieke gevolgen van het slachtoffer. Dit project is nog niet geëvalueerd, maar ook hier merken de initiatiefnemers op dat, wanneer het er op aan komt, het slachtoffer niet zelf op de terechtzitting het woord voert, maar de rechter die de verklaring van het slachtoffer voorleest.
De initiatiefnemers hopen dat de beste elementen uit de drie experimenten worden gehaald en in landelijk beleid worden omgezet. Het goede van de experimenten is dat het slachtoffer meer aandacht krijgt. Het initiatiefwetsvoorstel gaat verder dan deze experimenten, omdat het de keuze bij het slachtoffer legt om op de zitting zelf het woord te voeren. Bij de drie experimenten wordt er namens het slachtoffer gesproken.
Op de vraag van de SP-fractie over de onschuldpresumptie zijn de initiatiefnemers bij de vragen van de VVD-fractie ingegaan.
Aan de leden van de SGP-fractie antwoorden de initiatiefnemers dat zij uiteraard stil hebben gestaan bij de vraag of en zo ja, hoeveel slachtoffers naar verwachting psychisch in staat zullen zijn ter zitting het woord te voeren. Exacte aantallen zijn echter niet te geven. Een slachtoffer dat psychisch niet in staat is om het woord te voeren zal daarvan af moeten zien. Het afleggen van een schriftelijke verklaring ligt dan meer in de rede. Bij een goede voorbereiding op de zitting, desgewenst in samenspraak met iemand van Slachtofferhulp of een rechtshulpverlener of na overleg met de slachtoffercoördinator van het parket of de politie, kunnen alle bestaande mogelijkheden aan de orde komen. In de huidige rechtspraktijk komt het voor dat een slachtoffer dat daar psychisch niet toe in staat blijkt te zijn, als getuige wordt opgeroepen om te vertellen over de toedracht van het misdrijf. Een getuige is verplicht te verschijnen en een verklaring af te leggen. Het slachtoffer dat van het spreekrecht gebruik maakt, is niet verplicht naar de zitting te komen en kan er op het laatste moment nog van af zien, als hem dat beter voorkomt.
Het bijwonen en aktief participeren in het strafproces zal het slachtoffer dat er bewust voor gekozen heeft, het woord te voeren, kunnen helpen bij het verwerken van het misdrijf. Dit is echter een geleidelijk proces dat ook na het proces nog door kan gaan. Een goede begeleiding van het slachtoffer vóór, tijdens en soms ook na het proces is van belang om eventuele secundaire victimisatie te voorkomen.
De leden van de PvdA-fractie vragen of het niet moeilijk is het spreekrecht in andere landen te vergelijken met de Nederlandse situatie, indien het strafprocesrecht en de rechtscultuur van die landen niet daarbij is betrokken. In het rechtsvergelijkend onderzoek is gekeken naar de wijze, waarop de betreffende landen het spreekrecht voor slachtoffers hebben georganiseerd qua wetgeving en rechtspraktijk. Inderdaad blijkt er een diversiteit te zijn. Zo vervult het slachtoffer in landen als Duitsland, Portugal, Zweden en Turkije de rol van secondant van de officier van justitie en wordt hij als procespartij erkend. De rechtsstelsels van deze vier landen verschillen onderling ook weer van elkaar, evenals hun rechtscultuur. Frankrijk, België, Groot-Brittannië en Ierland hebben het spreekrecht minder vergaand georganiseerd. De rechtscultuur van Frankrijk en België heeft meer verwantschap met elkaar dan met die van Groot-Brittannië en Ierland. Toch is het moeilijk van één rechtscultuur per land te spreken. Ook binnen een land kunnen verschillende rechtsculturen bestaan, afhankelijk van de staatsvorm van dat land. Zo wordt wel naar voren gebracht dat in de Duitse deelstaat Beieren een andere rechtscultuur heerst dan in Noordrijnland-Westfalen. Een vergelijking met de situatie in Nederland kon door de onderzoekers desondanks toch wel gemaakt worden, aangezien met name de wetgeving en de jurisprudentie van de betreffende landen worden vergeleken in het onderzoek. Van invloed op de rechtspraktijk in een bepaald land is ook de wijze, waarop de gefinancierde rechtshulp is vormgegeven, voor zover die al in zo'n land bestaat. Ook de mogelijkheid van het kunnen afsluiten van een rechtsbijstandsverzekering kunnen de juridische mogelijkheden van een slachtoffer in het strafproces evenzeer beïnvloeden. Deze aspecten werden echter in het onderzoek dat in Justitiële Verkenningen werd gepubliceerd (jaargang 27 nr. 3, 2001, pag. 43 tot en met 57) niet beschreven.
Voorts dient bedacht te worden dat op de Europese top in Tampere in oktober 1999 is afgesproken dat het Europese strafen strafprocesrecht geharmoniseerd moet worden. De indieners verwachten dat in de loop der tijd de Europese lidstaten steeds meer regelingen in hun nationale wetgeving zullen treffen die op Europees niveau zijn afgedwongen. Het in de memorie van toelichting beschreven Europees Kaderbesluit van 15 maart 2001 bevat dwingend recht. In art. 3 van dat besluit wordt bepaald dat elke lidstaat het slachtoffer dient te waarborgen om tijdens de procedure het recht te hebben om gehoord te worden.
De leden van de PVDA-fractie vragen of het de voorkeur verdient om het initiatiefwetsvoorstel in te passen in het bredere verband van een samenhangend en afgewogen pakket aan maatregelen, waarmee aan de normen uit het Kaderbesluit van de Europese Unie zal worden voldaan. De lidstaten hadden de tijd om tot 22 maart 2002 hun wetgeving aan het Kaderbesluit te conformeren. Inmiddels is die datum gepasseerd. Niet kan gesteld worden dat in alle aangesloten landen op alle onderdelen de wet- en regelgeving is aangepast. Dat geldt ook voor Nederland. De normen van het Kaderbesluit zijn nogal divers. Zij hebben bijvoorbeeld betrekking op de inrichting van de gerechtsgebouwen, maar ook op de materiële positie van het slachtoffer. De initiatiefnemers zien de noodzaak niet in van één veelomvattende regeling, nu hetgeen geregeld moet worden van elkaar verschilt en ook niet beleefd wordt als een onderling samenhangend pakket. De initiatiefnemers wijzen erop dat het bieden van een wettelijke mogelijkheid van het uitoefenen van het spreekrecht ter terechtzitting weliswaar een significante, maar toch ook in omvang beperkte wetswijziging met zich mee brengt.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de uitsluiting van het ondervragingsrecht van de verdachte zich verhoudt tot de regeling in art. 3 van het Kaderbesluit, waarin bepaald wordt dat het slachtoffer slechts voor zover noodzakelijk ten behoeve van de strafprocedure door de autoriteiten mag worden ondervraagd. Op advies van de Raad van State, de NVVR en de NOVA hebben de initiatiefnemers het ondervragingsrecht uit het oorspronkelijke wetsvoorstel geschrapt omdat het niet noodzakelijk is. Het ondervragingsrecht ziet toe op die informatie die voor het vergaren van het bewijs in het kader van de waarheidsvinding van belang is. Het slachtoffer kan ondervraagd worden, voor zover de vragen relevant zijn voor het wegen van het bewijs. De verdachte of diens advocaat zal dan moeten vragen het slachtoffer als getuige op de zitting of in het kader van het gerechtelijk vooronderzoek bij de rechter-commissaris te mogen horen. Het slachtoffer heeft door dit initiatiefwetsvoorstel een eigen positie in het strafproces. Het slachtoffer treedt niet op als getuige en mag maar over één in de wet omschreven aspect spreken, te weten de gevolgen die het misdrijf teweeg heeft gebracht. Dit zal per definitie een subjectieve verklaring van het slachtoffer zijn, waarin zijn gevoelens een belangrijke rol spelen. Een dergelijke verklaring leent zich niet voor een ondervraging door de andere actoren in het strafproces. Wel kunnen de officier van justitie in zijn requisitoir en de advocaat van de verdachte in zijn pleidooi op hetgeen het slachtoffer heeft gezegd, ingaan. Deze procesdeelnemers kunnen dus wel aan de rechter hun visie op hetgeen het slachtoffer gezegd heeft, naar voren brengen en de rechter kan met die visie rekening houden.
De leden van de CDA-fractie vragen waarom de voorgestelde regeling van het spreekrecht meer voordelen voor het herstel van emotionele schade bij het slachtoffer kan bieden dan de in de memorie van toelichting beschreven systemen in andere landen, waarbij het slachtoffer als secondant van de officier van justitie optreedt met eigen procesbevoegdheden of waarbij het slachtoffer zich uit mag spreken over de in zijn ogen meest wenselijke straf. Allereerst merken de initiatiefnemers op dat elk slachtoffer uniek is en dat er onderling grote verschillen zijn in beleving, zelfs indien de misdrijven vergelijkbaar zijn. Zo zal het ene slachtoffer voor wat betreft het herstel van emotionele schade er belang bij hebben veel over het gebeurde te praten, een ander slachtoffer heeft misschien meer baat bij het verzwijgen van hetgeen hem is aangedaan. Soms zal het een slachtoffer in een buitenlands rechtsstelsel in het kader van leedverwerking goed doen om in de rechtszaal een zware straf tegen de verdachte te eisen en de verdachte allerlei lastige vragen te stellen. De initiatiefnemers merken op dat het door hen gedane voorstel past in de Nederlandse verhoudingen, waarbij in het strafproces de waarheidsvinding en de verdachte centraal staan. In de andere rechtsstelsels heeft het slachtoffer zo'n sterke positie dat die van de verdachte in het gedrang komt. Een zodanig systeem zou een radicale breuk betekenen met de Nederlandse rechtscultuur en dat is niet waar de initiatiefnemers voor opteren.
Op de vraag van de leden van de D66-fractie antwoorden de initiatiefnemers dat de instelling van één Europees openbaar ministerie nog ver weg is en dat niet is uitgekristalliseerd wat dan de rechtspositie van het slachtoffer zal zijn. Bij introductie van een Europees openbaar ministerie zal dat naar verwachting toezien op bepaalde typen grensoverschrijdende criminaliteit, waarbij wellicht de organisatie van het nationale openbare ministerie weinig verandering ondergaat, maar slechts enkele bevoegdheden worden overgedragen.
Op de vraag van de D66-fractie waarom de initiatiefnemers niet voor het Duitse systeem van spreekrecht hebben gekozen met een geprononceerde rol van het slachtoffer als secondant van de officier van justitie is hierboven al geantwoord.
De initiatiefnemers zijn het dan ook niet eens met het voorstel van de VVD-fractie, gedaan tijdens het algemeen overleg Slachtofferzorg van 10 oktober 2001, om voor wat betreft het spreekrecht van slachtoffers het Duitse model als voorbeeld te nemen. Beter is het om met de overzichtelijke aanpassing van het initiatiefwetsvoorstel te beginnen. Na ommekomst van de evaluatietermijn kan altijd bezien worden of het systeem uitgebreid kan worden, ook al gaan de initiatiefnemers daar geenszins van uit.
Voor wat betreft de standpuntbepaling over de experimenten met de schriftelijke slachtofferverklaring verwijzen de initiatiefnemers de leden van de CDA-fractie naar de beantwoording van de vragen van de SP-fractie terzake. Kortweg komt het erop neer dat de experimenten het slachtoffer geen spreekrecht ter zitting bieden, hetgeen nu juist de kern van het initiatiefwetsvoorstel is.
Niet wordt uitgesloten dat een slachtoffer dat een schriftelijke verklaring heeft afgelegd, ook nog op de zitting het woord mag voeren, zo beantwoorden de initiatiefnemers de vraag van de CDA-leden.
Op de vraag van de leden van de D66-fractie of de invoering van het initiatiefwetsvoorstel de evaluatie van de experimenten met de schriftelijke slachtofferverklaring kan doorkruisen antwoorden de initiatiefnemers ontkennend. De schriftelijke verklaringen kunnen zonder wetswijziging gehanteerd worden. Zij kunnen, zoals hierboven beantwoord, ook in zaken een rol spelen, waar het slachtoffer ook op de zitting het woord wil voeren. Hoe beter het overleg en contact tussen instanties als slachtofferhulp, politie en openbaar ministerie met het slachtoffer is des te beter zal het slachtoffer zijn keus kunnen maken om al dan niet op de zitting het woord te voeren. Eén van de drie proefprojecten (Roermond) is geëvalueerd en positief bevonden. Van de andere twee projecten komen positieve geluiden. Invoering van een spreekrecht schaadt de evaluatie van de twee nog lopende projecten niet.
Is er haast bij invoering van het spreekrecht, vraagt de D66-fractie. De initiatiefnemers merken op dat zij met veel slachtoffers hebben gesproken die op spoed aandringen. Hun ervaringen tellen zwaar. Bovendien wordt er vanuit de rechtspraktijk ook op aangedrongen dat er snel uniformering komt. De initiatiefnemers hopen dat hun initiatiefwetsvoorstel wordt aanvaard door beide Kamers der Staten-Generaal en in de loop van 2003 in werking kan treden.
De leden van de PvdA-fractie vragen of hun inschatting juist is dat de initiatiefnemers nog niet geheel overtuigd zijn van de noodzaak van het door hen bepleitte spreekrecht voor slachtoffers. Die inschatting is niet juist. Zoals hierboven reeds werd opgemerkt kunnen niet alle slachtoffers over één kam worden geschoren. Per slachtoffer zal het verwerkingsproces verschillen. Voor de een zal het kunnen spreken op de terechtzitting een eindpunt in het verwerkingsproces kunnen zijn om daarna een streep onder de zaak te kunnen zetten, voor een ander is het een noodzakelijke stap op de weg van de verdere verwerking. De ervaringen van nabestaanden die op de zitting over de gevolgen van de moord op hun kind hebben mogen spreken, zijn in elk geval positief. Van belang is dat slachtoffers niet met verkeerde verwachtingen naar de zitting zullen gaan in de hoop zich daar te kunnen uitspreken om vervolgens het leed verwerkt te hebben. Een goede informatie voorafgaand aan de zitting zal die verwachting reëel maken. De parketten hebben slachtoffercoördinatoren die informatie over het spreekrecht kunnen verstrekken, evenals vrijwilligers van Slachtofferhulp. Worden elementen van de drie experimenten ingevoerd, dan worden slachtoffers voorafgaand aan de zitting serieus genomen en kunnen zij nadat hen informatie is verstrekt een afgewogen keuze maken of zij er voor voelen op de zitting te spreken. Het risico van secundaire victimisatie wordt hierdoor verkleind.
De vragen van de PvdA-leden over de rechter die als gevolg van het spreekrecht misschien wel een hogere straf oplegt, het niet kunnen ondervragen van het slachtoffer, het horen van het slachtoffer in de hoedanigheid van getuige en de verenigbaarheid met art. 6 EVRM zijn hierboven reeds beantwoord.
Ook indien de verdachte het hem telastegelegde strafbare feit ontkent, kan het slachtoffer van het spreekrecht gebruik maken. Het slachtoffer draagt immers geen feiten aan die van belang zijn voor de vraag of de verdachte het misdrijf heeft begaan. Het slachtoffer spreekt over de gevolgen van het misdrijf. De vraag of de verdachte dat misdrijf heeft begaan, moet daarna beantwoord worden door de rechter. In de rechtspraktijk wordt door rechters het spreekrecht ook verleend in zaken, waar de verdachte het misdrijf heeft ontkend. Als voorbeeld noemen de initiatiefnemers de zaken tegen de verdachten van de moord op Sybine Jansons en Nienke Kleiss. Zij ontkenden het feit gepleegd te hebben en toch kregen de ouders de gelegenheid te spreken.
De veronderstelling van de VVD-fractie dat de verdachte niet kan reageren op hetgeen het slachtoffer naar voren heeft gebracht is niet juist. De advocaat kan in zijn bespreking van de eis van de officier van justitie ingaan op hetgeen het slachtoffer naar voren heeft gebracht, zoals dat ook nu reeds gebeurt, wanneer het slachtoffer in het kader van de Terwee-procedure een schadeclaim heeft ingediend. De met deze vraag samenhangende vragen van de VVD-fractie zijn hierboven reeds beantwoord.
Het is niet aannemelijk dat de rechter gewraakt zal worden, wanneer het slachtoffer ter zitting van zijn spreekrecht gebruik heeft gemaakt. Een wrakingsverzoek kan alleen plaatsvinden ingevolge art. 512 Wetboek van Strafvordering op grond van feiten of omstandigheden, waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dat is niet het geval, wanneer ter zitting alle procesdeelnemers op hetzelfde moment de mondelinge verklaring van het slachtoffer horen. Wraking is ook niet aannemelijk bij de experimenten, waar de schriftelijke verklaring van het slachtoffer door de rechter wordt voorgelezen, maar waar geen mogelijkheid is het slachtoffer over die verklaring te ondervragen, tenzij besloten wordt het slachtoffer als getuige op te roepen.
De vragen van de CDA-fractie over mogelijke secundaire victimisatie zijn hierboven reeds beantwoord. Daarbij merken de indieners op dat een goede informatie aan slachtoffers en een goed contact met het slachtoffer door bijvoorbeeld Slachtofferhulp, de politie en/of het openbaar ministerie tijdens de strafprocedure dit risico aanmerkelijk kan verkleinen. Er zijn aan de initiatiefnemers geen wetenschappelijke onderzoeken bekend, waaruit blijkt bij hoeveel mensen de emotionele schade van het misdrijf ook daadwerkelijk hersteld is. Wel zijn de positieve reacties van mensen bekend die van de rechter hebben mogen spreken, zonder dat deze mensen overigens beweren dat herstel van het leed door het spreekrecht heeft plaatsgevonden. Een en ander zal ook afhangen van de ernst van het misdrijf. Een ouder van wie het kind seksueel misbruikt en vermoord is, zal het als een opluchting kunnen ervaren op de zitting over de gevolgen van het misdrijf te spreken, maar dit betekent uiteraard niet dat de emotionele schade van het misdrijf daardoor wordt hersteld. Wel is het zo dat de onmogelijkheid om op de zitting te spreken bij sommige slachtoffers het door de dader aangedane leed nog verder vergroot. Durft een slachtoffer de confrontatie op de zitting met de verdachte niet aan, dan is het verstandig ervoor te kiezen van het spreekrecht geen gebruik te maken. Nu reeds komen slachtoffers in aanmerking voor psychische hulpverlening door bijvoorbeeld het RIAGG.
De initiatiefnemers hebben geen bepaling opgenomen, als gevolg waarvan het slachtoffer kan eisen van het spreekrecht gebruik te maken in afwezigheid van de verdachte behoudens in geval van verstekverlening. Kenmerk van de openbare zitting is nu juist dat alle procesdeelnemers daar op hetzelfde moment samenzijn. Het is voor het slachtoffer van belang dat de verdachte de verklaring van het slachtoffer hoort. Wil het slachtoffer dat niet, dan moet hij geen gebruik maken van het spreekrecht, maar kan hij bijvoorbeeld volstaan met het afleggen van een schriftelijke verklaring.
De meerwaarde van de mondelinge verklaring boven de schriftelijke qua informatievoorziening is, zo beantwoorden de initiatiefnemers de vraag van de CDA-fractie terzake, gelegen in het feit dat het slachtoffer zelf aanwezig is. De rechter kan hem zien en horen en hem in de ogen kijken, wanneer de verklaring wordt afgelegd. Lichaamstaal komt in een schriftelijke verklaring niet naar voren en kan van belang zijn voor de inschatting welke gevolgen het misdrijf heeft gehad.
Op de vraag van de D66-fractie of slachtoffers zich min of meer gedwongen gaan voelen om van het spreekrecht gebruik te maken, terwijl zij dat eigenlijk niet willen, antwoorden de initiatiefnemers dat een goede voorlichting over de rol van het slachtoffer in het strafproces en de betekenis van het beperkte spreekrecht dit gevaar zal kunnen afwenden. De keuze is aan het slachtoffer om van het spreekrecht gebruik te maken of niet. Voor zover hij die keuze niet zonder meer zelf kan maken, is het van belang dat hij goed wordt voorgelicht om daarna gemotiveerd te kiezen.
Op de vraag over eventuele strafverzwaring hebben de initiatiefnemers hierboven al geantwoord. In zijn algemeenheid zien de initiatiefnemers niet veel in het opleggen van langere gevangenisstraffen dan nu reeds door de rechters in Nederland wordt gedaan.
Tijdens alternatieve vormen van geschillenbeslechting, zoals dading of herstelbemiddeling of een echt-recht-conferentie, is meestal al een geprononceerde rol voor het slachtoffer weggelegd, zodat een spreekrecht daar weinig aan zal toevoegen. De initiatiefnemers zijn er een groot voorstander van, zo beantwoorden zij de vraag van de D66-leden, dat de officier van justitie contact opneemt met het slachtoffer van een misdrijf, alvorens hij besluit een strafzaak tegen een verdachte te seponeren. Een sepot kan om tal van redenen plaatsvinden. Het is een slechte zaak, indien de verdachte het slachtoffer aanmerkelijk leed heeft berokkend en de officier van justitie besluit de zaak niet op te pakken en te seponeren, omdat de zaak van gering belang lijkt. Helaas komt dit in de praktijk voor. Slachtoffers voelen zich dan lelijk in de kou gezet.
Op de vraag van de leden van de ChristenUnie welk argument doorslaggevend is om het wetsvoorstel in te dienen antwoorden de initiatiefnemers dat dit het argument is dat het slachtoffer dat er voor kiest van het spreekrecht gebruik te maken, er baat bij kan hebben voor wat betreft diens verwerkingsproces. Leden van de vereniging «ouders van een vermoord kind» hebben daar op overtuigende wijze aandacht voor gevraagd.
De leden van de CDA-fractie vragen of de initiatiefnemers een tijdslimitering in de wettekst op willen nemen. Het antwoord op deze vraag luidt ontkennend. In de memorie van toelichting hadden de initiatiefnemers de vice-president van de rechtbank in Rotterdam aangehaald die verklaard heeft met de slachtoffers te hebben afgesproken dat zij tien minuten spreektijd kregen. Het betrof in die gevallen spraakmakende zaken van zinloos geweld op straat. Er is geen standaard aan te geven. De benodigde spreektijd zal afhangen van het misdrijf dat gepleegd is en de persoon van het slachtoffer. In de praktijk, waarin rechters slachtoffers al spreekrecht verlenen, is van tevoren met het slachtoffer overeengekomen dat zij «kort» het woord voeren en niet urenlang. In de praktijk heeft dat geen problemen opgeleverd.
De leden van de fractie van D66 geven in hun vraag helder aan dat er in de praktijk een wildgroei is ontstaan. Soms krijgt het slachtoffer spreekrecht, soms niet. In de zaak tegen de verdachte van de moord op Sybine Jansons heeft de vader zich blijkens de berichten in de media uitgelaten over de straf die in zijn ogen aan de verdachte moest worden opgelegd. De NVVR pleit in haar advies voor een uniformering door de wetgever op te leggen.
De initiatiefnemers bereiken met hun wetsvoorstel de door de NVVR gewenste uniformering, terwijl zij duidelijk in het voorgestelde artikel 302 lid 1 aangeven dat het spreekrecht zich beperkt tot de gevolgen die het tenlastegelegde feit bij het slachtoffer teweeg heeft gebracht. De initiatiefnemers willen niet dat het slachtoffer zich als een soort officier van justitie ter zitting gaat ontpoppen. Dit Duitse systeem past niet in het Nederlandse procesrecht.
Op de vraag van de leden van de fractie van de ChristenUnie antwoorden de initiatiefnemers dat hen niet bekend is op welke wijze de rechters die het slachtoffer spreekrecht weigeren, dit nader onderbouwen behalve door de mededeling dat de wetgever deze bevoegdheid niet heeft geregeld. De initiatiefnemers constateren dat er rechters zijn die ondanks dat de wetgever het slachtoffer niet de bevoegdheid heeft gegeven op de zitting het woord te voeren, toch het slachtoffer die gelegenheid geven. Ook de NVVR onderkent dat en spreekt zich uit voor een geuniformeerd spreekrecht.
Verklaring over de gevolgen die het misdrijf teweeg heeft gebracht
De leden van de PvdA-fractie vragen naar hoe politie en openbaar ministerie een goed contact met het slachtoffer zullen onderhouden over de reikwijdte van het spreekrecht. Het is aan de initiatiefnemers om voor te stellen de wet op het punt van het spreekrecht te wijzigen. Het is aan de minister van justitie om beleidsaanpassingen door te voeren. Dat kunnen de initiatiefnemers niet vanuit hun positie van Tweede Kamerlid. Wel blijkt dat openbaar ministerie en politie steeds meer oog hebben voor een goed contact met het slachtoffer, getuige de hierboven vermelde experimenten met de schriftelijke slachtofferverklaring en de Aanwijzingen van het openbaar ministerie. De initiatiefnemers stellen voor dat de introductie van het spreekrecht gepaard gaat met een goede voorlichting, inzichtelijk in een goed leesbare publieksfolder opgenomen. Daarnaast zullen politie en openbaar ministerie in samenwerking met Slachtofferhulp goede werkafspraken moeten maken hoe en wanneer zij met het slachtoffer in contact treden.
Op de vraag van de leden van de VVD-fractie of het voor het slachtoffer niet moeilijk is de persoon van de verdachte los te zien van het gepleegde misdrijf antwoorden de initiatiefnemers dat het slachtoffer van tevoren informatie heeft ontvangen over de reikwijdte van het spreekrecht. Soms komt het voor dat in een tenlastelegging de hoedanigheid van de verdachte is opgenomen en deel uitmaakt van de dlictsomschrijving. Bijvoorbeeld in art. 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht, waar onder meer strafbaar is gesteld het ontucht plegen van de leraar met een aan zijn zorg toevertrouwde leerling. Toch zal het slachtoffer zich tijdens zijn mondelinge verklaring op de zitting moeten beperken tot het weergeven van de gevolgen van het misdrijf. Daarbij kan wel ter sprake komen dat die gevolgen extra ernstig zijn, omdat het slachtoffer zich veilig waande in de nabijheid van de leraar, maar dat dit vertrouwen beschaamd werd. Gaat een slachtoffer in zijn verklaring te ver en gaat hij de verdachte beschuldigen, dan behoort de voorzitter in te grijpen. De initiatiefnemers beantwoorden hiermee tevens een vraag van de CDA-fractie. De voorzitter kan het slachtoffer vragen zich tot de gevolgen van het misdrijf te beperken. Mocht een dergelijke correctie niet helpen, dan kan de voorzitter in het uiterste geval het slachtoffer het woord ontnemen en zelfs uit de zaal laten verwijderen. Een dergelijke correctie zal niet helpen de emotionele schade van het slachtoffer te herstellen. Daarom is het geven van goede voorlichting vooraf van belang. Overigens zij hier opgemerkt dat de rechters die in de praktijk het slachtoffer de gelegenheid hebben geboden ter zitting te spreken, daar goede ervaringen mee hebben opgedaan.
De initiatiefnemers zijn het met de leden van de CDA-fractie eens dat de beperking van het spreekrecht uit het initiatiefwetsvoorstel kan betekenen dat sommige slachtoffers met opgekropte agressie jegens de verdachte blijven zitten. Soms kan deze agressie en frustratie zich tegen het slachtoffer zelf richten. Niet vergeten moet echter worden dat in het huidige systeem grote groepen slachtoffers die agressie ook niet kwijt kunnen. Zij voelen zich door de huidige strafprocedure buitengesloten. Zij spelen in het strafproces geen enkele rol en voelen zich door de wijze waarop het strafproces zich over hun hoofd heen ontrolt, secundair gevictimiseerd.
Het initiatiefwetsvoorstel brengt op die situatie een aanmerkelijke verbetering aan. Niet ontkend kan worden dat sommige misdrijven zulke ernstige gevolgen in het leven van het slachtoffer hebben dat het irreëel is te verwachten dat spreken op de zitting het aangedane leed kan wegnemen.
Op de vraag van de D66-fractie antwoorden de initiatiefnemers dat in de wettekst imperatief staat voorgeschreven dat het slachtoffer alleen maar mag spreken over de gevolgen van het misdrijf. In die zin is het wetsvoorstel zeker geen minimumregeling, maar een maximumregeling. Naast het spreekrecht zijn natuurlijk nog vele verbeteringen mogelijk in het contact tussen politie en openbaar ministerie met het slachtoffer. De introductie van het spreekrecht zou die verbeteringen nog wel eens kunnen stimuleren, omdat de autoriteiten voorafgaand aan de zitting contact krijgen met het slachtoffer. Deze moet immers aangeven dat hij als slachtoffer op de zitting wil worden gehoord. Mochten er voordien geen contacten zijn geweest, dan kunnen die vanaf dat moment ter voorbereiding op de zitting plaatsvinden. Het gevaar van secundaire victimisatie kan zodoende worden beperkt. In die zin is het introduceren van de mogelijkheid van het spreekrecht een minimumregeling.
De kring van degenen die van het spreekrecht gebruik mogen maken
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom er geen uitzondering op de regel is dat slechts één nabestaande het woord mag voeren. Deze leden spitsen hun vraag toe op het door de initiatiefnemers gegeven voorbeeld van de vader en het kind die verdriet hebben door de moord op de vrouw cq. moeder. In zo'n situatie ligt het in de rede dat de vader het woord voert en sprekend over de gevolgen van het misdrijf tevens die gevolgen voor het kind memoreert. De initiatiefnemers hebben er voor gekozen om één persoon het woord te laten voeren, omdat anders talloze familieleden van het slachtoffer ieder hun leed zouden kunnen gaan beschrijven. Dat komt de orde en het vlotte verloop van de zitting niet ten goede. De initiatiefnemers willen duidelijkheid bieden en hebben daarom onderhavige norm gesteld.
Komen nabestaanden er niet uit wie van hen het woord voert en leidt ook een gesprek met de officier van justitie niet tot een oplossing vóór de zitting, dan is het aan de voorzitter om een keuze te maken. In deze uitzonderlijke situatie zal eerst gevraagd kunnen worden aan de nabestaanden hun verklaring op papier te zetten. Wellicht biedt de inhoud daarvan de voorzitter aanknopingspunten om een knoop door te hakken. De initiatiefnemers kunnen er niet op voor uit lopen welke argumenten de doorslag zullen geven in zo'n situatie.
De leden van de ChristenUnie kunnen de initiatiefnemers antwoorden dat wanneer er in de tenlastelegging verschillende feiten zijn opgenomen die elk een slachtoffer kennen, al die slachtoffers ter zitting van het spreekrecht gebruik kunnen maken. Stel dat aan een verdachte wordt verweten dat hij vier vrouwen in de loop der tijd heeft verkracht, en in de tenlastelegging zijn die verkrachtingen elk afzonderlijk als strafbaar feit opgenomen, dan kunnen deze vier vrouwen op de zitting als slachtoffer spreken. Worden meerdere moorden ten laste gelegd, dan zijn er meerdere nabestaanden die het woord kunnen voeren.
Is er één slachtoffer, dan komt aan hem de keus toe van het spreekrecht gebruik te maken. Er zijn vanzelfsprekend pas nabestaanden na de dood van het slachtoffer. Is een slachtoffer in coma geraakt vóór de zitting en kan hij derhalve niet het woord voeren, ook al had hij dat schriftelijk ingevolge het voorgestelde artikel 336 lid 1 aangevraagd, dan kan niemand hem ter zitting vervangen. Wel ligt het voor de hand dat de officier van justitie van deze tragische situatie gewag maakt.
De passage dat één van de nabestaanden niet in staat is om van het spreekrecht gebruik te maken, slaat op het voorbeeld dat bijvoorbeeld de echtgenote van het slachtoffer in het ziekenhuis verblijft tijdens de zitting en graag wil dat een andere nabestaande, bijvoorbeeld het kind van het slachtoffer dan het woord voert.
Hierboven is reeds aangegeven op de vraag van de PvdA-fractie waarom de initiatiefnemers kiezen voor een heldere norm dat slechts één persoon het woord mag voeren.
Nabestaanden kunnen onder het huidige recht de officier van justitie verzoeken hun schriftelijke verklaringen in het strafdossier op te nemen. Het is aan de officier om te beoordelen of hij daaraan gevolg wil geven.
Eigenstandige positie van het slachtoffer
Wat is de zin van het spreekrecht, wanneer het slachtoffer niet mag worden ondervraagd, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. In het oorspronkelijke voorstel was dat ondervragingsrecht opgenomen door de initiatiefnemers. Echter, de adviezen van de Raad van State, de NVVR en de NOVA alsmede het commentaar vanuit de slachtofferorganisaties hebben de initiatiefnemers overtuigd dat het beter is geen ondervragingsrecht te introduceren. Dat zou het gevaar van secundaire victimisatie te groot maken. Een advocaat zou het slachtoffer kunnen schofferen. Nu de verklaring van het slachtoffer alleen maar over de gevolgen van het misdrijf gaat en niet over de feitelijke toedracht van hetgeen gebeurd is, is een ondervragingsmogelijkheid ook niet nodig. De meerwaarde boven een schriftelijke verklaring is er in gelegen dat het slachtoffer zelf mondeling de gevolgen kan toelichten. Sommige slachtoffers hechten daar zeer aan. Waarom zou hen die mogelijkheid niet geboden moeten worden?
De informatie van het slachtoffer geeft een inkleuring aan het misdrijf en de gevolgen daarvan. In die zin kan de rechter dat meenemen in zijn beoordeling van de vraag wat de voor deze verdachte meest geëigende strafmaat is.
Op de vragen van de PvdA-fractie, de CDA-fractie en die van de Christen-Unie antwoorden de initiatiefnemers dat het inderdaad aan de verdachte vrijstaat het slachtoffer alsnog als getuige te laten horen. Dat recht heeft de verdachte ook als het slachtoffer niet op de zitting is verschenen en alleen een schriftelijke verklaring heeft afgelegd. Ook de officier van justitie kan het slachtoffer als getuige laten horen. Het moet dan wel gaan om voor het bewijs relevante gegevens en de rechter moet er in bewilligen.
Met een goede voorlichting voorafgaand aan de zitting lijkt het niet aannemelijk dat een slachtoffer uiteindelijk in een nadeliger positie komt te verkeren dan indien hij geen gebruik zou hebben gemaakt van het spreekrecht. Het is mogelijk dat een slachtoffer als getuige op de zitting een verklaring moet afleggen over feiten en omstandigheden die van belang zijn om te kunnen bepalen of de verdachte het strafbare feit heeft begaan. Het slachtoffer kan een schadeclaim indienen op grond van de Wet Terwee, wanneer hij financieel/materieel nadeel van het misdrijf heeft ondervonden. In de praktijk komt deze combinatie van rollen voor. De rechtspraktijk heeft daar geen problemen mee. Het wetsvoorstel voegt er aan toe dat het slachtoffer ook kan spreken over de immateriële gevolgen van het misdrijf. Een slachtoffer kan dus in drie rollen tijdens de zitting het woord voeren. Het spreekrecht komt logischerwijze als laatste aan bod en zal vaak aansluitend aan het indienen van de schadeclaim kunnen plaatsvinden. In die zin wordt er ook niet een zware claim op de zittingsduur verwacht.
In de praktijk zal de zittingsrechter eenvoudigweg het slachtoffer als getuige beëdigen en het slachtoffer voorhouden dat hij de waarheid en niets dan de waarheid moet spreken. De officier van justitie en de advocaat krijgen de gelegenheid het slachtoffer in zijn rol van getuige vragen te stellen, nadat de rechter de getuige heeft ondervraagd. Daarna kan de rechter het slachtoffer voorhouden dat hij in zijn hoedanigheid van slachtoffer – en dus niet meer als getuige – zijn schadeclaim kan toelichten. Daarover kunnen vragen worden gesteld. Wanneer die fase is afgerond, kan de rechter het slachtoffer de gelegenheid bieden in zijn hoedanigheid van slachtoffer van het spreekrecht gebruik te maken. Stel nu dat het slachtoffer een onduidelijke verklaring aflegt over de gevolgen die het misdrijf bij hem teweeg hebben gebracht, dan kan de rechter het slachtoffer om verduidelijking vragen. Daarna zal de onderzoeksfase ter zitting worden gesloten en zal de rechter de officier van justitie de gelegenheid geven zijn requisitoir te houden.
De initiatiefnemers hebben niet in de wettekst geregeld dat de advocaat van de verdachte kritische vragen aan het slachtoffer mag stellen. Voor de redenen verwijzen zij de leden van de SP-fractie naar de eerdere antwoorden hierboven. Er zal dus geen toets op de waarheid van het door het slachtoffer uitgesproken verhaal plaats vinden, omdat dit alleen gaat over de gevolgen die het misdrijf bij het slachtoffer teweeg heeft gebracht. Het is de subjectieve beleving van het slachtoffer dat centraal staat, waarbij niet uit te sluiten valt dat de verklaring een vertekening te zien geeft. Mocht hetgeen het slachtoffer naar voren brengt niet invoelbaar meer zijn, dan zal er noch door de officier van justitie, noch door de rechter rekening mee worden gehouden. De advocaat zal in zijn pleidooi erop kunnen wijzen dat de verklaring van het slachtoffer vanwege de aard ervan buiten beschouwing behoort te worden gelaten.
Soms zullen zaken vanwege tijdsverloop of om andere redenen niet meer bij de meervoudige kamer worden aangebracht, maar bij de politierechter of gelet op de leeftijd van de verdachte bij de kinderrechter. Met steun van de PVDA-fractie in de Tweede Kamer heeft de regering onlangs de wettelijke regeling m.b.t. de bevoegdheid van de politierechter aangepast. Een politierechter mag nu een gevangenisstraf van maximaal 12 maanden opleggen. De initiatiefnemers antwoorden de leden van de PVDA-fractie dat zij niet inzien, waarom een slachtoffer op die zitting niet het woord zou mogen voeren. Politierechters kunnen soms ernstige zaken behandelen, bijvoorbeeld van mishandeling met ernstige gevolgen. Doorslaggevend blijft echter of het betreft de misdrijven die in het voorgestelde art. 302 lid 2 worden opgesomd. Veelal zijn die zo ernstig van aard dat zij door de officier van justitie bij de meervoudige kamer worden aangebracht.
De NVVR wijst erop dat er van een taakverzwaring sprake kan zijn, wanneer het spreekrecht ingevoerd wordt. Het zal in elk geval extra tijd vergen om het slachtoffer aan het woord te laten.
De aanpassing van gerechtelijke gebouwen behoeft niet eerst plaats te vinden, voordat de mogelijkheid van het spreekrecht wordt geïntroduceerd, zo laten de initiatiefnemers de PvdA-fractie weten. De reden daarvoor wordt in de opmerking van de D66-fractie gegeven. Het zou wel eens zo kunnen zijn dat de regering geen geld uittrekt voor spoedige bouwkundige aanpassingen van de gerechtsgebouwen.
Bovendien laat de Raad voor de Rechtspraak weten dat de gerechtsgebouwen veel te klein zijn en nodig grote uitbreiding behoeven. Het zou niet slim zijn om eerst verbouwingen uit te voeren voor aparte wachtruimtes voor slachtoffers, wanneer daarna het hele gerechtsgebouw verbouwd moet worden of zelfs nieuwbouw moet worden overwogen.
Wachten op evaluatie van de experimenten met de schriftelijke slachtofferverklaring?
De evaluatie van het experiment met een schriftelijke slachtofferverklaring in Roermond laat zien dat er wel degelijk behoefte is bij sommige slachtoffers om naast of in plaats van hun schriftelijke verklaring mondeling op de zitting het woord te voeren, zo wordt de vraag van de PvdA-fractie beantwoord. Bovendien vindt ook de NVVR dat er uniformering in het spreekrecht moet komen en dringen slachtofferorganisaties op invoering van het spreekrecht aan. Voor de andere aspecten rond de drie experimenten wordt naar de antwoorden hierboven verwezen.
De D66-fractie vraagt of er een inschatting is te geven van hoeveel slachtoffers van het spreekrecht gebruik zouden willen maken. Die inschatting is lastig te maken. Het hangt af van talloze factoren, zoals hoe goed het contact met het slachtoffer voorafgaande aan de zitting is geweest, of de door de overheid op te stellen informatiefolder voor het publiek breed beschikbaar is gesteld, en bijvoorbeeld of de slachtoffers in kwestie willen volstaan met het afleggen van een schriftelijke verklaring. De ervaringen in Ierland, waar slachtoffers bij ernstige misdrijven spreekrecht hebben, wijzen uit dat er niet veel gebruik van wordt gemaakt.
De leden van de fracties van de PvdA, VVD, D66 en SGP vragen een nadere toelichting over de werklastverzwaring.
Hoe meer slachtoffers gebruik zullen maken van het spreekrecht, hoe zwaarder de werklast op de zitting zal zijn. Aangezien hierboven is aangegeven dat het moeilijk is te voorzien of veelvuldig van het spreekrecht gebruik zal worden gemaakt, is de werklastverzwaring voor de rechters niet concreet aan te geven. Zoals gezegd, de ervaring in Ierland laat zien dat er weinig gebruik van wordt gemaakt. De initiatiefnemers hadden in het oorspronkelijke voorstel spreekrecht bij alle misdrijven mogelijk gemaakt, maar hebben dat om de verzwaring van de werklast te beperken, toegespitst op de meest ernstige misdrijven. Uit het Roermondse experiment met de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt niet dat de werklast ernstig is toegenomen.
De initiatiefnemers lijkt een evaluatietermijn van drie jaar redelijk. Het zou goed zijn, wanneer bijvoorbeeld het WODC gedurende die drie jaren bepaalde aspecten van het initiatiefwetsvoorstel nauwlettend volgt. Te denken valt bijvoorbeeld aan de geïntroduceerde norm dat maar één nabestaande het woord mag voeren. Blijkt in de praktijk dat zulks onredelijk uitpakt, dan kan bij bespreking van het evaluatierapport bekeken worden of de wet aangepast dient te worden. Waarom is deze evaluatietermijn niet in de wettekst opgenomen, zo vragen de PvdA-leden. De toezegging van de initiatiefnemers, indien gesteund door de meerderheid van de Kamers der Staten-Generaal en niet weersproken door de regering, is voldoende. Opname in de wettekst is niet nodig.
In lid 1 van artikel 260 heeft de wetgever aan de officier van justitie de bevoegdheid toebedeeld om getuigen, deskundigen en tolken schriftelijk ter terechtzitting te doen oproepen. De initiatiefnemers voegen daar nog het slachtoffer of de nabestaande aan toe.
Volgens lid 2 moet de officier zijn bevoegdheid een oproeping te doen uitgaan gebruiken, wanneer een slachtoffer ter zitting een mondelinge verklaring wil afleggen. Hier is geen tegenspraak tussen het eerste en het tweede lid, zo antwoorden de initiatiefnemers de vraag van de PvdA-fractie. Wel moet de officier controleren of het slachtoffer dat een verklaring wil afleggen, ook daadwerkelijk blijkens het strafdossier als slachtoffer kan worden aangemerkt.
Er zijn wel degelijk situaties, waarin een slachtoffer of een nabestaande geen getuige is, zo delen de initiatiefnemers de GroenLinksfractie mee. Een slachtoffer dat tevoren heeft verklaard niets over de toedracht van het misdrijf te kunnen meedelen, kan wel degelijk het spreekrecht willen uitoefenen. Als voorbeeld geven de initiatiefnemers de inbraak door twee verdachten in een woning gedurende de nachtelijke uren, terwijl het slachtoffer niet thuis was. Ingevolge art. 311 lid 1 sub 3, 4 en 5 Sr geldt hier een maximale gevangenisstraf van 9 jaar. Ingevolge het voorgestelde artikel 302 lid 1 Sv heeft het slachtoffer het recht zich voor een mondelinge verklaring ter zitting aan te melden. Het slachtoffer zal bijvoorbeeld willen vertellen dat hij zich sinds de inbraak niet meer veilig in zijn eigen huis voelt en slapeloze nachten heeft.
Mocht een slachtoffer niet tevoren hebben aangegeven dat hij wil worden opgeroepen om zijn spreekrecht uit te oefenen, maar verschijnt hij onaangekondigd ter zitting, dan verzet zich niets tegen de uitoefening van het spreekrecht, mits de procesdeelnemers er geen bezwaar tegen maken. Een efficiënte procesorde geeft de voorzitter van de rechtbank de bevoegdheid in zo'n situatie naar bevind van zaken te handelen.
In dit soort situaties is het het slachtoffer zelf dat het initiatief heeft genomen om ter zitting te verschijnen. Heeft hij niets van zich laten horen en verschijnt hij ook niet onaangekondigd, dan is het aan de officier van justitie om het slachtoffer tijdig voor de zitting te vragen of hij belangstelling heeft het spreekrecht uit te oefenen. Laat het slachtoffer die beker aan zich voorbij gaan, dan ligt het niet op de weg van de rechter om hem te laten oproepen. De keuze ligt bij het slachtoffer. Ook de keuze om niet te willen spreken moet gerespecteerd worden, anders zou er te veel druk op het slachtoffer worden uitgeoefend.
In antwoord op de vraag van de PvdA-fractie delen de initiatiefnemers mee dat er geen aansluiting bij atikel 289 Sv gezocht is, omdat dat artikel enkel en alleen over de getuigen gaat die moeten worden gehoord. De getuigen mogen elkaars getuigenis niet horen, indien zij zelf nog niet aan de beurt zijn geweest, uit vrees voor beïnvloeding. Dat geldt niet voor het slachtoffer. Deze heeft niet de hoedanigheid van getuige, maar spreekt als slachtoffer op de zitting. Hij mag gewoon in de zaal zitten tijdens het verhoor van alle getuigen.
In art. 302 is geregeld dat het slachtoffer alleen een verklaring mag afleggen omtrent de gevolgen die het tenlastegelegde feit bij hem teweeg heeft gebracht. De voorzitter zal het slachtoffer naar voren roepen om hem zijn verhaal te laten doen. Bij die gelegenheid zal de voorzitter het slachtoffer nog eens kunnen wijzen op het beperkte spreekrecht. In de oproeping aan het slachtoffer om op de zitting te verschijnen wordt eveneens melding gemaakt van de beperkte reikwijdte van het spreekrecht en zal het slachtoffer worden gevraagd een geldig legitimatiebewijs naar de zitting mee te nemen.
Op de door de PvdA-fractie geschetste casuspositie reageren de initiatiefnemers als volgt. Een slachtoffer dat zich vlak voor de zitting niet kan beheersen en bijvoorbeeld in paniek raakt, mag afzien van de uitoefening van het spreekrecht. In bijzondere situaties zal de zaak aangehouden kunnen worden om het slachtoffer in de gelegenheid te stellen een schriftelijke verklaring af te leggen, voor zover dat nog niet gebeurd was. Begint het slachtoffer emotioneel aan zijn verhaal en acht de voorzitter het verstandig dat het slachtoffer bij zinnen komt, dan kan de zitting even geschorst worden. Het is niet toegestaan de verdachte de zaal uit te sturen en het slachtoffer zijn verhaal te laten doen in diens afwezigheid. Het slachtoffer weet van te voren dat de verdachte behoudens de situatie van verstek, aanwezig is.
De leden van de PvdA-fractie hebben vragen bij de mogelijkheid een minderjarig slachtoffer jonger dan 12 jaar, indien hij daartoe in staat wordt geacht, de mogelijkheid van het spreekrecht te bieden.
Naar aanleiding van het advies van de Raad van State hebben de initiatiefnemers de mogelijkheid opgenomen om jongeren van twaalf jaar en ouder spreekrecht te bieden. Twaalf jaar is de grens die ook het strafrecht in art. 486 Sv trekt bij vervolging van minderjarigen. Vanaf die leeftijd worden zij geacht verantwoordelijk te zijn voor de door hen gepleegde strafbare feiten. Ook in het familierecht wordt de grens van twaalf jaar aangehouden evenals in het gezondheidsrecht. Kinderen van die leeftijd worden door de wetgever geacht voldoende opgegroeid te zijn en levenservaring te hebben om het woord te kunnen voeren.
In de rechtspraktijk worden ook kinderen jonger dan twaalf jaar wel het woord gegeven, indien dat in hun belang wordt geacht. Artikel 336 lid 3 expliciteert dit door als voorwaarde er nog aan toe te voegen dat het kind, jonger dan twaalf jaar, in staat moet worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake. Het kan dus zijn dat een elfjarige kan spreken over de gevolgen van een zedenmisdrijf, tegen hem gepleegd. Deskundigen in het familierecht voeren wel aan dat het voor de ontwikkeling van een kind, jonger dan twaalf jaar, goed kan zijn om zelf het woord te voeren in bijvoorbeeld een echtscheidingszaak, waar de omgang voor problemen zorgt. Uiteraard gaat het hier om strafrecht en is de situatie anders. De terechtzitting vindt in het openbaar plaats. Dat kan voor een kind een bedreigende situatie zijn. Daarom lijkt het verstandig, wanneer de ouder van het kind meewerkt aan het opstellen van een schriftelijke slachtofferverklaring. Toch zal het in uitzonderlijke situaties voor een kind uit therapeutisch oogpunt goed kunnen zijn zich in de aanwezigheid van de verdachte uit te spreken. Begeleiding van het kind is dan wel noodzakelijk. In dit soort situaties is nauw overleg met de officier van justitie geboden.
Op de vraag van de fractie van GroenLinks of de inhoud van hetgeen in artikel 336 wordt geregeld niet beter op een andere plek in het wetboek van Strafvordering geregeld had kunnen worden, antwoorden de initiatiefnemers dat artikel 336 juist een logische plek is, omdat het volgt op de artikelen die het onderzoek van de vordering van de benadeelde partij op de terechtzitting regelt. De benadeelde partij is dezelfde als het slachtoffer.
Op de vraag van de PvdA-fractie wat de bijstand ter zitting van het slachtoffer inhoudt, antwoorden de initiatiefnemers dat het slachtoffer zich kan doen vergezellen door bijvoorbeeld een vrijwilliger van Slachtofferhulp of een rechtshulpverlener. Deze kan het slachtoffer adviseren en toelichten hetgeen er op de zitting gebeurt. Het slachtoffer heeft recht op een toegevoegde raadsman ingevolge de toezegging van de regering op de hierboven aangehaalde motie De Graaf c.s..
Het spreekrecht is persoonlijk. Het is niet toegestaan dat degene die het slachtoffer ter zitting begeleidt, namens hem het woord gaat voeren. Het slachtoffer weet dat van te voren. Mocht hij het vermoeden hebben niet op de zitting te durven spreken, dan is het raadzaam dat hij zich beperkt tot een schriftelijke verklaring.
Verzuimt de advocaat-generaal het slachtoffer op te roepen, dan kan de sanctie zijn dat de zitting wordt aangehouden. Ingevolge artikel 415 zijn de bepalingen uit de eerste aanleg van het strafproces van toepassing.
Wil het slachtoffer niet opnieuw een verklaring afleggen, dan kan hij dat aan de advocaat-generaal kenbaar maken. Hij moet zich ook niet gedwongen voelen in hoger beroep te spreken, omdat hij dat in eerste aanleg heeft gedaan. De keuzevrijheid van het slachtoffer staat voorop.
Dittrich
Schonewille
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27632-8.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.