Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 februari 2020
Met deze brief informeer ik u over de instelling van de Adviescommissie geborgde zetels
bij waterschapsbesturen.
In het notaoverleg op 1 juli 2019 heb ik de Tweede Kamer toegezegd een commissie in
te stellen die onderzoek gaat doen naar de geborgde zetels van de waterschappen (Kamerstuk
35 140, nr. 16). Daarnaast is de regering met de motie van het lid Van Brenk (Kamerstuk 35 140, nr. 13) op 4 juli 2019 verzocht om het bestaande advies van de Adviescommissie Water niet
bij voorbaat over te nemen, maar breed te kijken naar de mogelijkheden van aanpassing
van het stelsel van de geborgde zetels.
Met de instelling van deze commissie geef ik invulling aan de bovengenoemde toezegging
en motie. De commissie heeft de opdracht alle argumenten boven tafel te krijgen om
tot een afgewogen en breed gedragen uitkomst te komen over de wijze van totstandkoming
en samenstelling van het waterschapsbestuur.
Bij Kamerbrief van 6 november 2019 (Kamerstuk 27 625, nr. 487) is de Kamer eerder geïnformeerd over de opdracht aan de commissie.
Voor de advisering over de mogelijkheden van aanpassing van het stelsel van de geborgde
zetels is het wenselijk beroep te doen op onafhankelijke, externe deskundigheid vanuit
verschillende achtergronden: kennis van openbaar bestuur, waterschappen en staatsrecht,
de breedte van het politieke speelveld en de wetenschap. Tegen die achtergrond is
gekozen voor de instelling van een nieuwe, eenmalige adviescommissie met een afgebakende
opdracht in de zin van de Kaderwet adviescolleges, te weten de Adviescommissie geborgde
zetels bij waterschapsbesturen. De commissie staat onder voorzitterschap van de heer
dr. A.J.W. Boelhouwer. Daarnaast heb ik mevrouw mr. I.R. Adema en de heren ir. P.A.E.
van Erkelens, prof. mr. dr. S.A.J. Munneke en drs. R. van Zwol bereid gevonden deel
te nemen aan deze commissie.
Deze adviescommissie is gevraagd om vóór 1 juni 2020 aan mij advies uit te brengen.
Daarna wil ik met u van gedachten wisselen over het advies en het bijbehorende kabinetsstandpunt.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga