27 625 Waterbeleid

Nr. 655 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 oktober 2023

Tijdens het commissiedebat Externe Veiligheid van woensdag 11 oktober jl. heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aan het lid Klaver toegezegd een nadere uitleg van artikel 6.22 van de Waterwet te geven. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de waterkwaliteit geef ik hierbij invulling aan deze toezegging.

Het is verboden om stoffen in een oppervlaktewaterlichaam te brengen zonder lozingsvergunning (tenzij er algemene regels zijn gesteld over die lozing). Een vergunning moet worden geweigerd, als deze niet verenigbaar is met de doelstellingen van de Waterwet. Hieronder valt onder meer de bescherming en verbetering van de chemische en ecologische waterkwaliteit, en ook de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

De maatschappelijke functies drinkwater, zwemwater, schelpdierwater zijn voor Rijkswateren aangewezen in het Nationaal Water Programma, andere gebruiksfuncties zijn (water)recreatie, visserij, koel en proceswater, landbouw, en vaarwegen. In Natura 2000-gebieden worden daarnaast maatregelen genomen om de waterkwaliteit en waterkwantiteit te beheren.

Een lozingsvergunning wordt afgegeven, en herzien of ingetrokken, door het bevoegd gezag. Bij de beoordeling van de vergunning houdt het bevoegd gezag rekening met informatiedocumenten zoals het Handboek immissietoets. Op basis van de beschikbare informatie worden de effecten van de lozing in kaart gebracht en beoordeeld. Ten aanzien van directe lozingen in Rijkswateren is Rijkswaterstaat het bevoegde gezag namens de Minister van IenW. Voor directe lozingen in regionale wateren is het bestuur van het betrokken waterschap het bevoegd gezag.

Het bevoegd gezag kan dus voorschriften of beperkingen verbinden aan de vergunning. Alleen als het niet mogelijk is om de voorschriften of beperkingen te wijzigen, kan de vergunning (geheel of ten dele) worden ingetrokken, op grond van artikel 6.22 van de Waterwet.

Het evenredigheidsbeginsel speelt daarmee bij het eventueel intrekken van de vergunning een belangrijke rol. Intrekken van een vergunning is bijvoorbeeld mogelijk als zich omstandigheden of feiten voordoen waardoor de vergunde handeling niet langer toelaatbaar wordt geacht met het oog op de doelstellingen van de Waterwet.

Artikel 6.22 van de Waterwet biedt op zichzelf de mogelijkheid om de lozingsvergunning voor een directe lozing (deels) in te trekken, indien de maatschappelijke functies in het geding komen. Belangrijk hierbij is wel dat op een vergunning voor het lozen van stoffen ook bepalingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing zijn.

In de Wabo is onder meer bepaald, in artikelen 2.30 en 2.31, dat het bevoegde gezag regelmatig dient te bezien of vergunningen toereikend zijn, of dat er omstandigheden zijn in verband waarmee de voorschriften van de vergunning moeten worden gewijzigd, zoals de ontwikkeling van technische mogelijkheden tot bescherming van de chemische en ecologische waterkwaliteit, of de ontwikkeling van deze kwaliteit van de watersystemen.

In de recente uitspraak van 16 maart 2023 over de Wabo-vergunning van de provincie Zuid-Holland voor Chemours1 heeft de rechtbank opgemerkt dat bij intrekking van een vergunning voldoende gemotiveerd zou moeten worden dat sprake is van nieuwe kennis over de gevolgen voor de milieukwaliteit. Dit betekent dat gevolgen dus niet eerder als zodanig zijn beoordeeld bij vergunningverlening of een tussentijdse herziening van de vergunning.

De bepalingen in de Wabo begrenzen dus de mogelijke toepassing van artikel 6.22 van de Waterwet. Tegen de uitspraak van de rechtbank is door de provincie hoger beroep ingediend, de Raad van State doet naar verwachting eind dit jaar uitspraak. Na afloop van deze procedure zal met de provincie bekeken worden welke invloed dit heeft op de vergunningen van het bedrijf en of dat eventueel aanleiding geeft tot het nemen van aanvullende acties. De Kamer wordt daarover na de uitspraak in hoger beroep geïnformeerd.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers


X Noot
1

ECLI:NL:RBDHA:2023:3302

Naar boven