27 625
Waterbeleid

nr. 64
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 21 maart 2006

De vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat1 heeft op 16 februari 2006 overleg gevoerd met staatssecretaris Schultz van Haegen-Maas Geesteranus van Verkeer en Waterstaat over:

– de Decembernota in het kader van het NBW en de KRW (27 625, nr. 59).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Van Lith (CDA) vindt dat Nederland met de uitvoering van de kaderrichtlijn Water op de goede weg is. De zorgen van de CDA-fractie zijn voor een groot deel weggenomen en haar politieke randvoorwaarden over het algemeen goed in de Decembernota verwoord. Met deze nota wordt een nieuwe weg ingeslagen en tegelijk gestreefd naar het creëren van een gelijk speelveld in Europa, terwijl niet alles tot in de details wordt vastgelegd. Er worden slechts vervolgstappen aangegeven om te komen tot een nieuw waterbeleid in 2009.

De Decembernota geeft niet alleen aan wat er gebeurd is, zoals de uitvoering van de motie over de harmonisatie van de meetmethoden en het geven van ruimte voor de ontwikkeling in de regio, maar zegt ook wat er nog gedaan moet worden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de huidige inspanningen en de extra inspanningen die nodig zijn voor de implementatie van de kaderrichtlijn Water.

De heer Van Lith vindt dat in dit verband vooral de direct betrokken sectoren waar in het verleden nog geen afspraken mee zijn gemaakt bij voorrang moeten worden benaderd. Direct betrokken sectoren zijn sectoren die mogelijk zorgen voor omvangrijke problemen bij het realiseren van een goede ecologische toestand van het watersysteem en die daarom een grote bijdrage aan het realiseren van de doelstellingen van de KRW zouden kunnen leveren. Terecht wordt in de Decembernota opgemerkt dat bepaalde concentraties diergeneesmiddelen en hormoonverstoorders grote invloed kunnen hebben op organismen in het oppervlaktewater. Daarbij valt te denken aan sekseverandering van vissen alsmede verandering van het ecosysteem. Acties in de richting van de zorgsector inclusief de farmaceutische industrie zijn echter nog niet in beeld. Het is dan ook nodig dat het kabinet met voorrang haalbare afspraken c.q. convenanten met sectoren als die van de zorg en de farmaceutische industrie maakt, uiteraard met inachtneming van een gelijk speelveld in Europa.

Wat gebeurt er als landen in het bovenstroomgebied van de rivieren het laten afweten? Zou in dat geval Nederland een extra inspanning moeten leveren om de doelstellingen te halen?

De kaderrichtlijn Water kent naast een landelijke ook een regionale doelstelling. Voor het verkrijgen van een totaalbeeld van alle mogelijke maatregelen op regionaal niveau is een onafhankelijke audit aangekondigd. Van belang is evenwel dat de waterschappen primair verantwoordelijk blijven voor de maatregelen in hun gebied. Het zou verkeerd zijn met een centrale regelgeving de eigen afweging op decentraal niveau teniet te doen. De waterschappen zijn immers in staat om voor elk deelstroomgebied en samen met de gemeente de juiste keuzen te maken. Het waterschap Vallei en Eem trok bijvoorbeeld eerder de conclusie dat voor een kosteneffectieve aanpak van de vooral historische fosfaatbelasting niet beperkingen van de landbouw, maar capaciteitsuitbreidingen van de zuiveringsinstallaties aan de orde zijn. Met die uitbreidingen kan de algengroei in de randmeren worden tegengegaan en het recreëren en zwemmen in de randmeren weer mogelijk worden. Is ook de staatssecretaris van mening dat de waterschappen een belangrijke rol spelen bij het verkrijgen van inzicht in de regionale problematiek en dat zij kunnen aangeven wat in hun gebied gebeurt? Zo ja, waarom zou dan daarnaast nog een landelijk audit nodig zijn?

Met de Decembernota wordt een globale schatting gegeven van de mogelijke kosten van de uitvoering van de KRW. Die schatting wordt gegeven op basis van een indicatie voor de oplossing van de grootste problemen. Voor een strategische, maatschappelijke kosten-batenanalyse wordt verwezen naar de Decembernota van 2006, maar de extra kosten voor de periode 2009–2015 worden al aangegeven en die zouden 675 à 1365 mln. per jaar bedragen. Dat betekent dat over de gehele periode tot 2015 de kosten in totaal 8 mld. zullen zijn. Met die uitgave gaat de CDA-fractie niet akkoord. De uitvoering van de kaderrichtlijn moet realistisch zijn: haalbaar, betaalbaar en rekeninghoudend met het draagvlak van de verschillende sectoren.

Met de algemene lastenverzwaring die dat eventueel voor de landbouwsector met zich zou brengen, gaat de CDA-fractie niet akkoord. Door die sector zijn in de afgelopen jaren al grote inspanningen geleverd. Bovendien is de fosfaatbelasting voor een belangrijk deel een historisch gegeven en het is dan ook niet redelijk de mensen die die niet hebben veroorzaakt extra te belasten met het oplossen van deze problematiek. Een meer afgewogen oordeel is pas bij de Decembernota van 2006 te geven. Dan kunnen de uitgaven ook worden vergeleken met de baten. In dat verband is het manifest met de titel Baten schoon water van een coalitie van milieuorganisaties interessant. Dat manifest is de Tweede Kamer op 14 februari aangeboden.

De CDA-fractie heeft bij een eerdere behandeling van de kaderrichtlijn Water het kabinet opgeroepen om meer te doen aan innovatie. Terecht staat in de Decembernota 2005 dat het essentieel is om innovatie te bevorderen teneinde de beleidsdoelstelling op het gebied van water tegen aanvaardbare kosten te realiseren. De toepassing van nieuwe milieuvriendelijke technieken kan de ecologische situatie verbeteren en een draagvlak voor de kosten creëren.

Voor innovatie is naast de taak van de overheden een belangrijke rol weggelegd voor het bedrijfsleven, de industrie, het MKB en de kennisinstellingen. Tot nu toe is echter alleen een innovatieagenda voor de sector water opgesteld, terwijl de Kamer niet bekend is wat die agenda precies inhoudt. De onderwerpen van de innovatieagenda zouden betrekking kunnen hebben op zuiveringstechnieken, de ruimtelijke inrichting en de opwekking van waterenergie. In dit verband is het van belang te weten welk budget voor de verschillende deelterreinen geldt en welke rol Economische Zaken vervult bij het realiseren van de doelstellingen van de KRW. Naast innovatie is het nodig de regelgeving zo te coördineren dat die geen belemmering vormt voor instellingen en bedrijven.

De definities die bij de uitvoering van de kaderrichtlijn Water worden gehanteerd kunnen grote impact hebben. Zij bepalen namelijk de reikwijdte van de KRW. Daarom moeten interpretatieverschillen worden voorkomen, omdat anders het gevaar van juridische procedures dreigt. De nieuwe definities moeten dan ook zoveel mogelijk in overeenstemming zijn met de bepalingen van de kaderrichtlijn. Verder zouden de te gebruiken definities op korte termijn, bijvoorbeeld binnen een maand, met regelgeving moeten worden vastgelegd. Daarvoor zou een aparte AMvB kunnen worden opgesteld.

De heer Van Lith zegt tot slot voor de uitvoering van de KRW vooral een regionale aanpak te bepleiten. De afspraken die op landelijk niveau eerder met de sectoren zijn gemaakt, moeten wel worden nagekomen, maar met regionale maatregelen kan de samenhang met ruimtelijke aspecten worden versterkt. Daarbij valt te denken aan beekdalherstel, meandering van rivieren, randenbeheer en blauwe diensten. Als de KRW meer decentraal wordt opgepakt, kan ook beter worden aangesloten bij het plattelands- en het natuurbeleid. Door bijvoorbeeld een bijdrage te geven voor de uitvoering van de voorstellen voor verbetering van het landelijk gebied kan de staatssecretaris mede het proces bevorderen dat moet leiden tot een mooiere leefomgeving en een beter vestigingsklimaat.

De heer Lenards (VVD) betreurt het dat met de Decembernota nog niet duidelijk wordt hoe groot de kosten zullen zijn van de uitvoering van de KRW. Daardoor is het niet mogelijk een kosten-batenanalyse op te stellen. Hij vindt dat de implementatie van de richtlijn in ieder geval haalbaar en betaalbaar moet zijn en dat het genoemde bedrag van 8 mld. te hoog is. Als de kosten inderdaad veel te hoog blijven, moet de regering overwegen om de uitvoering van de KRW bij de Europese Commissie ter discussie te stellen. Voor een goede afweging is de zogenaamde Praagse methode een goed hulpmiddel: nagaan wat haalbaar is en vervolgens de doelen vaststellen. Op die manier kan Nederland voorkomen dat het zichzelf opzadelt met onrealistische doelen. Wordt het hanteren van de Praagse methode ook door andere lidstaten voldoende ondersteund? Niet duidelijk is welke communautaire normen zullen gelden bij het gebruik van prioritaire stoffen. Door het ontbreken van dergelijke gegevens is het moeilijk om beleidsdoelen te formuleren.

De heer Lenards wijst er voorts op dat bij het vaststellen van de doelen de gevolgen voor de economie in aanmerking moeten worden genomen. Voorkomen moet dus worden dat Nederland door de implementatie van de KRW als het ware op slot gaat. Er mogen geen onomkeerbare besluiten worden genomen voordat duidelijkheid bestaat over de kosten en de implicaties ervan. Voor zover thans bekend zullen de kosten voor de uitvoering van de KRW variëren van 400 mln. tot 1 mld. per jaar. Van dat bedrag zou 200 mln. voor rekening komen van LNV. In hoeverre is er zekerheid omtrent deze bedragen? Bestaat niet het gevaar dat de landbouwsector onevenredig zwaar wordt belast? Leidt de uitvoering van de KRW ook niet tot een enorme stijging van de administratieve lasten? Van belang is te zoeken naar innovatieve oplossingen en daarbij kan ook gedacht worden aan verduurzaming van de landbouwproductie.

De heer Lenards vindt het verder van belang dat voor elke lidstaat van de EU dezelfde normen gelden. Ook moet overal op dezelfde wijze de verontreiniging van het oppervlaktewater worden gemeten. Dat impliceert dat Nederland alleen datgene meet, wat volgens de KRW gemeten moet worden en dat het moet streven naar het bereiken van de waarden die op Europees niveau gelden.

Nederland moet in 2009 de stroomgebiedbeheersplannen gereed hebben, maar het gevaar bestaat dat dit niet zal lukken. Zal de staatssecretaris maatregelen nemen om de planning te halen? Welke consequenties zou dat kunnen hebben? Is de samenwerking tussen Rijkswaterstaat en de waterschappen voor de implementatie van de KRW goed geregeld? Niet duidelijk is of de gemeenten zich voldoende inzetten voor het oplossen van de kwesties op hun terrein. Hierbij valt te denken aan risicovolle riooloverstorten en de generieke emissie via de riolering. De gemeenten kunnen verder iets doen met de aanleg van IBA’s (individuele behandeling afvalwater) in het buitengebied. Waarom wordt in Nederland nog steeds het rioolen regenwater gezamenlijk afgevoerd? Deze gezamenlijke afvoer bemoeilijkt de zuivering van het water.

Met de Decembernota wordt gewezen op het belang van het terugdringen van nutriënten in het oppervlaktewater. Daartoe is het nodig een gezond en dynamisch watersysteem te creëren met een wisselwerking van land en water. In hoeverre is de staatssecretaris bereid zich in te zetten voor dergelijke gezonde systemen? De visserijsector zou daarmee zeer gebaat zijn.

De heer Boelhouwer (PvdA) heeft moeite met het beeld dat door de coalitiepartijen en de regering wordt opgeroepen bij de implementatie van de KRW. Dat beeld getuigt niet van een positieve houding. Men is bang dat de KRW te veel gaat kosten en dat Nederland zich te veel zal inspannen. Men zou echter ook de KRW kunnen zien als een kans voor het realiseren van een schoner milieu.

Een belangrijk element bij het benutten van deze kans is een duidelijke regierol van de staatssecretaris. Bij de implementatie zijn nu eenmaal veel instellingen, overheden en departementen betrokken en tot nog toe is onvoldoende gebleken dat de staatssecretaris de eindverantwoordelijkheid draagt en haar sturende rol waarmaakt. Zij kan bijvoorbeeld reclame voor bepaalde bestrijdingsmiddelen verbieden. Voor dergelijke acties moet zij vooral de komende maanden benutten, omdat daarna de verkiezingen veel aandacht van het kabinet zullen vergen.

Bij het gestalte geven van die sturende rol is het onder andere van belang dat in alle vormen van regelgeving dezelfde definities worden gehanteerd. Verder kan gedacht worden aan het in beeld brengen van de baten van de KRW, zodat daarvan een positieve impuls uitgaat. Daarnaast dient duidelijkheid te worden geboden tegenover te gemeenten, zodat zij weten hoe het stand-stillprincipe in bestemmingsplannen geïmplementeerd moet worden en dat het onwenselijk is om door te gaan met bestrijdingsmiddelen die schadelijk zijn voor het milieu. Tot slot is van belang dat inzichtelijk wordt gemaakt welke inspanningen met bijvoorbeeld de Vogelhabitatrichtlijn, de EHS, Natura 2000 worden verricht.

Veel van de problemen met het oppervlaktewater worden veroorzaakt door verontreiniging in de bovenstroomse gebieden. Daarom streeft Nederland naar het nemen van communautaire maatregelen voor prioritaire stoffen. In maart zal de EU op dit punt een voorstel doen. Het is van belang dat de Tweede Kamer daarna zo spoedig mogelijk over dat voorstel wordt geïnformeerd.

Er worden forse reducties voor fosfaat en nitraat voorgesteld, zodat de doelstelling op dit punt grote inspanningen zal vergen. Zonder extra maatregelen zullen de doelen niet bereikt worden. Die extra maatregelen zullen extra kosten met zich brengen, maar die kosten kunnen op een gegeven moment onvermijdelijk zijn. Het is daarom nodig om te zoeken naar creatieve oplossingen, zoals het verhandelbaar maken van vervuilingsrechten.

De heer Van der Staaij (SGP) kan zich vinden in de manier waarop de KRW wordt geïmplementeerd: eerst de hoofdlijnen en daarna de details. Hij is onder de indruk van de grote opgave die de bestuurlijke coördinatie met zich meebrengt, maar uit enige zorgen vanwege het feit dat de implementatie voor sommige sectoren een lastenverzwaring met zich mee kan brengen. LTO Nederland heeft bijvoorbeeld geschrokken gereageerd vanwege de te verwachten kosten voor de landbouwsector. De zorgen bij die sector zijn niet onterecht, gelet op de inspanningen die reeds van de landbouw worden verwacht.

Bij de implementatie van de KRW zal een oplossing gevonden moeten worden voor de eutrofiëring. Tot nu toe heeft deze kwestie echter meer aandacht gekregen dan de andere problemen. Ook dat zou ertoe kunnen leiden dat de landbouwsector uiteindelijk de meeste lasten krijgt te dragen.

Het is nog te vroeg om concrete maatregelen op microniveau te verwachten. De kosten-batenanalyse moet bijvoorbeeld nog worden uitgevoerd. Tot nu toe overheerst het beeld dat de implementatie zeer hoge kosten met zich mee zal brengen, maar de kosten-batenanalyse zal moeten aantonen hoe hoog die werkelijk zijn. Schoon water zorgt bijvoorbeeld voor grote besparingen bij de drinkwatersector. Verder hebben de visserij, de landbouw en de waterrecreatie veel belang bij schoon water.

De implementatie van de KRW zal uiteindelijk wel haalbaar en betaalbaar moeten zijn. Dit uitgangspunt kan evenwel op gespannen voet staan met de doelstellingen ervan. Er is namelijk altijd de juridische dreiging van de Europese Commissie in het geval Nederland niet aan de normen voldoet. Hoe groot is eigenlijk de speelruimte voor Nederland?

In de Decembernota wordt gesproken over het afkoppelen van verharde oppervlakten, zodat regenwater en vuilwater gescheiden kunnen worden afgevoerd. Die scheiding zal echter grote kosten met zich meebrengen. Hoe verhoudt deze doelstelling zich met het beginsel van kosteneffectiviteit en proportionaliteit? Wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel inzake het verbrede rioolrecht verwachten?

Voor de aanpak van de diffusie bronnen wordt met de Decembernota nog niets geregeld, terwijl dit toch een belangrijk onderwerp is. Is het mogelijk dat de behandeling van deze kwestie in de tijd naar voren wordt gehaald en dat het kabinet op korte termijn actiepunten opstelt om het probleem van de diffuse bronnen aan te pakken?

Tot slot sluit de heer Van der Staaij zich aan bij de opmerkingen over het belang van gezonde watersystemen ten behoeve van de visserijsector.

Antwoord van de staatssecretaris

De staatssecretaris zegt in reactie op de opmerking van de heer Van Lith over het ontbreken van maatregelen voor de farmaceutische industrie en de zorgsector dat staatssecretaris Van Geel eind 2006 een beleidsbrief zal uitbrengen waarin dit onderwerp aan de orde komt. Duidelijk is dat elke betrokken sector een bijdrage zal moeten leveren aan een schoner milieu. Daarbij zal evenwel ook in aanmerking worden genomen waar de maatregelen het meeste effect hebben.

Veel verontreiniging van het water wordt niet door Nederlandse industrieën en bedrijven veroorzaakt, maar ontstaat bovenstrooms. Daar zullen ook de nodige maatregelen moeten worden genomen. Gebeurt dat niet, dan zal Nederland zijn eigen opgave niet verzwaren, maar de kwestie bij de Europese Commissie aanhangig maken. Voorkomen moet worden dat Nederland zwaarder wordt belast dan andere lidstaten. Nederland zal verder op Europees niveau het belang van het hanteren van eenduidige meetmethoden blijven onderstrepen. De nota met de prioritaire communautaire stoffen is nog niet officieel verschenen, maar wordt spoedig verwacht.

Bij de opgave voor Nederland zal een belangrijke rol zijn weggelegd voor de waterschappen. Zij zijn en blijven verantwoordelijk voor de regionale wateropgave, maar zij werken uiteraard nauw samen met betrokken partijen, vooral met Rijkswaterstaat. Met een centrale audit probeert de overheid zicht te houden op de verschillende maatregelen. Op die manier wordt ook voorkomen dat verschillende eenheden worden gehanteerd. Verder vervullen de gemeenten een belangrijke rol bij de implementatie. Om ze in staat te stellen hun taken zo goed mogelijk te vervullen, heeft VenW geld beschikbaar gesteld voor de VNG waarmee zij deskundigen kan inschakelen om de gemeentes te assisteren.

Hoe hoog de kosten van de implementatie van de KRW uiteindelijk zullen zijn, is nog niet precies te bepalen, ook niet omdat de baten ervan nog niet zijn berekend. Er is wel een grove inschatting gegeven. Daarmee is een ruime marge in aanmerking genomen. De huidige raming van maximaal 8 mld. gaat uit van een optelsom van alle maatregelen. Het is evenwel mogelijk dat sommige maatregelen komen te vervallen, omdat zij uit een oogpunt van effectiviteit of anderszins niet interessant zijn. Dat betekent dat het uiteindelijke bedrag voor de implementatie van de richtlijn lager zal zijn dan 8 mld.

De staatssecretaris wijst er in dit verband op dat voorkomen moet worden dat een bepaalde sector onevenredig zwaar wordt belast. De landbouwsector kan bijvoorbeeld niet aangesproken worden voor alle verontreiniging die op het land ontstaat, omdat er nu eenmaal diffuse bronnen zijn. Bovendien moeten de kosten van de maatregelen maatschappelijk aanvaardbaar zijn en voldoende draagvlak hebben. Het verbieden van bestrijdingsmiddelen is bijvoorbeeld niet mogelijk zolang die aan de normen voldoen. Staatssecretaris Van Geel streeft op Europees niveau naar een verbod op verontreinigende bouwmaterialen. In maart zal hij de desbetreffende nota naar de Kamer sturen.

Het departement van VenW zet bij de implementatie ook in op innovatie. In het voorjaar zal VenW samen met het departement van EZ de innovatieagenda uitbrengen waarin dieper dan in de Decembernota is gebeurd zal worden ingegaan op allerlei aspecten, zoals zuiveringstechnieken, de ruimtelijke ordening en waterenergie. In 2009 moeten de stroombeheersingsplannen klaar zijn. Het lijkt erop dat die doelstelling wordt gehaald.

De staatssecretaris zegt dat de interpretatie van de definities in de verschillende nota’s voor een deel reeds in bestaande regelgeving is vastgelegd. Daarnaast zullen in de integrale waterwet nog de nodige omschrijvingen worden gegeven. Deze wet zal de Kamer binnen afzienbare tijd bereiken, zodat regeling van de definities bij deze wet voorkeur verdient boven vermelding in een AMvB. De verschillende regionale werkafspraken zullen op hun bruikbaarheid wordt getoetst en eventueel een plaats krijgen in de regelgeving. Per brief zal de Kamer nader geïnformeerd worden over de manier waarop de definitiekwestie wordt geregeld.

De staatssecretaris merkt vervolgens op dat alles erop gericht is om een gezond en dynamisch watersysteem te creëren, maar dat daarbij spanning kan ontstaan tussen de verschillende sectoren. Voor een gezond watersysteem is het bijvoorbeeld van belang dat de uitstoot van nitraat en fosfaat door de landbouw wordt tegengegaan. Dat brengt automatisch kosten voor de landbouw met zich mee, maar die sector mag niet evenredig zwaar worden belast.

Doordat in Nederland het regenwater niet gescheiden van ander afvalwater wordt afgevoerd wordt de zuivering van het rioolwater bemoeilijkt. Door de verdunning is het bij zuiveringsinstallaties namelijk moeilijk de vuile stoffen te verwijderen. Op nieuwbouwlocaties wordt daarom zoveel mogelijk een afvoersysteem gemaakt waarbij regenwater en rioolwater gescheiden worden afgevoerd. Het wetsvoorstel inzake het verbreed rioolrecht is in voorbereiding. Door de Raad van State is reeds advies uitgebracht.

De staatssecretaris merkt vervolgens op met haar centrale sturing zoveel mogelijk op een goede manier invulling te willen geven aan de KRW. Zij streeft daarbij naar een evenwicht tussen overheidsmaatregelen en de verantwoordelijkheid van uitvoerende instanties. De bedoeling is dat landelijk de kaders worden aangegeven en dat vervolgens de decentrale overheden de verantwoordelijkheid voor de maatregelen in hun gebied nemen.

Het stand-stillprincipe is gebaseerd op de Wet milieubeheer. De exacte uitwerking komt aan de orde in de AMvB die in 2008 gereed zal zijn. Daarbij zal de koppeling met de bestemmingsplannen worden aangegeven. Het is namelijk mogelijk de vestiging van nieuwe bedrijfsactiviteiten zo te plannen, dat de saldering van eventuele verontreiniging niet leidt tot overschrijding van de normen.

De staatssecretaris merkt tot slot op dat het belangrijk is dat alle maatregelen goed worden onderbouwd. Ook het niet-nemen van maatregelen zal men aan de hand van argumenten moeten doen. Dat voorkomt dat Nederland juridisch zwak komt te staan. Met het oog op een sterke positie is ook gekozen voor het huidige proces van de implementatie van de KRW. Aan de hand van een aantal stappen zal de regering trachten tot een afgewogen besluit te komen dat recht doet aan zowel het belang van een schoon milieu als aan het belang van een gezonde economie.

Nadere gedachtewisseling

De heer Van der Staaij (SGP) bevestigt dat gezocht moet worden naar een juist evenwicht van de maatregelen. Ter illustratie wijst hij erop dat de visstand gebaat is bij een zekere mate van eutrofiëring, omdat dat voor het nodige voedsel in het water zorgt. Men moet vooral zoeken naar de schadelijke doseringen en daarbij en het belang van de landbouw en dat van de visserij voor ogen houden.

De heer Boelhouwer (PvdA) herinnert aan zijn vraag over de verhandelbare vervuilingsrechten. Hij herhaalt dat de staatssecretaris de positieve aspecten van de KRW meer zou moeten uitstralen. Verder meent hij dat de overheid een voorbeeldfunctie dient te vervullen bij het tegengaan van het gebruik verontreinigende bestrijdingsmiddelen. Tot slot roept hij de regering op vooral in te zetten op innovatie.

De heer Van Lith (CDA) constateert dat het proces aan de basis alle ruimte zal krijgen, dat de maximale kosten minder dan 8 mld. zullen zijn en dat de baten nog in beeld worden gebracht. Hij roept de staatssecretaris op om te bevorderen dat betrokken partijen in de chemische en farmaceutische industrie een convenant sluiten voor de beperking van de lozing van verontreinigende stoffen. Ten slotte vraagt hij het proces in de regio te ondersteunen en daarbij met name aandacht te besteden aan het landelijk gebied. Voor natuur, landschap en landbouwontwikkeling worden fondsen ter beschikking gesteld, maar de watercomponent blijft daarbij vaak buiten beschouwing. Met het beschikbaar stellen van financiën voor bijvoorbeeld het herstel van natuurlijke waterlopen zou het proces van implementatie van de KRW zeer gebaat zijn.

De staatssecretaris antwoordt dat het verhandelbaar maken van de vervuilingsrechten een methode kan zijn om tot een evenwichtige verdeling van de kosten over de verschillende sectoren te komen. Deze mogelijkheid zal zij dan ook met de betrokken partijen bespreken.

Zij merkt op met staatssecretaris Van Geel overleg te zullen plegen over zijn plannen met betrekking zijn nota over de diffuse bronnen.

Voorts wijst zij erop dat de implementatie van de KRW veel inspanningen zal vereisen, maar ook veel kansen en voordelen zal bieden. Terecht wordt bijvoorbeeld door waterschappen aandacht besteed aan het waar mogelijk laten meanderen van beken. Dat is goed voor de waterkwaliteit en komt de aanblik van het landschap ten goede. Daarnaast kan het benutten van innovatie een bijdrage in brede zin leveren.

De staatssecretaris herinnert eraan dat VenW reeds 100 mln. beschikbaar heeft gesteld voor de regionale waterproblematiek. Destijds is dat geld niet via het ILG (investeringsbureau landelijk gebied) beschikbaar gesteld, maar direct aan de lagere overheden uitgekeerd, zodat het zo snel mogelijk kon worden ingezet. Inmiddels worden met dit bedrag ongeveer 1000 projecten gefinancierd. Via het ILG is nog wel een klein budget beschikbaar voor het tegengaan van verdroging. Bij de evaluatie van het NBW in 2006 zal worden bezien of voor de lagere overheden opnieuw middelen beschikbaar kunnen worden gesteld.

De staatssecretaris zegt dat voor de bestrijdingsmiddelen reeds normen in de wet zijn vastgelegd. Zij is niet van plan met de gemeenten overleg te plegen over het gebruik van een enkel bestrijdingsmiddel. Zij wil eerst alle mogelijke maatregelen in beeld brengen en dan nagaan welke het meest kosteneffectief zijn. Dat laat onverlet dat ook zij zelf van mening is dat er genoeg alternatieven zijn voor bepaalde gemeentelijke bestrijdingsmiddelen.

De voorzitter concludeert dat de staatssecretaris de Kamer een notitie zal doen toekomen over de definitiekwestie en op korte termijn het wetsontwerp voor de integrale waterwet naar de Kamer zal zenden.

De voorzitter van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat,

Atsma

Adjunct-griffier van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat,

Kool


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Duivesteijn (PvdA), Dijksma (PvdA), Hofstra (VVD), ondervoorzitter, Atsma (CDA), voorzitter, Van Gent (GroenLinks), Timmermans (PvdA), Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Depla (PvdA), Van As (LPF), Mastwijk (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Koopmans (CDA), Gerkens (SP), Van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Haverkamp (CDA), Boelhouwer (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA), Hermans (LPF), Dezentjé Hamming (VVD), Van Hijum (CDA), Roefs (PvdA), Van der Sande (VVD), Lenards (VVD) en Knops (CDA).

Plv. leden: Heemskerk (PvdA), Samsom (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Hessels (CDA), Vos (GroenLinks), Smeets (PvdA), Slob (ChristenUnie), Waalkens (PvdA), Herben (LPF), Van Winsen (CDA), Halsema (GroenLinks), Jager (CDA), Vergeer (SP), Van Haersma Buma (CDA), Bakker (D66), De Pater-van der Meer (CDA), Van Dam (PvdA), Van Beek (VVD), Dubbelboer (PvdA), Van den Brink (LPF), Luchtenveld (VVD), Buijs (CDA), Van Dijken (PvdA), Szabó (VVD), Aptroot (VVD) en Ten Hoopen (CDA).

Naar boven