27 617
Wijziging van de Auteurswet 1912 inzake het reprografisch verveelvuldigen

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 1 mei 2001

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Algemeen

De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Auteurswet 1912 inzake het reprografisch verveelvoudigen. Zij waarderen de inspanning van de regering om deze keer een regeling te ontwerpen waar zowel rechthebbenden als gebruikers zich in kunnen vinden. Zij constateren tevens dat een aantal punten die in het voorstel van 1992 op grote bezwaren stuitten in het huidige voorstel niet meer terug zijn te vinden. Met name willen deze leden hun tevredenheid betuigen dat het ongeclausuleerde begrip «geschriften» in het oude voorstel is vervangen door de in het voorgestelde artikel 16b, lid 2, genoemde categorieën met de daarin opgenomen werken. Op deze wijze worden ongewenste neveneffecten, zoals bijvoorbeeld het onder de reikwijdte van de wet laten vallen van treinkaartjes en theaterprogramma's vermeden.

De beperking tot de genoemde geschriften is naar het oordeel van de leden van de fractie van de PvdA een behoorlijke verbetering ten opzichte van het oude wetsvoorstel omdat op deze wijze het reprorecht wordt beperkt tot hetgeen waarvoor het werkelijk is bedoeld en dat is het fotokopiëren. Het komt deze leden dan ook enigszins vreemd voor dat het wetsvoorstel de oude term «reprografisch verveelvoudigen» gebruikt. Het begrip is immers behoorlijk diffuus. Als voorbeeld kan worden verwezen naar het oude wetsvoorstel. Volgens de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel 22 600 moest onder reprografische verveelvoudiging tevens worden verstaan: «overschrijven, overtypen, stencilen fotokopiëren en faxen», alsmede «offset». Deze leden nemen aan dat overschrijven en overtypen in ieder geval niet onder het reprorecht kunnen vallen. Geldt dit ook voor stencilen, faxen en offset-techniek? Kan de regering aangeven waarom aan de term «reprografisch verveelvoudigen» de voorkeur dient te worden gegeven boven het modernere, en naar de mening van deze leden, op de uitvoering van het reprorecht beter toegesneden «fotokopiëren»? Thans is in de memorie van toelichting bij het voorliggende wetsvoorstel sprake van: «het verveelvoudigen met behulp van fotokopieerapparaten of vergelijkbare technieken». Aan welke technieken moet er dan worden gedacht? Welk bezwaar bestaat er tegen het gebruik van het begrip fotokopiëren in een wet die puur op deze activiteit is gericht? De leden van de fractie van de PvdA vragen de regering een uitvoerige beschouwing aan dit onderwerp te wijden.

De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel inzake reprografisch verveelvoudigen. Zij willen daarover de navolgende vragen stellen.

Deze leden konden zich voorstellen dat de problematiek die door het wetsvoorstel wordt behandeld onderwerp zou zijn of worden van een initiatief van de Europese Commissie. Zij verzoeken de regering een toelichting te geven waarom de Europese Commissie geen voornemen heeft regels op dit terrein voor te stellen.

Deze leden blijven bevreesd voor de toename van administratieve lasten voor het bedrijfsleven. Zij verzoeken een uiteenzetting waarom dat niet het geval is, terwijl de incasso-organisatie wel wordt versterkt. Waar ligt de grens tussen kopiëren voor privé-gebruik en voor bedrijfsmatig gebruik? Bijvoorbeeld door een natuurlijk persoon?

Aan de incasso-organisatie en de kopieerders wordt overgelaten te bepalen welk percentage van het totaal vergoedingsplichtig is. Waarop is de ervaring gebaseerd dat slechts een gering percentage vergoedingsplichtig is?

De leden van de VVD-fractie zijn voorstanders van de zogenaamde opt-out regel aan de hand waarvan een element van privatisering wordt geïntroduceerd. In hoeverre verwacht de regering dat ook de overheid van die mogelijkheid gebruik zal maken?

Deze leden staan positief tegenover het prijsvergelijkend onderzoek dat door VNO-NCW is voorgesteld. Zij verzoeken de regering daarover een standpunt in te nemen. Het is belangrijk ook op dit onderwerp de Europese concurrentieverhoudingen in acht te nemen.

Door de vereniging repro Nederland is de vrees geuit dat reprografische bedrijven ten behoeve van de uitvoering van de nieuwe regeling extra organisatorische maatregelen moeten nemen en extra administratieve handelingen moeten verrichten en aldus benadeeld worden in concurrentie met bedrijven die andere vermenigvuldigingstechnieken gebruiken zoals offset, digitaal drukken en dergelijke. Wat is daarop de reactie van de regering? Hoe is de potentiële vrijstelling van 50 000 kopieën per jaar bepaald? Aan wat voor soort bedrijven moet dan worden gedacht?

Deze leden achten de tijdsopgaaf van een half tot één uur op jaarbasis per bedrijf onwaarschijnlijk. Waarop is die inschatting gebaseerd? Deze leden zijn eveneens verbaasd over de geringe importantie die wordt toegekend aan laserprinten. Waarop is de conclusie gebaseerd dat het om een auteursrechtelijk probleem van geringe omvang gaat?

Partijen, dat wil zeggen de incasso-organisatie en de kopieerders zullen in onderling overleg moeten uitmaken om hoeveel kopieën het gaat die onder de vrijstelling van art. 16b vallen. Deze leden verzoeken een uitleg hoe dat verondersteld wordt in de praktijk te gaan. Welke criteria zullen worden gehanteerd?

Het verbaast deze leden dat de respondenten tegen tariefstelling door de overheid (artikel 16i) geen overwegende bezwaren hebben. Wat is hiervan de achtergrond? Welke ruimte resteert er voor de marktwerking?

Deze leden willen eveneens vernemen waarom de kopieerders in het bedrijfsleven niet bereid bleken te zijn om de Stichting Reprorecht als vertegenwoordiger van rechthebbenden te aanvaarden? Wie treedt dan wel op als hun vertegenwoordiger?

Het voornemen bestaat eruit de goedkeuring door de minister van Justitie van de reproductie reglementen te laten vervallen. De leden van de VVD-fractie willen vernemen wat de stand van zaken is met dat voornemen. Hoe staat de regering tegenover het standpunt van diverse rechthebbenden om de goedkeuring alsnog in stand te houden?

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Deze leden zien dit wetsvoorstel als een grote verbetering ten opzichte van het eerdere wetsvoorstel. Deze leden hebben nog de volgende vragen en opmerkingen aan het adres van de regering.

Deze leden stellen vast dat het reprorecht geen onderwerp is waarop Europese regelgeving van toepassing is. Kan de regering aangeven waarom de Europese Unie hier geen rol voor zich ziet weggelegd? Deze leden kunnen zich voorstellen dat bij een verschillend heffingensysteem in de lidstaten, bij grote aantallen kopieën een belangrijk kostenverschil voor ondernemingen kan ontstaan. Wil de regering hier nader op in gaan?

Het is de bedoeling dat vanaf 50 000 kopieën een opgaveverplichting gaat gelden.

Gaat het hier om 50 000 kopieën of om 50 000 heffingsplichtige kopieën? Wie wordt heffingsplichtig? Is dat een bedrijf, of wellicht een vestiging van een bedrijf? Kan de regering een inschatting geven van het aantal bedrijven dat meer dan 50 000 kopieën per jaar maakt? En om wat voor soort bedrijven gaat het?

Wat betekent het precies dat na 50 000 kopieën een opgaveverplichting ontstaat?

Houdt dat in dat bij minder dan 50 000 kopieën geen afdrachtverplichting bestaat? De leden van de CDA-fractie hebben behoefte aan een nadere toelichting op de wijze waarop een onderneming het aantal kopieën moet bijhouden. Wie is verantwoordelijk voor een goede registratie?

Deze leden begrijpen dat faxapparaten ook onder de vergoedingsplicht vallen.

Gaat het hier om het gebruik van de fax om berichten te verzenden of om het gebruik van de fax als kopieerapparaat? Hoe moet het aantal kopieën op een faxapparaat worden bijgehouden?

De leden van de CDA-fractie zijn niet overtuigd van de helderheid van het begrip reprografisch verveelvoudigen. Zij wijzen er op dat de ontwikkeling in de elektronica zodanig is dat kopiëren via een kopieerapparaat al lang niet meer de enige manier is om een document te verveelvoudigen. Hoe moet in het kader van deze wet bijvoorbeeld omgegaan worden met het scannen van een document dat vervolgens wordt geprint? Valt dit onder de wet? Deze leden spreken de vrees uit dat deze wet onvoldoende ziet op ontwikkelingen in de komende tijd. Zij hebben in dit verband behoefte aan een toelichting bij de passage op bladzijde 12 van de memorie van toelichting, waarin de regering ingaat op het gebruik van multifunctionele laserprinters. Er staat: «dergelijke apparaten maken op dit moment slechts een klein deel uit van de apparatuur waarmee reprografische verveelvoudigingen worden vervaardigd. Het gaat dus om een probleem van geringe omvang.» Deze leden zijn van mening dat de regering er aan voorbij gaat dat deze techniek zich kan ontwikkelen. Gaarne zouden zij van de regering daarom een standpunt ontvangen dat niet alleen voorziet in de korte termijn. Deze leden vragen welke controlebevoegdheden de Stichting Reprorecht zal krijgen. Deze leden wijzen er op dat het veel eenvoudiger is om de betaling van auteursrechten dan wel naburige rechten te controleren dan van gemaakte kopieën. Kan de regering aangeven op basis van welke criteria de repartitie gaat plaatsvinden? Kan de regering tevens aangeven in hoeverre de Stichting Reprorecht gaat samenwerken of reeds samenwerkt met andere incasso-organisaties?

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij ondersteunen de doelstelling van het ontwerp en achten het van groot belang dat uiteindelijk een regeling ter zake tot stand komt. Bij enige algemene aspecten van het wetsvoorstel plaatsen de leden van de fractie van D66 kritische kanttekeningen.

Verschillende bedrijven die binnenkort geacht zullen worden voor hun kopieën te betalen, menen dat dit wetsvoorstel «mosterd na de maaltijd» is, zo valt te lezen in het Rapport Bedrijfseffecten Wetsvoorstel Reprorecht van de B&A Groep (hierna: B&A Rapport) (bladzijde 20). Er wordt gedoeld op het feit dat het wetsvoorstel nauwelijks inspeelt op de belangrijke technologische ontwikkelingen op reprografisch gebied, zoals daar zijn het elektronisch kopiëren en het scannen van documenten die vervolgens worden geprint. Soortgelijke constateringen over het niet-inspelen op technische ontwikkelingen speelden een rol toen de Eerste Kamer in 1992 afwijzend reageerde op de voorganger van dit wetsvoorstel (Kamerstuk 22 600). Als voornaamste reden voor deze omissie noemt de regering nu het feit dat elektronisch kopiëren, scannen, en dergelijke zeer van het reguliere kopiëren verschillen om deze onderwerpen gezamenlijk in dit ene wetsvoorstel te regelen. In de memorie van toelichting wordt nog een enkel argument genoemd, zoals het feit dat elektronisch kopiëren in het buitenland ook niet is geregeld. De leden van deze fractie zijn niet overtuigd door deze argumentatie en hebben over dit onderwerp enige vragen. Kan de regering nader ingaan op de redenen waarom het wetsvoorstel niet inspeelt op de bedoelde technologische ontwikkelingen? Deze leden vinden het van belang dat niet langer gewacht wordt met regeling van het reprografisch vermenigvuldigen, maar achten het noodzakelijk dat op afzienbare termijn een regeling tot stand komt waarin ook nieuwe technologische ontwikkelingen op dit gebied worden geïntegreerd. Is de regering bereid, en zo ja op welke termijn, een algemene regeling te ontwikkelen waarin het begrip verveelvoudigen (van auteursrechtelijk beschermde geschriften) centraal staat en niet – zoals in het voorliggende wetsvoorstel – het medium waarmee verveelvoudiging geschiedt? Wat is de visie van de regering op een dergelijke regeling, die niet telkens achterhaald raakt op het moment dat een nieuw vermenigvuldigingsmedium wordt ontwikkeld?

Is de regering bereid om, zolang een dergelijke algemene regeling nog niet bestaat, nieuwe technologische ontwikkelingen als het scannen en elektronisch kopiëren aan de regeling van het reprografisch vermenigvuldigen toe te voegen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?

De leden van de fractie van D66 constateren dat in de dagelijkse praktijk al op grote schaal gebruik wordt gemaakt van zogenaamde digitale kopieerapparaten, waarmee ook zekere beeldbewerkingen kunnen worden uitgevoerd. Grenzen tussen de verschillende (nieuwe) kopieertechnieken blijken nu al moeilijk te trekken. Dient het kopiëren met digitale machines volgens de regering te worden beschouwd als reprografisch vermenigvuldigen of als elektronisch kopiëren?

De regering kiest voor een model dat in belangrijke mate is gebaseerd op het aantal kopieën dat een instelling jaarlijks maakt. Aan dit model kleven een aantal nadelen. Op kleine kopieermachines zijn vaak geen tellers geïnstalleerd, terwijl de installatie van een teller tussen de vijfhonderd en duizend gulden per apparaat kost. Hoe meent de regering dat een instelling die dergelijke apparaten gebruikt op eenvoudige wijze een administratie van het aantal gemaakte kopieën kan bijhouden? Een snel groeiend aantal instellingen maakt gebruik van zogenaamde multifunctionals, apparaten waarmee behalve gekopieerd bijvoorbeeld ook gefaxt en geprint kan worden. Hoe meent de regering dat instellingen die dergelijke apparaten gebruiken de gemaakte kopieën zouden moeten onderscheiden van andere afdrukken?

Zoals de regering zelf ook aangeeft in de memorie van toelichting, zou voor modellen waarbij andere parameters dan het aantal gemaakte kopieën het uitgangspunt vormen ook iets te zeggen zijn geweest. Zo is er het model waarin de instelling uitsluitend enkele gegevens over de aard van haar bedrijf, het aantal werknemers en het aantal kopieerapparaten aan de incasso-organisatie verstrekt, op grond waarvan volgens vaste formule een inschatting wordt gemaakt van het aantal betalingsplichtige kopieën (zie B&A Rapport, bladzijde 23 en verder). Dit model lijkt nog beter dan het nu gebruikte model tegemoet te komen aan de wens van het bedrijfsleven dat de administratieve lasten tot een minimum beperkt blijven. Kan de regering aangeven waarom niet voor dit model is gekozen? Is de regering van mening dat voldoende onderzoek is gedaan naar de administratieve lasten van beide modellen om een afgewogen keuze te maken?

In het model waarvoor de regering kiest, wordt het aan de incasso-organisatie te betalen bedrag zowel bepaald door het aantal gemaakte kopieën als door een vaste vergoeding per pagina waarop auteursrecht rust (in principe f 0,10 per pagina). Aangezien het mogelijk is om meerdere pagina's op één vel te kopiëren, zal één kopie niet steeds overeenkomen met één auteursrechtelijk beschermde pagina. Verwacht de regering dat organisaties hun onkosten zullen proberen te beperken door het aantal gemaakte kopieën te beperken, terwijl zij niet minder auteursrechtelijk beschermde pagina's kopiëren bijvoorbeeld door de betreffende pagina's te verkleinen of er meerdere op één A-3 vel te kopiëren? Acht de regering een dergelijke handelswijze wenselijk en aanvaardbaar? Zo nee, hoe denkt de regering dat dergelijk handelen te voorkomen is?

Het totale bedrag aan reprovergoedingen wordt in het B&A rapport geschat tussen de 39 en 57 miljoen per jaar. De regering noemt een bedrag tussen de 17 en 25 miljoen gulden. Hoe verklaart de regering het verschil tussen deze schattingen en wat lijkt op dit moment de meest reële schatting? De omvang van deze bedragen geeft al aan dat auteurs en uitgeverijen de afgelopen jaren, bij gebrek aan regelgeving, een aanzienlijk bedrag zijn misgelopen. Het lijkt de leden van de fractie van D66 redelijk hen tegemoet te komen door de voorliggende regeling met terugwerkende kracht op 1 januari 2001 in werking te laten treden. Kan de regering hiermee instemmen? Zo nee, waarom niet?

De Europese Commissie is niet voornemens het reprografisch of anderszins vermenigvuldigen als zodanig te regelen. Hoe staat de regering tegenover de mogelijkheid om in de Commissie aan te dringen op een regeling van deze materie op EU-niveau, om zo te voorkomen dat instellingen in de ene lidstaat zwaardere lasten voor het kopiëren betalen dan instellingen in het andere land?

ARTIKELEN

Artikel 16b

In Artikel I onder A kiest de regering er voor om, in afwijking van het voorontwerp van de Commissie Auteursrecht, in een nieuw derde lid duidelijk te maken dat fotokopiëren voor puur privé-gebruik volledig buiten het reprovergoedingsrecht valt, ongeacht waar dit fotokopiëren plaatsvindt. Het ontwerp van de Commissie Auteursrecht kende een wat onduidelijke bepaling die beoogde alleen privé-fotokopiëren «op een zelfbedieningsapparaat in een instelling van onderwijs of in een voor het publiek toegankelijke bibliotheek« vrij te stellen. De leden van de fractie van de PvdA zijn het eens met de gekozen oplossing van de regering maar zij vragen of het, met name in het licht van de Auteursrechtrichtlijn die aanstaande is, niet beter is om de beperking tot «een natuurlijke persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf» in het eerste lid van artikel 16b op te nemen. Art. 5 lid 2 sub b van de laatste versie van die (ontwerp)richtlijn bepaalt immers dat ieder kopiëren voor eigen gebruik beperkt moet zijn tot «privé-gebruik door een natuurlijke persoon, en zonder commercieel oogmerk».

Nu de regering ook ten aanzien van bladmuziek – terecht – anticipeert op deze richtlijn, ligt het naar de mening van deze leden voor de hand om dat op dit punt ook te doen. Zij zouden willen voorstellen om, in plaats van een nieuw derde lid in te voegen in artikel 16b, het voorgestelde artikel 16b lid 1 te wijzigen door na «de verveelvoudiging» in te voegen «zonder commercieel oogmerk» en «eigen oefening, studie of gebruik van degene» te vervangen door «privé-gebruik door een natuurlijke persoon». Als gevolg daarvan zou artikel 16b lid 1 als volgt komen te luiden:

«Als inbreuk op het auteursrecht op een werk van letterkunde, wetenschap of kunst wordt niet beschouwd, tenzij het een met elektronische middelen toegankelijke verzameling als bedoeld in artikel 10, derde lid, betreft, de verveelvoudiging zonder commercieel oogmerk, welke beperkt blijft tot enkele exemplaren en uitsluitend dient tot privé-gebruik door een natuurlijke persoon die de verveelvoudiging vervaardigt of tot het verveelvoudigen uitsluitend ten behoeve van zichzelf opdracht geeft.»

Naar het zich laat aanzien is met deze oplossing artikel 16b lid 1 direct in overeenstemming gebracht met de Auteursrechtrichtlijn. Bovendien wordt zo de wat merkwaardige situatie voorkomen dat rechtspersonen wel vrijelijk elektronisch maar niet reprografisch voor eigen intern gebruik mogen kopiëren. Een nieuw derde lid is dan niet nodig. Gaarne zien de leden van de fractie van de PvdA dat de regering een beschouwing wijdt aan de oplossing zoals zij die hebben voorgesteld.

Artikel 16h

In het tweede lid staat een kennelijke verschrijving: het tweede woord «indien» dient te worden geschrapt, zo merken de leden van de PvdA-fractie op.

Artikel 16i

De leden van de fractie van de PvdA herinneren zich nog goed de commotie die ontstond toen in 1995 plotseling een verhoging van de vergoeding werd voorgesteld. Uit de discussie die toen volgde bleek zonneklaar dat parameters voor de hoogte van de vergoeding niet goed waren vast te stellen. In deze situatie is nog geen verandering gekomen getuige de uitleg van de regering op bladzijde 22 dat een degelijke onderbouwing van de bestaande tarieven ook heden ten dage ontbreekt. Dit is naar de mening van deze leden tamelijk ernstig: het betekent dat er geen deugdelijk fundament voor de hoogte van de reprovergoeding is.

In feite zijn de enige argumenten voor de hoogte van de vergoeding dat het altijd al een dubbeltje geweest is en dat er geen klachten zouden zijn. Deze opmerking behoeft wel enige relativering. De «klachten» van het bedrijfsleven mogen blijken uit het feit dat zij al meer dan 25 jaar massaal weigeren om enige reprovergoeding te betalen en dat er een wetswijziging voor nodig is om het al jaren bestaande recht te effectueren. Bovendien menen deze leden dat het ontbreken van klachten een onvoldoende basis is voor het vaststellen van de hoogte van een auteursrechtelijke vergoeding. De regering stelt dat «de auteursrechtelijke grondslag van de repartitie» haar aanspreekt. Dat lijkt deze leden wel erg voorzichtig uitgedrukt: zonder een dergelijke grondslag ontbeert de regeling immers iedere legitimatie.

Alles overwegende kunnen de leden van de fractie van de PvdA echter leven met het voorstel van de regering om de tarieven niet te verlagen. Naar hun mening mist echter, mits het aangekondigde onderzoek van de Stichting Reprorecht in samenwerking met VNO-NCW anders uitwijst, ook een verhoging van de tarieven iedere grond. Zij willen de regering er op wijzen dat ook een «stiekeme» verhoging bij de invoering van de euro niet acceptabel is. Zij vragen de regering hiervoor te waken.

De leden van de fractie van D66 constateren dat de regering het tarief per pagina vooralsnog niet wijzigt (f 0,10 respectievelijk f 0,025). Wel geldt de regeling nu ook voor illustraties (foto's en tekeningen). Kan de regering uitleggen waaruit de vergoeding aan de auteurs van foto's en tekeningen dient te worden bekostigd, nu het tarief gelijk blijft? Wanneer in een algemene maatregel van bestuur op termijn een nieuw paginatarief wordt vastgesteld, zal hierbij dan een prijsindexering worden toegepast? Is de regering bereid een nieuwe algemene maatregel van bestuur ter zake aan de Tweede Kamer voor te leggen?

Artikel 16j

Hoewel de leden van de PvdA-fractie de bedoeling van deze bepaling onderschrijven, vragen zij of deze voldoende duidelijk is. Met name vragen zij of voldoende duidelijk is, dat een fotokopie wel degelijk aan personen binnen de instelling of onderneming mag worden afgegeven en dat met het begrip «derden» personen buiten de organisatie wordt bedoeld. Wat is de reden dat de regering niet heeft aangesloten bij het huidige artikel 17 waarin wordt gesproken van: «de verveelvoudiging ten behoeve van een onderneming, organisatie of instelling»? Daarmee is duidelijk dat afgifte binnen «een onderneming, organisatie of instelling» in beginsel wel is toegestaan. De leden van deze fractie zouden de regering een suggestie voor een alternatieve formulering voor artikel 16j willen voorleggen: «Een met inachtneming van artikel 16h vervaardigde reprografische verveelvoudiging mag, zonder toestemming van de maker of zijn rechtverkrijgende, alleen worden afgegeven aan personen die in dezelfde onderneming, organisatie of instelling werkzaam zijn, tenzij de afgifte geschiedt ten behoeve van een rechterlijke of administratieve procedure». Gaarne zien deze leden het commentaar van de regering over dit alternatief tegemoet.

Artikel 16l

De leden van de fractie van de PvdA hebben met instemming geconstateerd dat het wetsvoorstel mogelijk maakt dat rechthebbenden rechtstreeks afspraken maken met kopieerders, zonder inschakeling van de incasso-organisatie. Terecht verwijst de regering naar het oude wetsvoorstel 22 600 waar deze mogelijkheid, mede door ondertekening van de PvdA-fractie, als gevolg van een amendement is opgenomen. De leden van deze fractie vragen echter of de formulering van het vijfde lid van het artikel de bedoeling en mogelijkheden van deze regeling wel duidelijk maakt. Zij hebben kennisgenomen van hetgeen de Raad van State op dit punt onder 5c in haar rapport ten berde heeft gebracht. De Raad is van mening dat door het gebruik van de woorden «de vergoeding» in het vijfde lid van artikel 16l de contractsvrijheid met betrekking tot hoogte en vorm niet volgt uit de formulering. Het commentaar van de regering is op dit punt niet overtuigend, temeer niet omdat er twee keer verwezen wordt naar het vijfde lid van artikel 16h. Dit artikellid bestaat echter niet. En mocht met deze misslag artikel 16l, vijfde lid worden bedoeld, dan is het commentaar nog niet overtuigend. Immers, er wordt verwezen naar een algemene bepaling waarin sprake is van een vergoeding. De leden van de fractie van de PvdA zijn echter van mening dat deze formulering onvoldoende recht doet aan de contractsvrijheid van partijen en waarbij het de maker of rechtverkrijgende op grond van de hoofdregels van het auteursrecht vrij staat om iedere afwijkende regeling met gebruikers te treffen die hij wenst. Als hij om niet toestemming wenst te geven voor fotokopiëren, bijvoorbeeld omdat hij tegelijkertijd een lucratieve netwerk- of campuslicentie kan afsluiten, staat hem dat uiteraard vrij. Er is dan sprake van auteursrechtelijke toestemming en het reprorecht komt er dan niet aan te pas.

Kortom, de onderhavige bepaling laat onvoldoende tot uiting komen dat een van de uitkomsten van eventuele onderhandelingen tussen partijen is dat er helemaal geen vergoeding wordt afgesproken maar iets anders. Deze leden vragen daarom of het omwille van de duidelijkheid niet de voorkeur zou verdienen om in het vijfde lid van artikel 16l het begrip «een vergoeding» te verwijderen en te vervangen door een formulering die beter recht doet aan de contractsvrijheid van betrokkenen. Zij zouden de volgende tekst willen suggereren: «Het eerste en tweede lid vinden geen toepassing voor zover degene die tot betaling van de vergoeding verplicht is, kan aantonen dat hij met de maker of zijn rechtverkrijgende een andere regeling is overeengekomen». Gaarne zien deze leden het commentaar van de regering op deze suggestie tegemoet.

De leden van de fractie van D66 constateren dat de regering in het voorliggende wetsvoorstel een zogenaamde «opt-out» opneemt: betalingsplichtigen kunnen zèlf met auteurs of hun rechtverkrijgenden individuele afspraken maken over betaling. Het zal in de praktijk zelden voorkomen dat een betalingsplichtige slechts uit het werk van uitsluitend deze ene auteur of rechtverkrijgende kopieert; een «opt-out»-regeling zal dan dus alleen gelden voor een (klein) deel van de gemaakte kopieën. Kan de regering aangeven hoe de betalingen gemaakt in het kader van een «opt-out»-afspraak in praktijk zouden moeten worden verrekend met het bedrag dat een instelling aan de incasso-organisatie betaalt voor de kopieën die ze maakt van het werk van auteurs waarmee geen afspraken bestaan?

Artikel 16l regelt in samenhang met het Repartitiereglement de verdeling van de geïnde vergoedingen, zo constateren de leden van de fractie van D66. De verdeling vindt plaats via de uitgeverij; de uitgeverij dient tenminste 50 procent door te betalen aan de auteur. Deze leden vinden een doorbetaling aan de auteur van 50 procent aan de lage kant, aangezien de auteur het creatieve brein achter een publicatie is. De regering geeft aan dat auteursorganisaties geen bezwaar tegen de verdelingsformule hebben aangetekend. Is auteursrechtorganisaties expliciet gevraagd naar hun instemming met de vergoedingsverdeling? De Stichting Reprorecht is doende haar repartitiecategorieën te verfijnen. Betekent dit dat de huidige verdelingssystematiek niet voldoet? Op welke wijze en op welke termijn verwacht de regering dat het reglement zal worden aangepast? Auteurs kunnen geen directe repartitieaanspraken doen jegens de Stichting Reprorecht maar slechts via de uitgever. Auteursrechtorganisaties hebben hier bezwaar tegen aangetekend. Meent de regering dat met het vrijwaringsfonds en de «opt-out»-regeling aan deze bezwaren geheel tegemoet is gekomen? Hoe dienen freelance-auteurs aanspraak te maken op een vergoeding?

In de uitgeversbranche bestaat het gebruik dat «kwetsbare producties» (deels) gefinancierd worden uit de opbrengst van de «goedlopende producties» (dit mechanisme wordt in Nederland beschermd door de vaste boekenprijs). Acht de regering het mogelijk om, bijvoorbeeld door het creëren van een speciaal fonds door de Stichting Reprorecht, een dergelijk mechanisme ook op «meta-niveau» in het Repartitiereglement op te nemen, zodat uitgeverijen die veel kwetsbare of risicovolle producten uitgeven een veiliger financiële positie verwerven? Is de regering bereid een nieuw repartitiereglement aan de Tweede Kamer voor te leggen?

Artikel 16m

De leden van de fractie van D66 constateren dat kopieerders, of hun belangen- of brancheorganisaties, en de incasso-organisatie afspraken kunnen maken over het percentage kopieën dat auteursrechtelijk relevant is. Zijn kopieerders in deze juridisch gebonden aan de afspraken van hun branche- of belangenorganisatie? Wat zijn de verwachtingen van de regering omtrent het aantal van de bedrijven dat geen afspraken via een overkoepelende (branche-) organisatie kan of wil maken? Hoeveel tijd verwacht de regering dat het maken van afspraken met alle bedoelde kopieerders de incasso-organisatie zal gaan kosten? Is een kopieerder, zolang er geen afspraken zijn gemaakt, wel of geen vergoeding verschuldigd? De regering constateert dat de opgave van kopieën door kopieerders niet jaarlijks noodzakelijk is. Wat, meent de regering, is wel een redelijke termijn? Hoeveel verwacht de regering dat het in stand houden van de incasso organisatie jaarlijks gaat kosten en komen deze kosten ten laste van de vergoeding te betalen aan auteurs en uitgeverijen?

De leden van de fractie van D66 hebben enige twijfel over de mogelijkheden die de huidige regeling biedt om «onwillige» kopieerders te dwingen tot het betalen van een redelijke vergoeding. Ook de Raad van State heeft haar twijfels geuit over het gebrek aan sanctiemiddelen in geval bedrijven of instellingen niet aan hun verplichtingen voldoen. Waarom verwacht de regering precies dat een «verbod zolang geen redelijke vergoeding wordt betaald» een voldoende «stok achter de deur» vormt om medewerking te verzekeren?

De voorzitter van de commissie,

Swildens-Rozendaal

De griffier voor dit verslag,

Bregman


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Swildens-Rozendaal (PvdA), voorzitter, Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), Dittrich (D66), Rabbae (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Kamp (VVD), ondervoorzitter, Rouvoet (ChristenUnie), O.P.G. Vos (VVD), Passtoors (VVD), Van Wijmen (CDA), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GroenLinks), Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP), Wijn (CDA), Vacature (PvdA).

Plv. leden: Wagenaar (PvdA), Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Van Vliet (D66), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), Hoekema (D66), Karimi (GroenLinks), Santi (PvdA), Luchtenveld (VVD), Slob (ChristenUnie), Van den Doel (VVD), Rijpstra (VVD), Rietkerk (CDA), Marijnissen (SP), Buijs (CDA), Van Baalen (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), De Vries (VVD), Van Walsem (D66), De Pater-van der Meer (CDA), Arib (PvdA).

Naar boven