27 625 Waterbeleid

Nr. 500 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 juni 2020

Het is nu voor het derde jaar op rij extreem droog. Dit jaar hebben we weer een record gebroken: het grootste neerslagtekort op 1 juni ooit gemeten. In delen van het land, en met name in het oosten en zuiden, dreigt door de aanhoudende droogte opnieuw een watertekort. Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering en zeker aan langere perioden van droogte en laagwater in de rivieren. Met de implementatie van de aanbevelingen van de beleidstafel droogte en met het Deltaprogramma Zoet water hebben we een goede aanpak, maar extra ambitie is gewenst. Daarom heb ik de intentie om voor de tweede fase van het Deltaprogramma Zoetwater (2022–2027) € 100 miljoen extra uit het Deltafonds beschikbaar te stellen. Met deze extra impuls en de daarmee gepaard gaande extra bijdragen uit de regio’s, kan een groter maatregelenpakket gerealiseerd worden om Nederland beter weerbaar te maken tegen droogte en watertekort.

We zijn met de realisatie van de aanbevelingen van de Beleidstafel Droogte beter voorbereid op droogte dan twee jaar geleden. Ik heb uw Kamer hierover in december 2019 geïnformeerd (Kamerstuk 27 625, nr. 489). Ik werk samen met betrokken partijen aan de uitvoering van deze aanbevelingen. De Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) is met onder meer een geactualiseerd landelijk draaiboek, de nieuwe handleiding voor de verdringingsreeks en de handleiding chloride goed voorbereid op deze nieuwe periode van droogte. De waterschappen en Rijkswaterstaat hebben alle maatregelen in werking die bij deze droogtesituatie horen – zoals peilopzet en extra aanvoer – en monitoren de situatie nauwlettend. De LCW is sinds 25 mei opgeschaald naar niveau 1 «dreigend watertekort».

Voor de lange termijn zal Nederland zich aan moeten passen aan de gevolgen van klimaatverandering met langere perioden van droogte en laagwater in de rivieren en toenemende kans op hevige buien met wateroverlast. In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en in het Nationaal waterprogramma wordt daarom de volgende voorkeursvolgorde opgenomen voor (regionaal) waterbeheer om de beschikbaarheid van water zeker te stellen en wateroverlast te voorkomen:

  • Uitgangspunt is dat bij de ruimtelijke inrichting en landgebruik meer rekening moet worden gehouden met waterbeschikbaarheid en wateroverlast;

  • alle watergebruikers, waaronder landbouw, natuur, industrie en consumenten, zullen zuiniger moeten omgaan met water;

  • de waterbeheerders (waaronder waterschappen, provincies, gemeenten, RWS, agrariërs en natuurterreinbeheerders) zullen water beter vast moeten houden, bergen en opslaan;

  • de waterbeheerders zullen water slimmer moeten verdelen.

Bij een natuurlijk fenomeen is nooit alle schade te voorkomen, dus als de inzet toch nog onvoldoende is, dan moeten we als samenleving de (rest)schade accepteren en ons daarop voorbereiden.

Sinds 2015 werken we in het Deltaprogramma Zoetwater aan structurele maatregelen voor het beter omgaan met droogte. Ook het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie start met een impulsregeling waarmee droogtemaatregelen worden gefinancierd. In de eerste fase van het Deltaprogramma Zoetwater (2015–2021) worden momenteel maatregelen uitgevoerd voor ruim € 400 miljoen, waarmee we water beter vasthouden, zuiniger zijn met water en water slimmer verdelen.

Voor de tweede fase van het Deltaprogramma Zoetwater (2022–2027) heb ik momenteel € 150 miljoen gereserveerd in het Deltafonds. Daarvoor worden door Rijkswaterstaat en de zes zoetwaterregio’s ongeveer 150 kansrijke zoetwatermaatregelen voorbereid en geprioriteerd. Deze maatregelen zijn beoordeeld op bestuurlijk afgesproken criteria als legitimiteit, effectiviteit, kosten/baten en regionale cofinanciering. Door dit proces ontstaat een sterk onderbouwd maatregelenpakket. Voorbeelden van kansrijke maatregelen zijn:

  • infrastructurele wijzigingen zoals het verbeteren van de doorvoer van de Krimpenerwaard (West-Nederland) en het beperken van externe verzilting bij de Afsluitdijk (Rijkswaterstaat),

  • innovatieve projecten zoals experimenteren met natte teelten op natte gronden, het verbeteren van de bodemstructuur van kleigronden en de teelt van zouttolerante gewassen onderzoeken (Noord-Nederland),

  • ruimtelijke aanpassing van grondgebruik zoals het ontstenen van verhard oppervlak, het omzetten van naaldbossen naar loofbossen en sloten en greppels dempen of afsluitbaar maken (Hoge Zandgronden Oost- en Zuid-Nederland)

  • hergebruik van effluent van Rioolwaterzuiveringsinstallaties (Noord- en West-Nederland en de Zuidwestelijke Delta).

Het totale maatregelpakket wordt bekostigd vanuit het Rijk (Deltafonds), de waterschappen, de provincies en de drinkwaterbedrijven. Regionale maatregelen worden voor 75% door de regio betaald en (maximaal) 25% van de kosten worden uit het Deltafonds vergoed; maatregelen van Rijkswaterstaat worden volledig uit het Deltafonds betaald; bovenregionale maatregelen en innovaties krijgen maximaal 50% bijdrage uit het Deltafonds.

De vertegenwoordigers van de zoetwaterregio’s in het Bestuurlijk Platform Zoetwater (BPZ) en de deltacommissaris hebben mij laten weten dat zij voor de tweede fase van het Deltaplan Zoetwater (2022–2027) ons hoge ambitieniveau om ons land weerbaarder te maken tegen droogte en watertekorten delen en dat de regionale partijen hierin hun verantwoordelijkheid – ook in financiële termen- willen nemen. Ik ga daar graag op in en heb de intentie om € 100 miljoen extra uit het Deltafonds beschikbaar te stellen. Met deze en daarmee gepaard gaande extra regionale cofinanciering, waarmee de totale cofinanciering vanuit de regio op ongeveer € 540 miljoen komt, kan in fase 2 van het deltaprogramma Zoet Water een maatregelenpakket gerealiseerd worden van ruim € 800 miljoen.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

Naar boven