Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27632 nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27632 nr. 3 |
In 1926 werd het huidige Wetboek van Strafvordering ingevoerd. Het was gebaseerd op het Wetboek van Strafvordering uit 1838. Na 1926 heeft een aantal ingrijpende wijzigingen van het wetboek plaatsgehad, waaronder de inwerkingtreding van de wet bijzondere opsporingsbevoegdheden in het jaar 2000. Toch is de grondstructuur van het wetboek nog steeds dezelfde. In die grondstructuur speelt het slachtoffer een marginale rol. Het slachtoffer is weliswaar vaak de initiator van het strafrechtelijk onderzoek door de aangifte die hij bij de politie van een jegens hem gepleegd strafbaar feit kan doen, maar nadat het strafrechtelijk onderzoek van start is gegaan, verdwijnt het slachtoffer uit beeld, tenzij zijn verklaring als getuige nodig is. Die verklaring dient dan om de waarheid van de toedracht van het gebeurde te achterhalen.
Tijdens het strafproces staat de vraag centraal of de verdachte het hem ten laste gelegde strafbare feit heeft begaan en zo ja, welke straf passend is. In het Wetboek van Stafvordering staan allerlei bevoegdheden opgesomd van de officier van justitie, die een inbreuk maken op de rechten, die een verdachte als burger heeft. Ook de rechten van de verdachte staan omschreven. Deze rechten en bevoegdheden staan in het teken van de waarheidsvinding. In het strafproces kunnen ook getuigen optreden en deskundigen. Hun inlichtingen staan eveneens ten dienste van de waarheidsvinding. De door hen aangedragen inlichtingen vormen een onderdeel van het materiaal op grond waarvan de rechter zijn uitspraak kan baseren.
Nadat in de jaren zeventig aanpassingen in het Wetboek van Strafvordering plaatsvonden, die ten doel hadden de positie van de verdachte tegenover het openbaar ministerie te verstevigen, is de discussie over de marginale positie van het slachtoffer in het strafprocesrecht op gang gekomen. Dat heeft in enkele wijzigingen geresulteerd, die toezien op de positie van het slachtoffer.
Zo kan het slachtoffer zich sedert de invoering van de Wet Terwee (wet van 23 december 1992, Stb.1993, 29) voegen in het strafproces als beledigde partij en een onbegrensde vordering tot vergoeding van materiële schade tegen de verdachte indienen. Het slachtoffer heeft het recht zich in rechte te laten bijstaan.
Naast de Wet Terwee heeft ook de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven de positie van het slachtoffer veranderd. Ook in de houding van politie en openbaar ministerie jegens slachtoffers is veel veranderd. Zo zijn de zogenaamde richtlijnen van De Beaufort van 1986 in 1999 gewijzigd in Aanwijzingen tot bejegening van slachtoffers van zedendelicten en is op 1 augustus 1999 een Aanwijzing Slachtofferzorg van het college van procureurs-generaal in werking getreden.
2. Internationale ontwikkelingen
Niet alleen in Nederland, maar ook op internationaal niveau is er meer aandacht voor de positie van het slachtoffer gekomen. In de jaren tachtig zijn de slachtofferrechten tot ontwikkeling gekomen. Hierbij verwijst ondergetekende met name naar de aanbevelingen van de Raad van Europa en de Verenigde Naties.
De aanbeveling van de Verenigde Naties luidt voor zover van belang:
«The responsiveness of judicial and administrative processes to the needs of victims should be facilitated by (...)
b. Allowing the views and concerns of victims to be presented and considered at appropriate stages of the proceedings where their personal interests are affected, without prejudice to the accused and consistent with the relevant national criminal justice system.»
(resolution 40/34, aanvaard door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in 1985, onderdeel 6b)
In de Statement of Victim's Rights in the Process of Criminal Justice, opgesteld door de European Forum of Victim Services, is als een van de slachtofferrechten opgenomen het recht om aan de autoriteiten, die binnen de strafrechtelijke procedure beslissingen nemen ten aanzien van de verdachte, informatie te verschaffen. Het statement heeft het karakter van een aanbeveling. Over de aard van de informatie en over de doeleinden van de informatieverschaffing staat in het statement het volgende :
«Victims frequently feel that they have information which is ignored by the authorities because it does not form part of the specific evidence needed to prove the case. In all jurisdictions, victims should be able to provide information in their own words directly to the police and prosecution services who are responsibe for decisions. The information may include the extent of the financial, physical or emotional damage caused by the crime, the existance or otherwise of any prior or continuing relationship with the offender, and any fears for personal safety or intimidation from the offender. Victims should be free to include any information they wish, although they should recognise that the information will be disclosed to the defendant and can be challenged if necessary.»
Tijdens de begrotingsbehandeling op 2 en 3 november 1999 verzocht ondergetekende de minister van justitie een spreekrecht voor slachtoffers of hun nabestaanden in het Wetboek van Strafvordering op te nemen. De minister liet weten daar niet voor te voelen, maar kondigde wel een notitie aan over de positie van het slachtoffer. In deze notitie van 26 juni 2000 (Kamerstukken II 1999–2000, 27 213, nr. 1) wijst de minister op experimenten die het openbaar ministerie heeft gestart met het opstellen van een schriftelijke slachtofferverklaring in ernstige strafzaken, waarin een politieopsporingsteam functioneert. Deze verklaring wordt opgesteld door een politiefunctionaris uit dat team. Kort voor de zitting neemt hij contact op met het slachtoffer of diens nabestaanden om de slachtofferverklaring schriftelijk vast te leggen. Het proces-verbaal daarvan wordt in het zittingsdossier gevoegd, zodat de rechter daar kennis van kan nemen. Voor het opmaken van de slachtofferverklaring komen ernstige gewelds- en zedenzaken in aanmerking, maar ook strafzaken, op grond van artikel 6 Wegenverkeerswet gevoerd (dood of zwaar lichamelijk letsel door schuld in het verkeer). De verklaring wordt opgesteld aan de hand van een protocol en een checklist van onderwerpen, waarbij het lichamelijke letsel, de emotionele schade, de relatie tot de dader, de materiële schade en de procesopstelling aan de orde kunnen komen. Bij ernstige misdrijven kan de behandelend officier met het slachtoffer of de nabestaanden een gesprek voeren voorafgaand aan de zitting en soms daarna. De schriftelijke slachtofferverklaring vervangt dit soort gesprekken niet, maar is een aanvulling erop.
In de praktijk blijkt dat slachtoffers en nabestaanden (juridische) bijstand kunnen krijgen bij het opstellen van hun verklaring. Voor het opstellen van een slachtofferverklaring en om deze een rol te laten spelen door middel van een proces-verbaal behoeft de wet niet gewijzigd te worden. De door de minister geëntameerde experimenten zijn niet contra legem.
Alhoewel ondergetekende de door de minister van justitie beschreven experimenten een stap in de goede richting vindt en een voorstander is van de (juridische) bijstand, die slachtoffers en nabestaanden kunnen krijgen, komt de notitie niet tegemoet aan het verzoek om een spreekrecht voor slachtoffers of nabestaanden in de wet op te nemen.
Daarom ziet ondergetekende zich genoodzaakt het onderhavige initiatiefwetsvoorstel in te dienen.
Ondergetekende onderkent het belang van een goed contact tussen het slachtoffer en de politie cq. het openbaar ministerie voor, tijdens en soms ook na afloop van het strafproces tegen de verdachte. Naarmate dit contact met het slachtoffer beter is geweest, zal hij erop vertrouwen dat de officier van justitie tijdens de terechtzitting op een juiste wijze rekening zal houden met zijn belangen. Wanneer een schriftelijke slachtofferverklaring formeel bij de processtukken is gevoegd en ook door de rechter in zijn beoordeling van de zaak wordt betrokken, is het aannemelijk dat het slachtoffer zich serieus genomen zal voelen en veelal niet de behoefte zal hebben zelf ter zitting het woord te voeren.
Toch zijn er slachtoffers of nabestaanden voor wie het belangrijk is ook op de terechtzitting zelf mondeling toe te lichten in hoeverre het gepleegde misdrijf inbreuk heeft gemaakt op hun leven. Ouders van een vermoord kind hebben bijvoorbeeld aangegeven dat zij het belangrijk vinden in het openbaar over hun kind te spreken en over hoe hun leven na het misdrijf is veranderd.
Tijdens de terechtzitting zijn alle relevante actoren aanwezig. De verdachte en diens advocaat, de officier van justitie, eventuele getuigen en deskundigen alsmede de rechter. Wanneer het slachtoffer of een van diens nabestaanden gebruik maakt van het voorgestelde recht om ter terechtzitting te spreken, dan kan de rechter direct zien en horen, hoe het met het slachtoffer of diens nabestaanden gaat. Die informatie hoort met alle informatie, die over de verdachte en over de toedracht van het ten laste gelegde misdrijf bekend wordt, door de rechter in zijn beoordeling te worden betrokken. De verklaring van het slachtoffer krijgt daardoor de plaats, die het toekomt, te weten onderdeel te worden van alle informatie, waarover de rechter moet beschikken, alvorens tot zijn beoordeling te komen.
Niet alleen de rechter, maar ook de verdachte kan rechtstreeks van het slachtoffer of diens nabestaande horen wat het gepleegde misdrijf in hun leven betekend heeft. Zodoende komen de gevolgen van het misdrijf dat hem ten laste is gelegd in beeld en draagt dit er wellicht toe bij dat de verdachte gaat beseffen wat hem verweten wordt. Dit besef kan helpen bij het voorkomen van recidive.
De verklaring van het slachtoffer of diens nabestaande is niet alleen een instrument ten dienste van de waarheidsvinding, maar kan ook bijdragen aan het herstel van de emotionele schade, die bij het slachtoffer of diens nabestaanden is aangericht. In het openbaar een verklaring afleggen kan sommige van hen helpen de gevolgen van het misdrijf geheel of gedeeltelijk te verwerken.
Bovendien kan het spreekrecht de zichtbaarheid van het slachtoffer vergroten en wellicht daardoor eveneens in het algemeen preventief werken.
In de rechtspraktijk wordt er verschillend gereageerd op nabestaanden, die de rechter verzoeken tijdens de terechtzitting het woord te voeren. Rechters onderkennen soms het belang om de nabestaanden aan het woord te laten. Toch wordt het spreken aan nabestaanden soms geweigerd. Zo is blijkens berichten in de media aan de vader van Froukje Schuitmaker, die in Gorinchem in discotheek Bacchus werd doodgeschoten, door het Gerechtshof te Den Haag geweigerd het woord te voeren. Als reden gaf de voorzitter van de strafkamer op dat de wet aan nabestaanden geen spreekrecht toekent.
«Het is niet relevant wat wij persoonlijk vinden. We moeten ons houden aan de wet.»
Daarentegen koos de voorzitter van de strafkamer van de Amsterdamse rechtbank ervoor om de ouders van Joes Kloppenburg, die enkele jaren geleden in Amsterdam op straat werd gedood, wel aan het woord te laten, ook al onderkende de rechter dat het spreekrecht niet in de wet geregeld is.
Het initiatiefwetsvoorstel regelt het spreekrecht en sluit aan bij die rechters, die er in de praktijk voor kiezen slachtoffers of nabestaanden aan het woord te laten.
6. Verklaring over de gevolgen, die het misdrijf teweeg heeft gebracht
Het initiatiefwetsvoorstel regelt een spreekrecht, geen spreekplicht. Slachtoffers of hun nabestaanden kunnen er vrijelijk voor kiezen er al dan niet gebruik van te maken.
Voorgesteld wordt dat het slachtoffer of diens nabestaanden het recht krijgt resp. krijgen op de openbare terechtzitting te kennen te geven welke gevolgen het ten laste gelegde feit bij hem te weeg heeft gebracht. In de Engelstalige rechtspraktijk wordt dit een victim's statement of impact genoemd. Het is dus uitdrukkelijk niet de bedoeling dat aan het slachtoffer of diens nabestaanden een mogelijkheid wordt geboden zijn visie op de verdachte of de toe te kennen straf te geven. Het spreekrecht mag niet gebruikt worden om daarover meningen te verkondigen, in de Engelstalige rechtspraktijk victim's statement of opinion genoemd.
Het slachtoffer zou zich bij een dergelijke verklaring kunnen ontpoppen als een schaduw officier van justitie, hetgeen ongewenst voorkomt.
Teneinde het slachtoffer of de nabestaanden geen verkeerde voorstelling van zaken te laten krijgen, is het van belang dat hij of zij goed geïnformeerd wordt resp. worden over de reikwijdte van het spreekrecht. Daarvoor is een goed contact met politie en/of openbaar ministerie van belang. Op veel parketten zijn slachtoffer coördinatoren aangesteld, die het contact met het slachtoffer of diens nabestaanden verzorgen. Het ligt voor de hand, dat zij of de behandelend officier van justitie het slachtoffer informeren. Een correcte informatievoorziening is tevens van belang om het risico van secundaire victimisatie te beperken. Hiermee wordt bedoeld dat een slachtoffer eerstens de nadelen van het jegens hem gepleegde misdrijf dient te verwerken, en niet nog eens daarbovenop beschadigd mag raken als gevolg van een slechte behandeling tijdens het strafproces. Er moet in de praktijk duidelijke voorlichting over het spreekrecht aan het publiek verschaft worden. In specifieke situaties is het aan de politie en aan het openbaar ministerie om op de omstandigheden van het geval toegesneden informatie te verschaffen.
7. Oproeping door officier van justitie
Het slachtoffer of de nabestaanden, die van het spreekrecht gebruik willen maken, dienen dit schriftelijk aan de officier van justitie bekend te maken. De officier van justitie draagt dan zorg voor de oproeping. De gewone regels van het wetboek van strafvordering zijn op de oproeping van toepassing.
8. De kring van degenen, die van het spreekrecht gebruik mogen maken
Het slachtoffer is de eerst aangewezene om van het spreekrecht gebruik te maken. Is het slachtoffer overleden of anderszins niet in staat van het spreekrecht gebruik te maken, dan komt aan de nabestaanden dat recht toe. Het komt gewenst voor de kring van gerechtigde nabestaanden te beperken. Tot de nabestaanden rekent het wetsvoorstel de bloedverwanten in de eerste graad. Dit zijn de ouders van het slachtoffer of de kinderen. Is niemand van hen in staat van het spreekrecht gebruik te maken, dan wordt het spreekrecht toegekend aan bloedverwanten in de zijlijn tot en met de tweede graad. Dit zijn de broers of zusters van het slachtoffer.
Het wetsvoorstel maakt het eveneens mogelijk dat de echtgenoot of de geregistreerde partner van het slachtoffer het woord voert.
In de opzet van het wetsvoorstel is de kring beperkt gehouden. Dat betekent dat, wanneer het slachtoffer aangeeft te willen spreken, niet daarnaast ook nog eens anderen het woord kunnen voeren. Willen de nabestaanden van het spreekrecht gebruik maken, dan is één van hen daartoe gerechtigd. Ondergetekende acht het niet wenselijk dat meerdere personen van het spreekrecht gebruik maken. Onderling zullen de gerechtigden moeten uitmaken, wie van hen het woord wil voeren. Bij onenigheid daarover is het geraden dat de officier van justitie probeert om door middel van overleg de nabestaanden tot een eensluidende keuze te laten komen. Lukt dat niet, dan dient de zittingsrechter te bepalen wie van de nabestaanden het woord mag voeren.
Er is overigens geen bezwaar tegen dat er schriftelijke verklaringen van meerdere nabestaanden in het strafdossier worden opgenomen.
9. Slachtoffer in de positie van getuige
Ondergetekende heeft ervoor gekozen het slachtoffer of de nabestaande, die van het speekrecht gebruik maakt, de wettelijke positie van getuige te geven.
Het begrip getuige wordt ruim opgevat. Volgens de definitie van getuige in de aanbeveling van de Raad van Europa (R (97)13, Intimidation of witnesses and the rights of the defense, aanvaard door het Comite van Ministers op 10 september 1997) is een getuige degene, die over informatie beschikt die relevant is voor de strafrechtelijke procedure, ongeacht zijn status in het nationale recht van de lidstaat. Het slachtoffer of de nabestaande wordt als getuige gehoord. Dat betekent dat hij beëdigd dient te worden en dat hij naar waarheid dient te verklaren. Het is aan de rechter om de volgorde van de getuigen te bepalen. Eerst zal de zaak met de verdachte worden besproken en daarna worden de getuigen en deskundigen gehoord. Het slachtoffer zal in die rij worden meegenomen. Soms als eerste, soms als laatste, nadat de andere getuigen zijn gehoord die verklaard hebben over de toedracht van het ten laste gelegde misdrijf.
Aan het slachtoffer of de nabestaande, die het woord heeft gevoerd op de terechtzitting, zullen vragen kunnen worden gesteld. Niet alleen de rechter, maar ook de officier van justitie en de verdachte met diens advocaat mogen het slachtoffer of de nabestaande bevragen. Nu het slachtoffer of de nabestaande in de reikwijdte van zijn verklaring beperkt wordt – hij mag immers alleen spreken over de gevolgen, die het misdrijf bij hem te weeg heeft gebracht – verwacht ondergetekende niet dat er vervelende situaties zullen ontstaan, waarbij het slachtoffer of diens nabestaande door de advocaat van de verdachte worden doorgezaagd. Dergelijke situaties komen wel voor bij slachtoffers, die als getuige worden gehoord, maar dan ondervraagd worden over de feitelijke toedracht van het ten laste gelegde misdrijf.
Mocht een verdachte, diens advocaat of de officier van justitie te ver gaan bij het stellen van vragen, dan dient bedacht te worden dat de rechter de leiding heeft over de gang van zaken op de terechtzitting. Indien de rechter van mening is dat bepaalde vragen niet gesteld mogen worden, kan hij zulks beletten. Artikel 293 Wetboek van Strafvordering biedt die mogelijkheid. Deze bepaling heeft ten doel te voorkomen dat de getuige moet antwoorden op vragen van de verdachte of de officier van justitie, die overbodig zijn, hem nadeel kunnen berokkenen of waardoor diens goede naam wordt aangetast.
Treedt het slachtoffer als getuige op, dan kan het recht op privacy van het slachtoffer meebrengen dat het ondervragingsrecht van de verdediging wordt beperkt. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens heeft dit onder meer overwogen in het Doorson-arrest van 26 maart 1996, NJ 1996, 741 met noot van Knigge.
Het risico van secundaire victimisatie wordt hierdoor verkleind.
Ondergetekende heeft ervoor gekozen om het slachtoffer de formele positie van getuige toe te bedelen en niet om het slachtoffer of de nabestaande een positie sui generis te geven. In die laatste situatie zou het slachtoffer of de nabestaande niet beëdigd worden. Het gevolg hiervan is dat een verklaring kan worden afgelegd, niet onder het beslag van de verplichting de waarheid te spreken. Dat kan de verdachte in een nadelige positie brengen. Artikel 6 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) kent aan de verdachte het recht van een eerlijk proces toe. Een niet beëdigde mondelinge slachtofferverklaring kan daarmee op gespannen voet staan, zeker ook wanneer de verdachte of diens advocaat niet het recht verkrijgen het slachtoffer over diens afgelegde verklaring te bevragen.
Ondergetekende heeft ervan afgezien de aard van de delicten, bij de berechting waarvan het spreekrecht kan worden uitgeoefend, te beperken tot de categorie delicten, waarbij bijvoorbeeld inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Niet valt uit te sluiten dat ook bij bepaalde vermogensdelicten grote emotionele schade is berokkend, waarvan het slachtoffer mededeling wil doen. Als voorbeeld noemt ondergetekende woninginbraak.
De voorzitter van de strafkamer kan maatregelen nemen dat het slachtoffer of de nabestaande, die het woord zal voeren op de terechtzitting, naar een afzonderlijke ruimte wordt geleid in afwachting van zijn verschijnen in de rechtszaal. Het kan ongewenst zijn dat verdachte en slachtoffer in hetzelfde vertrek plaatsnemen, voordat de terechtzitting een aanvang neemt.
Wanneer in Nederland het slachtoffer of diens nabestaanden spreekrecht krijgen, dan is dat geen unieke positie. Ook de ons omringende landen in Europa hebben hen een spreekrecht toegekend. Als voorbeeld noemt ondergetekende de regelingen in Duitsland, Frankrijk, België, en Groot-Brittannië. Daarnaast kennen Nieuw-Zeeland en de Verenigde Staten aan slachtoffers een spreekrecht toe. Daar kan het evenwel om een verklaring gaan, waarin het slachtoffer zich mag uitspreken over de zijns inziens meest wenselijke straf, die aan de verdachte moet worden opgelegd, de zogenaamde victim's statement of opinion.
Het is niet uit te sluiten dat het verlenen van spreekrecht een verzwaring betekent van de werklast van openbaar ministerie en de rechter. In de voorfase zal dit met name komen door extra tijdsbeslag bij het opmaken van het proces-verbaal van de slachtofferverklaring en nadat dat proces-verbaal aan de processtukken is toegevoegd voor alle procesdeelnemers in extra leestijd.
Als gevolg van dit wetsvoorstel zal de rechter extra tijd moeten uittrekken voor de behandeling van de strafzaak ter terechtzitting, wanneer het slachtoffer of een van de nabestaanden ervoor kiest om gebruik te maken van het spreekrecht. Per zaak kan dat verschillen. Het is niet aan te geven, hoe groot dit extra beslag op de zittingstijd zal zijn.
Het komt ondergetekende verstandig voor het spreekrecht te evalueren binnen drie jaar nadat het wetsvoorstel in werking is getreden.
De officier heeft in dit artikel de bevoegdheid toebedeeld gekregen om getuigen, deskundigen en tolken schriftelijk ter terechtzitting te doen oproepen. Het begrip getuigen wordt door het wetsvoorstel nader omschreven door daaronder ook te laten vallen het slachtoffer of diens nabestaanden. Dit geldt derhalve eveneens voor het getuigenbegrip in de overige leden van het artikel.
In het nieuwe vierde lid wordt geregeld dat het slachtoffer of een van zijn nabestaanden schriftelijk aan de officier van justitie het verzoek moet doen ter terechtzitting te worden gehoord. Aan de officier van justitie komt geen afwegingsvrijheid toe. Hij dient aan het verzoek gehoor te geven.
Door de gebruikte formulering «het slachtoffer of een van zijn nabestaanden» wordt aangegeven dat ofwel het slachtoffer ofwel één iemand uit de kring van nabestaanden het spreekrecht toekomt.
In het voorgestelde vijfde lid wordt de beperkte kring van gerechtigden tot het spreekrecht vermeld. De categorieën onder a en b zijn niet in volgorde van belangrijkheid bepaald.
Het eerste lid regelt het spreekrecht van het slachtoffer of diens nabestaande. De rechter dient hem te horen, hetgeen wil zeggen dat het slachtoffer of de nabestaande bevoegd is zijn verklaring af te leggen. Expliciet staat omschreven dat de verklaring moet gaan over de gevolgen die het ten laste gelegde feit bij hem teweeg heeft gebracht. Het slachtoffer dat als getuige is opgeroepen om van zijn spreekrecht gebruik te maken, mag dus niet zijn opinie geven over bijvoorbeeld de in zijn ogen gewenste strafmaat. De voorzitter zal de getuige dan mogen beletten daarover te spreken.
Het tweede lid geeft de voorzitter de mogelijkheid de volgorde van het horen van de verschenen getuigen en de deskundigen vast te stellen. De voorzitter kan het slachtoffer als eerste, maar ook als laatste horen of op die plaats in de rij, die hem geraden voorkomt.
Dit artikel schrijft evaluatie voor binnen drie jaar na de inwerkingtreding van de wet.
Het wetsvoorstel zal op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in werking treden. Het heeft directe werking. In alle daarvoor in aanmerking komende aanhangige strafzaken, waarvan de terechtzitting nog niet geweest is, kan het spreekrecht worden geëffectueerd.
Dittrich
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27632-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.