Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 oktober 2023
Tijdens het tweeminutendebat Stikstof, NPLG en Natuur d.d. 11 oktober 2023 (Handelingen
II 2023/24, nr. 11) heb ik uw Kamer aangegeven dat ik voor de appreciatie van de motie Beckerman c.s.
over NedMag (Kamerstuk 35 334, nr. 268), zou willen doorverwijzen naar de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat.
De motie luidt:
-
• constaterende dat zoutbedrijf Nedmag zonder feitelijke limiet zware metalen loost
in de Dollard en daarmee de Waddenzee;
-
• constaterende dat kwik, arseen en cadmium Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) zijn;
-
• overwegende dat de Waddenzee een bijzonder natuurgebied is van onschatbare waarde
met UNESCO Werelderfgoedstatus;
-
• verzoekt de regering de Nedmag-vergunning te herzien om de gehaltes van zware metalen
en ZZS zo dicht mogelijk op nul te brengen en de meest actuele best beschikbare technieken
toe te passen.
Apprecatie
In tegenstelling tot hetgeen ik in het debat aan uw Kamer heb aangegeven blijkt uit
nadere analyse dat voor specifiek deze afvalwaterlozing, de Staatssecretaris van Economische
Zaken en Klimaat geen betrokkenheid heeft. Meer specifiek: ten aanzien van de mijnbouwactiviteiten
van Nedmag is de Minister van Economische Zaken en Kimaat het bevoegd gezag en is
Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) de toezichthouder. De betreffende lozing waarover
uw Kamer vragen heeft gesteld betreft echter geen mijnbouwactiviteit.
Gedeputeerde staten van de provincie Groningen is het bevoegd gezag voor deze Nedmag-installatie
en daaruit voortvloeiende lozingen. NedMag loost indirect via de zogenoemde Veenkoloniale
afvalwaterleiding op de Eems-Dollard. Via dit kanaal lozen overigens meerdere bedrijven
hun afvalwater.
Voor haar lozingen heeft NedMag reeds geruime tijd een Omgevingsvergunning vanuit
de provincie Groningen. Rijkswaterstaat is namens de Minister van Infrastructuur en
Waterstaat, indien gevraagd adviserend op het waterdeel van deze vergunning. Een omgevingsvergunning
mag alleen verleend worden wanneer daardoor wordt gegarandeerd dat ten minste de beste
beschikbare technieken worden toegepast. Ten aanzien van ZZS geldt tevens dat deze
zo ver als technisch mogelijk moeten worden teruggebracht naar nul.
Voor wat betreft mijn rol vanuit de Wet natuurbescherming in deze: vanuit het Natura
2000-beheerplan Waddenzee geldt deze lozing vanuit de Wet natuurbescherming als een
bestaande lozing waarbij is bepaald dat Rijkswaterstaat in het kader van dit beheerplan
is nagegaan in hoeverre de KRW-doelen en -maatregelen een waterkwaliteit opleveren
die afdoende is om ook de instandhoudingsdoelstellingen voor de relevante gebieden
te kunnen realiseren. Dit is voor alle bestaande lozingen van stoffen, waaronder die
van NedMag, het geval gebleken. Dit kan voor toekomstige lozingen anders zijn, aldus
het beheerplan. Deze lozingen zullen dus niet alleen moeten voldoen aan de eisen die
bij of krachtens de Waterwet worden gesteld, maar ook de eisen die voortvloeien uit
de striktere doelstellingen die op grond van de Wet natuurbescherming gelden voor
de Waddenzee als Natura 2000-gebied.
Ik ben zelf niet bevoegd om de Omgevingsvergunning te herzien of in te trekken. Ik
wil in dat kader eerst de bevindingen van de provincie Groningen en/of Omgevingsdienst
Groningen alsmede Rijkswaterstaat naar aanleiding van de rapportage van Investico
afwachten en zal hierover met hen in nauw contact blijven. De provincie Groningen
heeft mij in dat kader bij navraag al gemeld dat de Omgevingsdienst Groningen momenteel
onderzoekt of de in de motie genoemde afwezigheid van een feitelijke limiet daadwerkelijk
aan de orde is.
Indien zou blijken dat niet meer teruggevallen kan worden op de bepalingen in het
Natura 2000-beheerplan, omdat de samenstelling van de lozingen is gewijzigd, zal ik
NedMag formeel verzoeken deze lozing in het licht van de vereisten van de Wet natuurbescherming
te beschouwen. Op die basis kan ik beoordelen of al dan niet een separate vergunningplicht
op grond van de Wet natuurbescherming zou gelden.
Maar ik wacht, zoals aangegeven, eerst de provincie en Rijkswaterstaat hierop af.
Daarom ontraad ik deze motie.
De Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van der Wal-Zeggelink