27 622 Mond- en Klauwzeer

Nr. 141 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 15 april 2011

De vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie naar aanleiding van de brief van 23 maart 2011 inzake toelichting op recente gebeurtenissen omtrent MKZ Kootwijkerbroek (Kamerstuk 27 622, nr. 140).

De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 13 april 2011.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van der Ham

Adjunct-griffier van de commissie,

Schüssel

Inhoudsopgave

  

Blz.

   

I.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de ChristenUnie

2

II.

Reactie van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

3

I. VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de ChristenUnie

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van de toelichting op recente ontwikkelingen rondom de Mond- en klauwzeer-crisis (MKZ) in Kootwijkerbroek. Genoemde leden bedanken de staatssecretaris voor zijn reactie op de documentaire «Mannenbroeders van Kootjebroek», maar ook voor zijn open houding voor een onafhankelijk onderzoek. De leden van de fractie van de ChristenUnie vinden dat alleen met een onafhankelijk onderzoek recht kan worden gedaan aan de betrokkenen van de MKZ-crisis in 2001 en vragen daarom wat nog in de weg staat van een onafhankelijk onderzoek. Zij stellen nog enkele vragen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar de opmerking van de staatssecretaris dat hij open staat voor onafhankelijk onderzoek indien de bezwaarmakers hierom vragen. Waarom maakt u de keuze voor een onafhankelijk onderzoek afhankelijk van de bezwaarmakers?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar de mate van openbaarheid van relevante stukken. Is de staatssecretaris van mening dat alle relevante stukken openbaar zijn? Vindt de staatssecretaris ook dat de relevante stukken openbaar moeten zijn voor de betrokkenen? Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) sprak uit dat het onaanvaardbaar is dat de keten van het ministerie naar het lab zodanig is ingericht dat appellanten niet bij de relevante documenten kunnen komen. Klopt deze bewering?

De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn van mening dat de betrokkenen een kwetsbare positie innemen tegenover de staatssecretaris, enerzijds vanwege de emotionele betrokkenheid en anderzijds door de ervaren onmacht ten opzichte van de staatssecretaris. Is de staatssecretaris van mening dat hij integer gehandeld heeft tegenover betrokkenen, inclusief het geven van volledige en waarheidsgetrouwe informatie?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar de vormgeving van het onafhankelijk onderzoek. Zou naar de mening van de staatssecretaris onderzoek moeten plaatsvinden naar het openbaar maken van alle documenten en eventuele belemmeringen bij openbaarmaking? Zou de vervolgstap moeten zijn om onderzoek te doen naar de juiste interpretatie van deze documenten, namelijk de interpretatie van het wel of niet aanwezig zijn van MKZ?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen nadere toelichting op de opmerking dat het CBb heeft geoordeeld dat er niet aan de testuitslag van MKZ-besmetting wordt getwijfeld en dat de bestrijdingsmaatregelen terecht zijn genomen. Genoemde leden wijzen op de uitspraak van het CBb dat niet is vastgesteld dat de directeur van de toenmalige Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (RVV) ten tijde van de in het geding zijnde maatregelen beschikte over aanwijzingen die tot twijfel zouden moeten leiden. Daarmee is de mogelijkheid toch nog wel aanwezig dat er wel aanwijzingen waren voor twijfel? Laat het CBb hiermee niet de mogelijkheid open dat er wel degelijk aanwijzingen voor twijfel waren, maar dat deze onopgemerkt zijn gebleven?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar de passage in de CBb-uitspraak van 9 september 2008 over een faxbericht van ID-Lelystad met drie verschillende testen. Na de CBb-uitspraak is duidelijk geworden dat twee van de drie testen uit de fax niet ten grondslag hadden mogen liggen aan de besmetverklaring, zo blijkt uit het antwoord op Kamervragen van 11 mei 2009 (Aanhangsel van de Handelingen, nr. 3059). Klopt het dat twee van de drie testen in de fax niet tot besmetverklaring hadden mogen leiden? Klopt het dat dit feit voor de RVV-directeur onopgemerkt is gebleven? Zo ja, houdt de opmerking van de staatssecretaris stand dat het CBb heeft geoordeeld dat niet aan de testuitslag van MKZ-besmetting kan worden getwijfeld? De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de conclusie moet zijn dat het CBb geoordeeld heeft dat niet vast te stellen is of de maatregelen terecht zijn genomen en daarom de besluiten vernietigd heeft. Graag een reactie van de staatssecretaris hierop.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar het moment en de plaats van het nemen van de formele bestuursrechtelijke besluiten. Deze besluiten zijn genomen in het RVV Crisiscentrum te Stroe, terwijl door de directeur is verklaard dat de uitslagfax niet voorhanden was in dit crisiscentrum, maar in Voorburg was. Is de fax onder ogen geweest van de bevoegdhebbenden die de formele besluiten genomen hebben?

De leden van de fractie van de ChristenUnie erkennen dat het CBb heeft geoordeeld dat de toenmalige bewindspersoon de bezwaarden de gelegenheid had moeten geven kennis te nemen van en te reageren op de feiten en omstandigheden waarop de uitslag van het laboratoriumonderzoek was gebaseerd. Is de staatssecretaris het met genoemde leden eens dat het CBb ook heeft geoordeeld dat door de toenmalige bewindspersoon «niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen is vergaard» en dat daarom de bestreden besluiten vernietigd zijn? Zo ja, hoe beziet de staatssecretaris de positie van de toenmalige bewindspersoon in het licht van deze uitspraak?

II. REACTIE VAN DE STAATSSECRETARIS

Bij brief van 5 april jl. van de vaste Kamercommissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van uw Kamer (27 622/2011D17587) zijn mij enkele vragen gesteld over MKZ Kootwijkerbroek. Met deze brief beantwoord ik deze vragen.

Allereerst zijn mij vragen gesteld over de mogelijkheid van een onafhankelijk onderzoek. Zoals ik in mijn brief van 23 maart jl. (Kamerstuk 27 622, nr. 140) heb geschreven, sta ik open voor een onafhankelijk onderzoek, indien de bezwaarmakers hierom vragen. De bezwaarmakers zijn van mening dat er onvoldoende duidelijkheid is over de laboratoriumuitslag. De keuze leg ik daarom bij de bezwaarmakers: indien zij van mening zijn dat een onafhankelijk onderzoek deze duidelijkheid kan scheppen, dan sta ik er open voor om over een dergelijk onderzoek te spreken. In dat licht wil ik ook niet vooruit lopen op de vormgeving van een onafhankelijk onderzoek.

Daarnaast zijn er vragen gesteld over mijn opmerkingen over de uitspraak van het College van beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 9 september 2008. Hieronder zal ik mijn opmerkingen nader toelichten:

  • 1. Zoals uit de tekst van deze uitspraak blijkt, heeft het CBb zich tot het Europese Hof van Justitie gewend. In het arrest dat het Europese Hof hierop heeft gewezen (15 juni 2006; C-28/05), heeft het Hof voor recht verklaard dat Richtlijn 85/511 EEG er toe leidt dat de bevoegde autoriteit onmiddellijk gevolg moet geven aan de uitslagen van een nationaal laboratorium en onmiddellijk de maatregelen moet nemen die vereist zijn om MKZ snel en doeltreffend te bestrijden. Volgens het Europese Hof kan de bevoegde autoriteit enkel van het onmiddellijk nemen van die maatregelen afzien, indien zij aanwijzingen heeft om ernstig te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de uitslagen van het laboratorium.

  • 2. Het CBb heeft vervolgens vastgesteld dat niet is gebleken dat de Directeur RVV (de bevoegde autoriteit) over zodanige aanwijzingen beschikte ten tijde van het nemen van de maatregelen. Het CBb concludeert dat betoog van appellanten dat dit wel het geval was, faalt.

    Dus, vervolgt het CBb, was de Directeur RVV op grond van de mededeling in het faxbericht van ID-Lelystad van 28 maart 2001 gehouden tot het nemen van bestrijdingsmaatregelen, welke hij vervolgens op 29 maart 2001 heeft genomen.

  • 3. Daarom concludeert het CBb in haar uitspraak dat de bezwaren tegen de bestrijdingsmaatregelen terecht ongegrond zijn verklaard. Dit betekent dat het oorspronkelijke besluit, waarin tot de maatregelen ter bestrijding van MKZ is besloten, door het CBb in stand wordt gelaten. Het CBb oordeelt, kortom, dat de maatregelen terecht zijn genomen, omdat de Directeur RVV geen reden had om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de laboratoriumuitslag.

  • 4. Na deze vaststelling oordeelt het CBb over de bezwaarprocedure zelf. Het CBb volgt ook hierin het Europese Hof van Justitie in haar oordeel dat in het kader van de behandeling van de bezwaarschriften van de belanghebbenden de feiten en omstandigheden waarop de laboratoriumuitslag was gebaseerd ter kennis gesteld hadden dienen te worden aan de belanghebbenden en dat zij de gelegenheid hadden dienen te krijgen hierop te reageren. Omdat in de bezwaarprocedure de belanghebbenden deze gelegenheid onvoldoende is geboden, vernietigt het CBb de besluiten op bezwaar en leidt de uitspraak tot heropening van de bezwaarprocedures.

  • 5. In deze heropende procedures komen derhalve de feiten en omstandigheden waarop de laboratoriumuitslag was gebaseerd aan de orde. In dat kader heb ik deze laboratoriumgegevens opgevraagd en aan de bezwaarmakers overgelegd. Op 18 maart jl. is een hoorzitting gehouden, waarbij de bezwaarmakers hebben kunnen reageren op genoemde feiten en omstandigheden. Ter zitting hebben de bezwaarmakers daarbij bevestigd dat zij al hun vragen en opmerkingen naar voren hebben kunnen brengen.

Enkele vragen van de leden van de fractie van de ChristenUnie, onder meer over de testuitslagen op het faxbericht van 28 maart 2001 en de positie van de toenmalige bewindspersoon, zijn gebaseerd op een afwijkende interpretatie van de uitspraak van het CBb en bevatten daardoor onjuiste gevolgtrekkingen. Deze gevolgtrekkingen acht ik met het vorenstaande voldoende weerlegd. Overigens zijn de gevolgtrekkingen, onder meer over de uitslagfax en de besmetverklaring, ook aan de orde geweest en weersproken in de beantwoording van voorgaande vragen van uw Kamer (onder andere bij brief van 1 december 2010, Kamerstuk 29 683, nr. 63).

Ten slotte zijn er bij het schriftelijk overleg vragen gesteld over de openbaarmaking van stukken. Zoals in het voorgaande aangegeven, heb ik gevolg gegeven aan de uitspraak van het CBb van 9 september 2008 door de documenten ten aanzien van de feiten en omstandigheden waarop de laboratoriumuitslag is gebaseerd te overleggen aan bezwaarmakers. Daarmee beschikken de bezwaarmakers over alle gegevens zoals dat door het CBb is opgedragen. Daarnaast zijn er veel gegevens openbaar gemaakt in het kader van verschillende series van Kamervragen.

Het verzoek van betrokkenen om nog meer stukken beschikbaar te krijgen, is in gerechtelijke procedures afgewezen. Dit besluit is bekrachtigd door een uitspraak van de Raad van State (26 november 2003, AB 2004, 277). Op deze wijze heeft er, door een onafhankelijke rechter, onderzoek plaatsgevonden naar de openbaarmaking van stukken en de eventuele belemmeringen daarbij. Nog een onderzoek hiernaar, zoals gevraagd door de leden van de fractie van de ChristenUnie, is naar mijn mening dus niet nodig.

Er is zodoende volgens mij ook geen grond voor de bewering van de leden van de fractie van de ChristenUnie dat de betrokkenen een kwetsbare positie innemen. De heropende bezwaarprocedures, waarin bezwaarden uitgebreid de gelegenheid hebben om hun vragen en opmerkingen naar voren te brengen, beogen de rechtsbescherming van betrokkenen te verzekeren. Ten slotte bestaat er voor alle betrokkenen de mogelijkheid om de rechter het laatste woord in deze kwestie te laten spreken. Daarmee acht ik ook de bij het schriftelijk overleg gestelde vraag of integer is gehandeld tegenover betrokkenen, beantwoord.

Ik zal in de komende weken beslissen op de bezwaren die naar voren zijn gebracht in de heropende bezwaarprocedures.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Dijksma, S.A.M. (PvdA), Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), Verburg, G. (CDA), Koopmans, G.P.J. (CDA), Ham, B. van der (D66), voorzitter, Smeets, P.E. (PvdA), Samsom, D.M. (PvdA), Jansen, P.F.C. (SP), ondervoorzitter, Jacobi, L. (PvdA), Koppejan, A.J. (CDA), Graus, D.J.G. (PVV), Thieme, M.L. (PvdD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Tongeren, L. van (GL), Ziengs, E. (VVD), Braakhuis, B.A.M. (GL), Gerbrands, K. (PVV), Lodders, W.J.H. (VVD), Vliet, R.A. van (PVV), Dijkgraaf, E. (SGP), Schaart, A.H.M. (VVD) en Verhoeven, K. (D66).

Plv. leden: Jadnanansing, T.M. (PvdA), Elias, T.M.Ch. (VVD), Ormel, H.J. (CDA), Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Koolmees, W. (D66), Dikkers, S.W. (PvdA), Klijnsma, J. (PvdA), Irrgang, E. (SP), Groot, V.A. (PvdA), Werf, M.C.I. van der (CDA), Dijck, A.P.C. van (PVV), Ouwehand, E. (PvdD), Gerven, H.P.J. van (SP), Ortega-Martijn,.A. (CU), Gent, W. van (GL), Leegte, R.W. (VVD), Grashoff, H.J. (GL), Mos, R. de (PVV), Taverne, J. (VVD), Bemmel, J.J.G. van (PVV), Staaij, C.G. van der (SGP), Houwers, J. (VVD) en Veldhoven, S. van (D66).

Naar boven