27 622
Mond- en Klauwzeer

nr. 122
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 1 april 2003

Bij brief van 3 december 2002 (Kamerstukken II, 2002–2003, 27 622, nr. 114) heb ik u geïnformeerd over mijn reactie op de publicatie van de Stichting Onderzoek MKZ Crisis Kootwijkerbroek (SOMCK). In die brief heb ik aangegeven dat ik naar aanleiding van deze publicatie een gesprek zou hebben met het bestuur van genoemde stichting, teneinde de nog levende vragen rond de MKZ-testuitslag in Kootwijkerbroek te verduidelijken. Met deze brief wil ik u – mede in reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 13 februari 2003 – informeren over de uitkomsten van de besprekingen met de SOMCK1.

In de periode 13 december 2002 tot en met 4 februari 2003 heeft een viertal gesprekken met de SOMCK plaatsgevonden. Op grond van de publicatie van de SOMCK behoorde naar mijn oordeel in die gesprekken de vraag centraal te staan of de positieve laboratoriumuitslag van de MKZ-test in het geval van Kootwijkerbroek al dan niet terecht is vastgesteld. Immers, op basis van de – door ID-Lelystad vastgestelde – testuitslag is indertijd de beslissing genomen om maatregelen in het kader van MKZ-bestrijding jegens bedrijven in Kootwijkerbroek te nemen. Ik hecht eraan (nogmaals) te benadrukken dat wat mij betreft de door ID-Lelystad gegeven positieve testuitslag van de MKZ-test in Kootwijkerbroek vaststaat.

In het kader van de beantwoording van de – juist voor de gemeenschap van Kootwijkerbroek – cruciale vraag naar de juistheid van de MKZ-testuitslag heb ik in de richting van de SOMCK de bereidheid uitgesproken om volledige openheid van zaken te geven over de gang van zaken rond de testen van de uit Kootwijkerbroek afkomstige monsters. Mij was na lezing van de publicatie van de SOMCK gebleken dat het door de stichting uitgevoerde onderzoek een aantal feitelijke onjuistheden en veronderstellingen bevatte, die hebben kunnen bijdragen aan een verkeerd begrip van de MKZ-testuitslag. In een schriftelijke reactie heb ik de stichting een overzicht gegeven van de punten waarop het rapport in mijn ogen duidelijke tekortkomingen vertoonde. Deze reactie is als bijlage bij deze brief gevoegd1.

Daarnaast heb ik ook het CIDC gevraagd te reageren op dit instituut regarderende hoofdstukken uit de publicatie van de SOMCK. Op 16 januari jl. heeft het CIDC in een gesprek met de SOMCK gereageerd op uitspraken die in het gepubliceerde onderzoek gedaan werden omtrent de gang van zaken rond het uitvoeren van de MKZ-testen. De door het CIDC overgelegde feiten, die gebaseerd waren op bij de SOMCK bekende documenten en die het in de SOMCK-publicatie gepresenteerde feitencomplex op essentiële onderdelen corrigeren, zijn door de stichting in dat gesprek niet weersproken.

Niettemin hebben de inspanningen van mijn kant om tegemoet te komen aan de vraag van de SOMCK naar meer duidelijkheid over de testprocedure en de testuitslag niet tot voor haar bevredigende resultaten geleid. Daarenboven bestond met de SOMCK geen overeenstemming over de precieze vraag waarop in de gesprekken een antwoord zou moeten worden gevonden. Zo heeft de SOMCK aangegeven de reikwijdte van de gesprekken te willen uitbreiden tot de gestelde klinische diagnose, de herkomst van het monstermateriaal en de gerechtvaardigdheid van de genomen bestrijdingsmaatregelen in relatie tot de testuitslag. Bovendien eiste de SOMCK onverkort toegang tot alle documenten die zich onder ID-Lelystad/CIDC bevinden, teneinde zichzelf een oordeel te kunnen vormen over de juistheid van de gestelde diagnose.

Zoals ik reeds stelde, behoorde in de gesprekken met de SOMCK wat mij betreft steeds de vraag centraal te staan of de technische MKZ-diagnose, op basis waarvan maatregelen in het kader van de MKZ-bestrijding in Kootwijkerbroek zijn genomen, terecht is gesteld. Dit heb ik u reeds in mijn brief van 29 januari 2003 gemeld (Aanhangsel van de Handelingen II, 2002–2003, nr. 688). Ik heb aan de SOMCK in de gesprekken dan ook laten weten de door haar gewenste aanvullende vragen tegen die achtergrond niet relevant te achten.

Wat betreft de eis van de SOMCK om onverkort toegang te krijgen tot alle documenten die zich onder ID-Lelystad/CIDC bevinden en die op de vaststelling van de uitslag van de MKZ-test betrekking hebben, merk ik het volgende op. Nog afgezien van de juridische belemmeringen die zich voordoen om derden toegang te geven tot de onder ID-Lelystad/CIDC liggende documenten, waarover ik u bij brief van 25 maart 2003 informeerde, is met name het niet verzekerd zijn van de vereiste deskundigheid van de stichting met betrekking tot de interpretatie die aan de technische laboratoriumdocumenten kan en mag worden gegeven voor mij reden geweest om het verzoek van de stichting tot inzage in deze documenten niet te honoreren. Bovendien acht ik de stichting ook niet onafhankelijk. De in haar publicatie gepresenteerde feiten en de daaruit voortvloeiende veronderstellingen en conclusies zijn door zowel mijn departement als het CIDC op zoveel punten onjuist bevonden, dat bij mij niet het vertrouwen gevestigd is dat de stichting zelf deskundig, objectief en onafhankelijk over de aan haar te overleggen technische informatie zou kunnen oordelen. De alsdan te verwachten misinterpretaties zouden de onduidelijkheden die in Kootwijkerbroek omtrent de MKZ-testuitslag leven alleen maar doen toenemen. Dat zou zich niet verdragen met de door de gemeenschap van Kootwijkerbroek gewenste duidelijkheid, die nodig is voor het verwerkingsproces inzake de MKZ-testuitslag en die het wederzijdse vertrouwen positief kan beïnvloeden.

Daar de opstelling van de stichting het fundament onder een vruchtbaar en resultaatgericht gesprek dreigde aan te tasten, heb ik naar aanleiding van Kamervragen van de leden Atsma en Mosterd het voorstel aan de SOMCK gedaan om een onafhankelijke (internationale) onderzoekscommissie van MKZ-deskundigen in te stellen, die de vraag zal moeten beantwoorden of de diagnose mond- en klauwzeer in Kootwijkerbroek terecht gesteld is. Ik heb uw Kamer hierover bij brief van 29 januari 2003 geïnformeerd (Aanhangsel van de Handelingen II, 2002–2003, nr. 688). In dezelfde brief heb ik ook aangegeven dat voor het welslagen van de inzet van een onafhankelijke onderzoekscommissie, welks samenstelling de SOMCK mede zou kunnen bepalen, voor mij van belang is dat ook de SOMCK zich op voorhand committeert aan de uitkomst van het onderzoek van deze commissie. Ten aanzien van het door de SOMCK gewenste DNA-onderzoek heb ik aangegeven dat de opportuniteit hiervan door de onderzoekscommissie zou moeten worden beoordeeld in het licht van de beantwoording van de haar voor te leggen onderzoeksvraag, maar dat mijnerzijds hiervoor de weg openstaat. Voorts heb ik de SOMCK verzekerd dat de onderzoekscommissie toegang tot alle bescheiden, rapporten en laboratoriumgegevens zou krijgen.

Op 21 februari 2003 heb ik zowel met de SOMCK als met de Stichting MKZ Kootwijkerbroek (SMK) over mijn voorstel gesproken. Tijdens dit gesprek is mij aangegeven dat ook na instelling van en rapportage door een onafhankelijke commissie vastgehouden zou worden aan de eis dat de stichtingen inzage in de aan de testuitslag ten grondslag liggende documenten verlangen. Ik betreur het ten zeerste dat de beschikbaarstelling van vertrouwelijke documenten aan een onafhankelijke commissie voor de SOMCK en SMK geen reden is geweest om af te zien van de eis tot zelfstandige inzage hiervan. Naar mijn overtuiging laat deze eis zich niet verenigen met het vertrouwen dat een in te stellen commissie vooraf van beide partijen nodig heeft om haar werk te kunnen doen in het besef dat haar bevindingen door beide partijen gedragen worden en bindend zijn.

Na het gesprek op 21 februari 2003 heb ik beide stichtingen een voorstel doen toekomen waarin de voorwaarden om te komen tot de instelling van een onafhankelijke onderzoekscommissie zijn opgenomen. Beide stichtingen hebben aanvankelijk tot en met 12 maart 2003 de gelegenheid gehad om middels ondertekening van mijn voorstel hun instemming met de instelling van een dergelijke commissie te betuigen. Ik moet u helaas mededelen dat ik van beide stichtingen – ook na verlenging van de reactietermijn tot en met 25 maart 2003 – geen uitsluitsel ontvangen heb. Ik heb hen daar expliciet om verzocht.

Uit recente berichten die de beide stichtingen bijna een week na ommekomst van de gestelde reactietermijn aan mij hebben doen toekomen, is mij wel gebleken dat zij niet akkoord kunnen gaan met het hen gedane voorstel. De SOMCK, daarin gesteund door de SMK, heeft mij laten weten naast de door de onderzoekscommissie te beantwoorden centrale vraag of de MKZ-diagnose in Kootwijkerbroek terecht gesteld is nadere vragen aan de commissie te willen voorleggen over de herkomst van de monsters en de jegens de bedrijven in Kootwijkerbroek getroffen maatregelen.

Naast deze inhoudelijke aanvullingen, die ik om eerder in deze brief vermelde reden niet kan honoreren, stellen de stichtingen tal van voorwaarden die fundamenteel tornen aan de onafhankelijkheid van de onderzoekscommissie. Voorwaarden die de onafhankelijkheid van een in te stellen onderzoekscommissie ten principale ter discussie stellen, zijn voor mij niet aanvaardbaar.

Uit de tot nu toe ontvangen reactie van de stichtingen trek ik dan ook de conclusie dat mijn voorstel door hen niet aanvaard wordt. Om die reden heb ik helaas moeten besluiten mijn inspanningen om te komen tot de instelling van een onafhankelijke onderzoekscommissie te staken. Aan de opstelling van de stichtingen tot nu toe heb ik niet het vertrouwen kunnen ontlenen dat verdere onderhandelingen over de voorwaarden waaronder tot instelling van een onafhankelijke onderzoekscommissie zou kunnen worden overgegaan tot nieuwe inzichten zal leiden.

Het geheel overziende kan ik geen andere conclusie trekken dan dat de instelling van een onderzoekscommissie die niet bij voorbaat kan bogen op de volledige steun van het uitgesproken vertrouwen van beide partijen niet opportuun is. Ik vind het zeer teleurstellend dat de SOMCK en de SMK niet in staat gebleken zijn bij te dragen aan het draagvlak dat nodig is voor de benoeming van een onafhankelijke onderzoekscommissie en daarmee het proces van verwerking in de gemeenschap van Kootwijkerbroek te dienen.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

C. P. Veerman


XNoot
1

Zie bijlage.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven