27 609
Evaluatie Wet boeten, maatregelen en terug- en invordering Sociale Zekerheid

17 050
Misbruik en oneigenlijk gebruik op het gebied van belastingen, sociale zekerheid en subsidies

27 400 XV
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2001

nr. 3
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 1 mei 2001

Op 28 maart jongstleden hebben de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik met u van gedachten gewisseld over de evaluatie wet Boeten en het Randomized Response onderzoek (27 609/17 050/27 400-XV, nr. 2). In dit overleg zijn een aantal gestelde vragen onbeantwoord gebleven. Zoals toegezegd volgen hierbij, mede namens de minister, de antwoorden op deze vragen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. F. Hoogervorst

Nadere beantwoording vragen AO 28 maart 2001 met vaste kamercie. SZW

• Hoe wordt onder SUWI geregeld dat relevante informatie over het sollicitatiegedrag van uitkeringsgerechtigden bij de juiste instantie terecht komt? Aanleiding voor deze vraag is de constatering in de evaluatie Wet Boeten dat arbeidsbureaus sociale diensten niet goed informeren over sollicitatiegedrag.

Onder SUWI heeft het CWI als belangrijkste taak om werkzoekenden via bemiddeling en informatievoorziening zo spoedig mogelijk aan werk te helpen. Daartoe worden in het CWI alle beschikbare vacatures aangeboden en wordt aan iedere werkzoekende concrete hulp geboden bij het zoeken naar een baan. Het recht op en de hoogte van de uitkering wordt vastgesteld door de gemeenten of het UWV. Daarbij dient de gemeente of het UWV onder meer te beoordelen of de betrokken werkzoekende zich voldoende heeft ingespannen om passende arbeid te vinden. Daartoe worden door medewerkers van gemeenten en het UWV regelmatig activerings- en controlegesprekken gevoerd. Deze gesprekken vinden plaats op dezelfde locatie als waar het CWI is gevestigd. Daardoor is het voor gemeenten en het UWV betrekkelijk eenvoudig om met het CWI afspraken te maken over de wijze waarop zij worden geïnformeerd over het sollicitatiegedrag van uitkeringsgerechtigden.

Hoe is de afstemming met 4e tranche Algemene Wet Bestuursrecht in gevallen waarbij de uitvoering te laat beschikt?

Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Wet beslistermijnen sociale verzekeringen is aan de Eerste Kamer een notitie toegezegd waarin principieel wordt ingegaan op de vraag of het mogelijk is om bij te laat beschikken door de uitvoeringsinstanties schadevergoeding te verstrekken. Op dit moment wordt bij termijnoverschrijding op grond van jurisprudentie en beleid van de SVb en het Lisv wettelijke rente op aanvraag vergoed. In genoemde notitie zal worden ingegaan op de vraag of een aparte schadevergoedingsregeling (anders dan het betalen van wettelijke rente) wenselijk en mogelijk is, gelet op de negatieve gevolgen van het niet tijdig beschikken. In de notitie zal tevens de regeling van renteschade in het voorontwerp Vierde tranche Awb aan de orde worden gesteld. De notitie zal, naar zich laat aanzien, op korte termijn gereed komen.

• Bij hoeveel sociale diensten die zelf goed functioneren wordt ook de wet Boeten goed uitgevoerd? of andersom gesteld, zijn er voorbeelden van sociale diensten die slecht functioneren en dus ook niet goed de Wet Boeten kunnen uitvoeren?

Onderzocht is of gemeenten die bij de Abw een hoge activiteit vertonen op het gebied van de wet boeten en maatregelen (hoge aantallen opgelegde boeten en maatregelen per 100 uitkeringen), ook goed scoren op andere terreinen. Voor de vergelijking van de resultaten zijn genomen:

– de incassoratio bij terugvordering van (fraude)schulden. Dit is een van de prestatie-indicatoren in het kader van de motie Örgü/-Schimmel;

– het uitstroompercentage uit de Abw-uitkering;

– de noodzaak van een verbetertraject voor de gemeente gedurende de periode 1996–1998;

– het opleggen van een financiële maatregel door het Rijk in de periode 1993–1998.

De analyse werd bemoeilijkt doordat niet telkens dezelfde gemeenten bij de diverse onderzoeken waren betrokken.

1. Gemeenten die in 1999 in staat waren om een relatief groot deel van de uitstaande (fraude)schulden te incasseren scoorden juist lager bij het opleggen van boeten en maatregelen. Dit verband gold ook voor de meeste andere jaren.

2. Gemeenten met een hoog uitstroompercentage over het jaar 1999 hadden tevens een hoge score bij het aantal opgelegde boeten in 1999. Bij het aantal opgelegde maatregelen was er wel een licht positief verband met de uitstroom, doch dit was niet significant.

3. Gemeenten die in de periode 1996–1998 zelf een verbetertraject hebben gehad, scoorden in 1999 bij het opleggen van maatregelen iets hoger. Bij het opleggen van boeten was de score echter gelijk aan de groep die geen verbetertraject heeft gehad. Voor het voorgaande jaar 1998 was de score bij de wet boeten aanzienlijk hoger bij de groep gemeenten die juist geen verbetertraject heeft gehad. Kennelijk hadden deze gemeenten de uitvoering dermate goed op orde dat zij snel konden inspelen op de invoering van de wet boeten per 1 juli 1997.

4. Gemeenten die in de periode 1993–1998 zelf een financiële maatregel van het Rijk hebben gehad, scoorden in het jaar 1999 bij het opleggen van maatregelen aan cliënten wat lager dan de groep gemeenten die geen maatregel van het Rijk hadden gehad. Bij het opleggen van boeten aan cliënten scoorde de groep gemeenten die zelf een financiële maatregel van het Rijk heeft gehad juist aanzienlijk hoger dan de gemeenten die geen maatregel van het Rijk hebben gehad.

Conclusie is dat op sommige terreinen wel een positief verband kan worden geconstateerd tussen goed functionerende sociale diensten en een hoge activiteit op het terrein van de wet boeten alsmede tussen slecht functionerende gemeenten en een lage activiteit met betrekking tot de wet boeten, maar dat dit verband zeker niet geldt voor alle terreinen.

Bovenstaande uitkomsten sluiten aan bij de conclusies uit de evaluatie Wet boeten in het bijstandsdomein.

• Sancties helpen niet echt bij mensen met veel schulden. De boete stapelt zich op bovenop de al aanwezige terugvorderingen. Hoe effectief kan een sanctie zijn?

De effectiviteit van een sanctie kan inderdaad uiteenlopen. De vermindering van inkomen die het gevolg is van een opgelegde maatregel zal zowel bij mensen met als zonder schulden direct effect hebben omdat hun betalingscapaciteit daardoor vermindert. Dit effect is overigens niet meegenomen in het evaluatie-onderzoek omdat uit eerdere onderzoeken al bekend was dat maatregelen leiden tot snellere werkhervatting.

Bij het opleggen van een boete – die immers apart moet worden geïncasseerd – kan het zich inderdaad voordoen dat invordering niet mogelijk is vanwege betalingsverplichtingen uit hoofde van andere schulden.

• Zijn de cijfers verhaalsplicht Abw beschikbaar?

Volgens gemeentelijke opgaven is er in 2000 voor een bedrag van f 59,7 mln aan verhaalsontvangsten gerealiseerd. De betreffende opgaven zijn nog niet gewaarmerkt door de gemeentelijke accountant en hebben derhalve een voorlopig karakter. Naar verwachting zijn de definitieve cijfers – na verwerking van de gemeentelijke jaaropgaven Abw over 2000 – in het voorjaar van 2002 bekend.

• De SVB handelt contra legem door de recidive niet te registreren bij waarschuwingen. Wat doet de Stas hieraan?

In het op 1 februari 2001 in werking getreden boetebesluit is vastgelegd dat bij recidive binnen 5 jaar een boete wordt opgelegd. Hiermee wordt het voor de SVB wettelijk verplicht om recidive te registreren en te sanctioneren. Mede naar aanleiding van dit nieuwe besluit zal SZW bewaken dat de SVB invulling geeft aan haar verplichting. Het Ctsv zal vanuit zijn toezichtsrol hierop toezien.

• Voelt de Staatssecretaris alsnog voor functiescheiding voor wat betreft de oplegging van boeten (instelling van «Boete-inspecteurs»)?

Uit de evaluatie van de Wet boeten blijkt dat met name grotere gemeenten goede ervaringen hebben met een functiescheiding. Ik deel daarom de mening dat deze wijze van werken aantrekkelijke kanten heeft. De gemeenten hebben echter een eigen verantwoordelijkheid bij het inrichten van de uitvoeringsorganisatie. Voor kleinere gemeenten kan de figuur van een aparte boete-inspecteur een te grote belasting betekenen voor de organisatie.

Indien een gemeente afziet van functiescheiding zal zij er in ieder geval alert op moeten zijn dat de combinatie van activering/zorg en controle/boeteoplegging niet tot fricties leidt. Ook dient gewaarborgd te zijn dat in alle onderdelen van het uitvoeringsproces sprake is van een fraude-alerte houding.

• Gebeurt er iets met recidive in het kader van Wet BMTI?

Met de mogelijkheid dat zich recidive voordoet op het gebied van uitkeringsfraude is expliciet rekening gehouden in de nieuwe OM-richtlijn uitkeringsfraude. Deze nieuwe richtlijn trad – materieel – op 1 april 2000 in werking en formeel op 1 januari 2001. Hiernaast is het nieuwe boetebesluit op 1 februari 2001 van kracht geworden. Als een uitkeringsgerechtigde voor de tweede maal binnen vijf jaar blijkt te hebben gefraudeerd en het benadelingsbedrag bedraagt f 6000,= of meer, dan wordt aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie. Bij recidive met lagere fraudebedragen vindt administratieve afdoening plaats. In deze gevallen kan dan een hogere boete worden opgelegd dan voor de eerste overtreding.

• De Kamer constateert het probleem dat veel overtredingen niet formeel geconstateerd worden.

Zoals uit de evaluatie van de Wet Boeten blijkt, worden veel overtredingen niet formeel geconstateerd. Dit wordt geweten aan werkdruk. Werkdruk gecombineerd met de opvatting dat overtredingen die het werkproces niet verstoren, geen overtredingen zijn (zoals het een week te laat inleveren van een werkbriefje), leidt tot het niet altijd formeel constateren van overtredingen. Verder wordt een overtreding niet formeel geconstateerd als de sanctionering te ernstige gevolgen heeft voor de cliënt of niet in overeenstemming lijkt met de ernst van de overtreding. De onduidelijkheid over begrippen als verwijtbaarheid, tijdigheid en afwijkingsgronden staat een door mij gewenste uniforme uitvoering in de weg. Daarnaast toont de evaluatie voor het domein van de bijstand aan dat het te laat doorkomen van signalen van Arbeidsvoorziening over sollicitatiegedrag een oorzaak is van het niet constateren van overtredingen. Tevens zorgt de vervuiling in de bestanden van arbeidsvoorziening voor onterechte signalering.

Om de sluitendheid van de uitvoering te verhogen heb ik de volgende maatregelen genomen.

– Voor de gevallen waarin de overtreding niet gesanctioneerd werd, omdat de overtreding leidde tot zelfbenadeling van de cliënt of in ieder geval geen financieel nadeel voor de uitvoerder, is met ingang van 1 januari 1999 de waarschuwing geïntroduceerd.

– Om de zwaarte van de boete meer evenredig te maken met de ernst van de overtreding en ten behoeve van de uniformiteit en de afstemming op het strafrechtelijk sanctiebeleid, zijn de verschillende «oude» boetebesluiten van de uitvoeringsorganen vervangen door één boetebesluit (bij Amvb). Dit besluit is op 1 februari 2001 in werking getreden.

– Om de uitvoering meer capaciteit te geven voor het signaleren van overtredingen en de administratieve verwerking ervan, kunnen de uvi's vanaf 2001 jaarlijks 15 miljoen gulden meer uitgeven.

• Hoezo leidt de grotere financiële verantwoordelijkheid van gemeenten (25%) tot een betere handhaving?

Door het FWI krijgen gemeenten een financiële prikkel om het beroep op de bijstand te beperken. Naarmate zij hier beter in slagen, houden zij geld over op het budget dat zij ontvangen. Een goed handhavingsbeleid is een van de manieren om het beroep op de bijstand te beperken. Door actieve fraudebestrijding kunnen uitkeringslasten worden vermeden en kunnen ontvangsten worden gerealiseerd door terugvordering van ten onrechte verstrekte uitkeringen.

Door de grotere financiële verantwoordelijkheid van 25% wordt het dus voor gemeenten in financieel opzicht aantrekkelijker om te investeren in bestrijding van fraude en in toepassing van maatregelen als reïntegratie-instrument.

Naar boven