27 575
Café-brand in Volendam

nr. 5
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 juli 2001

Hierbij doe ik u als coördinerend bewindspersoon het kabinetsstandpunt Nieuwjaarsbrand Volendam toekomen. In dit kabinetsstandpunt geeft het kabinet zijn reactie op de conclusies en aanbevelingen van de Commissie onderzoek cafébrand nieuwjaarsnacht 2001 en de rijksinspecties.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. M. de Vries

Inhoudsopgave

Kabinetsstandpunt Nieuwjaarsbrand Volendam

1Inleiding3
1.1Onderzoek naar de brand3
1.2Het rapport van de commissie4
1.3De commissie en de rijksinspecties5
1.4Rijksoptreden na de nieuwjaarsbrand5
1.5Uitvoering actiepunten6
1.6Leeswijzer7
   
2Hoofdconclusies7
2.1Inleiding7
2.2Brandveiligheid7
2.3De rampenbestrijding9
2.4Geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen10
   
3Brandveiligheid11
3.1Inleiding11
3.2Versterken brandveiligheidsbewustzijn11
3.3Uitvoeren van wet- en regelgeving12
3.4Verbetering wet- en regelgeving14
3.5Ondersteunend beleid15
   
4Rampenbestrijding17
4.1Inleiding17
4.2Multidisciplinaire rampenbestrijding18
4.3Actoren19
   
5Geneeskundige hulpverlening21
5.1Inleiding21
5.2Aanbevelingen met betrekking tot de hulpverlening21
5.3Gevolgen voor de slachtoffers25
   
6Ten slotte26
   
Bijlage 1Overzicht actiepunten  
Bijlage 2Overzicht aanbevelingen  
Bijlage 3Financiële paragraaf 

1 INLEIDING

1.1 Onderzoek naar de brand

De gemeenschap van Volendam is direct na de afgelopen jaarwisseling getroffen door een brand in café De Hemel. Een korte maar hevige brand heeft dertien jonge mensen van het leven beroofd. Daarnaast zijn bijna 200 andere jongeren ernstig verwond en voor het leven getekend.

Misschien juist omdat Nederland in vergelijking met andere landen – zoals blijkt uit brandweerstatistieken – relatief brandveilig is, werd de schok van de brand in Volendam in het hele land gevoeld. Hoe kon dit gebeuren? Hoe kunnen we dit in de toekomst voorkomen? Om antwoord te krijgen op deze vragen heeft de staatssecretaris van BZK direct na de nieuwjaarsbrand besloten een onafhankelijke onderzoekscommissie in te stellen om onderzoek te doen naar de nieuwjaarsbrand. In zijn brief van 4 januari 2001 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2000/01, 27 575, nr. 1) is dit geconcretiseerd. Met het instellingsbesluit van 15 januari 2001 is de taakopdracht voor de Commissie onderzoek cafébrand Nieuwjaarsnacht 2001 (verder: de commissie) onder voorzitterschap van de heer J.G.M. Alders vastgesteld (Kamerstukken II, 2000/01, 27 575, nr. 2). De commissie bestaat verder uit mevrouw A. van den Berg, ing. M.M. Belonje, prof.dr. H.J. ten Duis en ir. A. Hoelen.

In het instellingsbesluit van de commissie is vastgelegd dat de feitelijke toedracht van de brand en de afwikkeling onderzocht zouden worden door de gezamenlijke rijksinspecties. Met deze bepaling werd beoogd dat, in tegenstelling tot de onderzoeken naar de vuurwerkramp, de materiële regie vanuit één punt zou worden gevoerd. Tevens is afgesproken dat het onderzoekrapport van de commissie en die van de rijksinspecties tegelijkertijd zouden worden gepubliceerd.

Op grond van hun wettelijke taken hebben de Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding (art. 19 van de Brandweerwet 1985), de Inspectie voor de Politie (art.53a Politiewet), de Inspectie Gezondheidszorg (art. 36a Gezondheidswet) en de Keuringsdienst van Waren (Besluit Staatstoezicht op de Volksgezondheid) onderzoek ingesteld naar de toedracht en de afwikkeling van de nieuwjaarsbrand. Bij dit onderzoek waren ook de Arbeidsinspectie en de Inspectie Volkshuisvesting betrokken. De hoofdinspecteur van de Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding heeft zorggedragen voor de afstemming tussen de onderzoeken van de rijksinspecties en voor de eindrapportage.

Onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie in Haarlem is een opsporingsonderzoek gestart naar de toedracht van de nieuwjaarsbrand. Naar aanleiding van de resultaten van de eerste fase van het onderzoek heeft het Openbaar Ministerie in mei 2001 tegen drie verdachten een gerechtelijk vooronderzoek gevorderd. De rechter-commissaris te Haarlem heeft deze vorderingen toegewezen. De verdachten wordt onder meer medeplegen van brand door schuld de dood ten gevolge hebbend en medeplegen van dood door schuld verweten.

Het college van burgemeester en wethouders van Edam-Volendam heeft de Commissaris van de Koningin in Noord-Holland, prof. dr. J.A. van Kemenade, gevraagd een onderzoek in te stellen naar de toedracht van de brand. Op 13 februari heeft de Commissaris van de Koningin aan mr. J.M. Polak, oud-lid van de Raad van State, en drs. C.J.N. Versteden, oud-griffier van de provincie Noord-Holland, verzocht een advies uit te brengen. Zij hebben op 28 februari 2001 hun advies aan de Commissaris van de Koningin aangeboden.

1.2 Het rapport van de commissie

Op 21 juni jongstleden heeft de commissie haar rapport in Volendam aangeboden aan de staatssecretaris van BZK. Op 23 april jongstleden heeft de commissie een tussenrapportage aangeboden waarin verslag werd gedaan van de resultaten van de quickscan van het Nederlandse Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding naar vergunningverlening in Nederland.

Het kabinet heeft veel waardering voor de wijze waarop de commissie in relatief korte tijd het onderzoek heeft uitgevoerd. De commissie doet aanbevelingen en heeft een praktisch actieprogramma brandveiligheid opgesteld dat op korte termijn tot verbeteringen kan en moet leiden. In navolgende hoofdstukken wordt ingegaan op de aanbevelingen van de commissie. Het kabinet concentreert zich in deze reactie op de aanbevelingen die aan het Rijk zijn gericht.

In bijlage 1 bij dit kabinetsstandpunt is een overzicht opgenomen van de actiepunten die voortkomen uit dit kabinetsstandpunt en is aangegeven op welke wijze daaraan uitvoering wordt gegeven. Er is een relatie gelegd met de actiepunten uit het kabinetsstandpunt Vuurwerkramp (Kamerstukken II, 2000/01, 27 157, 20). Als bijlage 2 is een overzicht opgenomen met de aanbevelingen van de commissie. In bijlage 3 is een financieel overzicht opgenomen.

Twee hoofdconclusies van de commissie wil het kabinet hier uitlichten omdat zij de kern van de bevindingen van de commissie vormen: er moet geleerd worden van incidenten en er moet gedaan worden wat is afgesproken.

Eerste hoofdconclusie van de commissie is dat burgers, ondernemers, instellingen en overheden moeten leren van incidenten. De commissie onderschrijft het kabinetsbesluit tot instelling van een onafhankelijke raad voor veiligheidsonderzoek. De raad zal onderzoek doen naar rampen, ongevallen en incidenten. Niet alleen indien sprake is van een ramp of zwaar ongeval, maar ook bij minder ingrijpende voorvallen kan de raad een onderzoek initiëren. Naar huidige internationale inzichten is ook het onderzoek naar andere voorvallen dan rampen en zware ongevallen van belang, want sommige kleine ongevallen of incidenten hadden kunnen uitgroeien tot een ernstiger voorval. De wettelijke taak van de raad zal daarom ook onderzoeken gaan omvatten naar voorvallen waarbij geen of slechts geringe (maatschappelijke) schade optreedt. Deze onderzoeken worden gedaan met het oog op het vergroten van de veiligheid. In juni jongstleden heeft de staatssecretaris van BZK ter informatie aan de Tweede Kamer de concept-hoofdlijnennotitie over een onafhankelijke raad voor veiligheidsonderzoek toegezonden (kenmerk PRO2001/u72 901). Momenteel vindt een consultatieronde plaats over dit concept. Daarna zal een definitieve hoofdlijnennotitie worden opgesteld. De hoofdlijnennotitie vormt de basis voor het voorstel van wet voor het instelling van de raad. Het voorstel van wet hoopt het kabinet in januari 2002 aan de Tweede Kamer te kunnen aanbieden.

De tweede hoofdconclusie van de commissie is dat ondernemers, instellingen en overheden moeten doen wat is afgesproken. Veel van de bevindingen van de commissie zijn terug te voeren op het niet nakomen van regels, voorschriften of afspraken. Om hierin op korte termijn verbetering te brengen heeft de commissie een actieprogramma opgesteld. Het kabinet is met de commissie van mening dat de verantwoordelijkheid voor brandveiligheid primair bij ondernemers en instellingen ligt. Het kabinet heeft inmiddels de diverse brancheverenigingen gewezen op de verantwoordelijkheid van ondernemers ten aanzien van brandveiligheid en zal met hen overleggen opdat zij het actieprogramma van de commissie onder de aandacht van hun leden brengen.

Het kabinet heeft inmiddels de aanbevelingen van de commissie eveneens nadrukkelijk onder de aandacht gebracht van gemeenten en provincies en erop aangedrongen om direct uitvoering te geven aan het actieprogramma van de commissie.

De commissie onthoudt zich van het formuleren van conclusies op het punt van schuld en aansprakelijkheid van betrokkenen, noch civielrechtelijk, noch strafrechtelijk, noch politiek-bestuurlijk. Het kabinet acht deze benadering van de commissie juist. In dit kabinetsstandpunt geeft het kabinet uitsluitend zijn zienswijze over zijn politiek-bestuurlijke verantwoordelijkheden. Over schuld en aansprakelijkheid in verband met civielrechtelijke of strafrechtelijke verwijtbaarheid worden in dit kabinetsstandpunt geen uitspraken gedaan.

1.3 De commissie en de rijksinspecties

In het instellingsbesluit van de commissie is bepaald dat de feitelijke toedracht van de brand en de afwikkeling van de nieuwjaarsbrand onderzocht zouden worden door de gezamenlijke rijksinspecties. De commissie merkt in haar rapport op dat de gescheiden formele verantwoordelijkheden van de inspecties en de commissie voor onduidelijkheden hebben gezorgd. Tevens merkt de commissie op dat de inspecties niet alle door de commissie gewenste aspecten konden onderzoeken. Zo had de commissie behoefte aan inzicht in de bestuurscultuur en bestuurlijke verhoudingen in Edam-Volendam. De inspecties zijn hier echter vanwege hun specifieke taak niet primair voor geëquipeerd. Het kabinet meent dat met de instelling van de eerder genoemde onafhankelijke raad voor veiligheidsonderzoek de door de commissie ervaren onduidelijkheden over verantwoordelijkheden en aansturing van het onderzoek zich niet meer zullen voordoen.

Door de staatssecretaris van BZK is aan een extern bureau opdracht gegeven een evaluatie uit te voeren naar de samenwerking tussen de commissie en de rijksinspecties en tussen de rijksinspecties onderling. Over de resultaten van deze evaluatie verwacht het kabinet de Tweede Kamer na de zomer te kunnen informeren.

In de rapportage van de rijksinspecties wordt ingegaan op de informatie-uitwisseling tussen de inspecties en het Openbaar Ministerie. De rijksinspecties vragen zich af of het maatschappelijk belang om snel duidelijkheid te krijgen over de ontwikkeling van de ramp en het overheidsoptreden wel voldoende gewicht heeft gekregen in verhouding tot de belangen van het strafrecht. Het kabinet zal de verhouding tussen de twee typen onderzoeken meenemen bij de voorbereiding van het wetsvoorstel voor de instelling van de onafhankelijke raad voor veiligheidsonderzoek.

1.4 Rijksoptreden na de nieuwjaarsbrand

De Tweede Kamer is door de bewindslieden van BZK op 4 januari 2001 (Kamerstukken II, 2000/01, 27 575, nr. 1), 15 januari 2001 (Kamerstukken II, 2000/01, 27 575, nr. 2) en 29 maart 2001 (Kamerstukken II, 2000/01, 27 575, nr. 3) geïnformeerd over de rijksactiviteiten in het kader van de afwikkeling van de nieuwjaarsbrand. Tevens is de Tweede Kamer geïnformeerd door de bewindslieden van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Economische Zaken, Verkeer en Waterstaat, VWS, Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, VROM en BZK middels het beantwoorden van vragen (Kamerstukken II, 2000/01, aanhangsel 549, 738, 824, 825, 858, 886, 1146, 1227, 1349).

Het Rijk heeft in totaal f 51,7 mln. ( 23 460 437,17) ter beschikking gesteld ten behoeve van hulpverlening aan de slachtoffers van de Nieuwjaarsbrand. Hiermee is uiting gegeven aan de nationale solidariteit met de Volendamse gemeenschap. Het kabinet is de gemeente Edam-Volendam tegemoet gekomen voor wat betreft de extra kosten die zij heeft moeten maken na de brand. Verder is geld beschikbaar gesteld voor het Advies- en Informatiecentrum, voor de vestiging van de polikliniek in Volendam welke speciaal is ingericht voor behandeling van de brandwondenslachtoffers en aan extra activiteiten op het gebied van de psychosociale zorg. Daarnaast is geld beschikbaar gesteld voor scholen in de gemeente Edam-Volendam met leerlingen die slachtoffer zijn van de brand wordt gesteld. Tevens stelt het ministerie van VWS een bijdrage ter beschikking voor de kosten van verbouwing van de stichting club- en buurthuiswerk Volendam Pius X. Het kabinet heeft besloten de Nederlandse Brandwonden Stichting een bijdrage te verstrekken van f 1 mln. (€ 453 780,22) en de Stichting Slachtoffers Nieuwjaarsbrand Volendam een bijdrage te verstrekken van f 2,5 mln. (€ 1 134 450,54).

1.5 Uitvoering actiepunten

Het kabinet zal in de rapportage aan de Tweede Kamer naar aanleiding van de actiepunten uit het kabinetsstandpunt Vuurwerkramp ook verslag doen van de uitvoering van de beleidsinitiatieven naar aanleiding van de nieuwjaarsbrand. Een eerste geïntegreerde rapportage zal in oktober aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

Naar aanleiding van de aanbevelingen van de Commissie onderzoek vuurwerkramp heeft op 12 maart jongstleden een bestuurlijk overleg plaatsgevonden tussen de rijksoverheid en de mede-overheden. Tijdens dit overleg is besloten zoveel mogelijk gezamenlijk zorg te dragen voor een gecoördineerde aanpak van de actiepunten uit het kabinetsstandpunt Vuurwerkramp. Daartoe is een task-force ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van rijk, provincies en gemeenten. De heer H.G. Ouwerkerk, burgemeester van Almere, heeft zich bereid verklaard het voorzitterschap van de task-force op zich te nemen. In het genoemde bestuurlijk overleg is afgesproken dat de task-force zich niet zal beperken tot de actiepunten naar aanleiding van de vuurwerkramp. De door de task-force gehanteerde actiepuntenlijst zal worden aangepast naar aanleiding van de nieuwjaarsbrand in Volendam, zodat een integrale en samenhangende aanpak van de actiepunten door rijk, provincies en gemeenten verzekerd is.

Om te zorgen dat de onderwerpen brandveiligheid en voorbereiding op de rampenbestrijding ook op de langere termijn op de agenda staan hebben zij een plaats in de tweejaarlijkse Integrale Veiligheidsrapportage. De staatssecretaris van BZK zal in overleg met de mede-overheden jaarlijks één of meer landelijke thema's op het terrein van brandveiligheid en rampenbestrijding selecteren op basis van het inzicht dat ontstaat uit de Veiligheidsrapportage, uit de bestuursrapportage rampenbestrijding en uit ongevallenrapportages. Van gemeenten en provincies zal worden gevraagd aan deze thema's in het kader van het lokaal integraal veiligheidsbeleid extra aandacht te besteden. Op landelijk niveau zullen gericht op deze thema's ondersteunende activiteiten worden ontwikkeld en ingezet. Door de staatssecretaris van BZK zullen voorts de mogelijkheden worden onderzocht op welke wijze innovatieve activiteiten van gemeenten met betrekking tot de geselecteerde thema's kunnen worden ondersteund.

1.6 Leeswijzer

Dit kabinetsstandpunt is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de hoofdconclusies van de commissie ten aanzien van brandveiligheid, rampenbestrijding en geneeskundige hulpverlening bij rampen. In de daaropvolgende hoofdstukken wordt op meer specifieke aanbevelingen op deze drie terreinen ingegaan. In hoofdstuk 3 komt brandveiligheid aan de orde, in hoofdstuk 4 rampenbestrijding en in hoofdstuk 5 de geneeskundige hulpverlening.

2 HOOFDCONCLUSIES

2.1 Inleiding

Het rapport van de commissie schetst een onthutsend beeld van de handelwijze van een horeca-ondernemer en de gemeente Edam-Volendam. Beide hebben hun verantwoordelijkheid voor brandveiligheid veronachtzaamd. De commissie heeft bovendien ernstige tekortkomingen vastgesteld ten aanzien van de voorbereiding op de rampenbestrijding door de gemeente en de hulpverleningsdiensten. Uit het eindrapport van de commissie kan worden opgemaakt dat de situatie in Volendam niet uniek in Nederland is. De commissie is van mening dat overheden, instellingen, ondernemers en burgers zich meer bewust moeten worden van hun verantwoordelijkheden. Volgens het kabinet biedt het actieprogramma van de commissie daarvoor de noodzakelijke aanknopingspunten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de hoofdconclusies van de commissie op het terrein van de brandveiligheid (2.2) en de voorbereiding op de rampenbestrijding (2.3), waarvan de voorbereiding op geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen (2.4) onderdeel is.

2.2 Brandveiligheid

Burgers, ondernemers, instellingen en overheden dienen zich te houden aan veiligheidseisen die worden gesteld in wet- en regelgeving. Op eigenaren en exploitanten van voor het publiek toegankelijke ruimten rust een zware verantwoordelijkheid voor het nemen van preventieve maatregelen en voor het treffen van maatregelen om de gevolgen van brand te beperken. Van gemeenten mag een actief toezichts- en handhavingsbeleid worden verwacht als het gaat om brandveiligheid. Op al deze punten ging het mis in Volendam.

Een brand zoals zich in de nieuwjaarsnacht in Volendam heeft voorgedaan, had ook elders kunnen gebeuren, zo stelt de commissie. Ondernemers en overheden zijn zich kennelijk onvoldoende bewust van hun verantwoordelijkheden. Dit is een pijnlijke constatering die ondernemers en overheden zich ter harte moeten nemen. Brandveiligheid zal blijvend hoog op hun agenda moeten staan.

a. het actieprogramma brandveiligheid

De commissie heeft een actieprogramma Brandveiligheid opgesteld gericht aan burgers, ondernemers en overheden. Het actieprogramma houdt in dat uitvoering gegeven moet worden aan al hetgeen reeds is vastgelegd. Gemeenten hebben hierbij een essentiële rol en zullen de komende tijd een inhaaloperatie moeten uitvoeren.

b. De rol van de provincie

Ten aanzien van het toezicht op brandveiligheidsbeleid door de provincie wijst de commissie op artikel 124 van de Gemeentewet die de provincie de bevoegdheid geeft op te treden bij taakverwaarlozing. Dit artikel van de Gemeentewet richt zich op in medebewind gevorderde besluiten, bijvoorbeeld op het gebied van de bouwregelgeving. Voor het toezicht op de voorbereiding door gemeenten op de rampenbestrijding worden de bevoegdheden van de provincie genoemd in de Wet Rampen en Zware Ongevallen. Hierop wordt in de volgende paragraaf ingegaan. Deze paragraaf richt zich op de Gemeentewet artikel 124 in relatie tot de brandveiligheid.

De commissie stelt dat artikel 124 geen basis biedt voor een dispuut over de kwaliteit van individuele vergunningen of de vormgeving van de controle door de gemeente op zich. De commissie meent dat de vraag of er vorm wordt gegeven aan in medebewind gevorderde besluiten wel binnen het bereik van artikel 124 valt. Het simpele vaststellen van een verordening is niet voldoende om aan de gestelde eisen te voldoen. Het vervolgens afzien van enige concrete stap zou dan buiten de taakverwaarlozingsvraag blijven, en dat kan niet de bedoeling zijn, aldus de commissie. De commissie erkent overigens dat artikel 124 een instrument biedt als ultimum remedium.

Het kabinet onderschrijft de zienswijze van de commissie. Het kabinet benadrukt daarnaast dat het primair aan de gemeenteraad is om het college van burgemeester en wethouders aan te spreken op de invulling en uitvoering van vergunningenbeleid.

c. Versterking tweedelijnstoezicht

De commissie beveelt aan om het toezicht op de wijze waarop gemeenten invulling geven aan de handhaving op het gebied van brandveiligheid – het zogenaamde tweedelijnstoezicht – te versterken.

In het kabinetsstandpunt op het rapport van de Ambtelijke Commissie Toezicht (Kamerstukken II, 2000/01, 27 831, nr. 1) is gesteld dat het toezicht op de toezichthouder moet worden gekwalificeerd als een systeemverantwoordelijkheid. Hieruit volgt dat bij tweedelijnstoezicht niet wordt toegezien op de controle en handhaving door gemeenten ten aanzien van individuele gevallen, maar wordt toegezien op de wijze waarop de controle en handhaving door gemeenten wordt vormgegeven.

Ten aanzien van de Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding constateert de commissie dat bij het wijzigingsvoorstel van de Brandweerwet inzake toezicht in 1995 de minister van Binnenlandse Zaken had voorgesteld om de inspectie de bevoegdheid toe te kennen de wijze waarop gemeenten en andere openbare lichamen hun taken uitvoeren met betrekking tot het voorkomen van, het voorbereiden op en het bestrijden van een brand, ongeval of ramp, te toetsen. Als gevolg van een amendement heeft de Tweede Kamer in 1995 de toetsende taak beperkt. De commissie stelt vervolgens dat de minister anders dan na een brand, ongeval of ramp de bevoegdheid mist om de wijze waarop een individuele gemeente haar taken in dit kader uitvoert te toetsen. De commissie beveelt aan om te overwegen of een bevoegdheid als voorzien in het wijzigingsvoorstel 1995 niet gewenst zou zijn. De aanbeveling van de commissie bevestigt de mening van het kabinet – zoals verwoord in het kabinetsstandpunt Vuurwerkramp – dat het gewenst is dat de inspectie in voorkomend geval onderzoek kan doen naar de wijze waarop een bepaald bestuursorgaan taken uitvoert. Het kabinet neemt de aanbeveling van de commissie over en zal een voorstel van wet voorbereiden.

Ten aanzien van de in het kabinetsstandpunt Vuurwerkramp aangekondigde versterking en capaciteitsuitbreiding van de Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding merkt het kabinet het volgende op. In de beleidsnota Rampenbestrijding 2000 – 2004 is aangegeven dat dit jaar de voortgang van het versterkingsproces van de rampenbestrijdingsorganisatie zal worden geëvalueerd. De evaluatie zal in november 2001 worden afgerond. Op basis van de resultaten van deze zogenaamde midterm-evaluatie zal onder meer worden bezien of en zo ja op welke wijze de taakuitvoering van de inspectie verder geïntensiveerd dient te worden en welke kosten hieraan eventueel verbonden zijn.

Het kabinet bestudeert of de opvatting van de commissie – dat het wenselijk is om het tweedelijnstoezicht op de bouwregelgeving, tegelijk met de introductie van Bouwbesluit 2002, uit te breiden tot alle bouwwerken (nu alleen woningen) – kan worden geïmplementeerd. Bij een positieve uitkomst zal de staatssecretaris van VROM de uitvoering opdragen aan het Inspectoraat-Generaal VROM, een samenvoeging van de afzonderlijke inspecties voor volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieuhygiëne.

2.3 De rampenbestrijding

De commissie constateert dat de gemeente Edam-Volendam en de hulpverleningsdiensten niet adequaat waren voorbereid op hun taken in het kader van de rampenbestrijding. De commissie gaat in op de congruentie en schaalgrootte van de veiligheidsregio's en op de toezichthoudende rol van de provincie.

a. Congruentie en schaalgrootte regio's

In de beleidsnota Rampenbestrijding 2000–2004 (Kamerstukken II, 1999/2000, 26 956, nrs. 1 – 2) heeft het kabinet aangekondigd dat uiterlijk in 2003 een congruente indeling van de veiligheidsregio's gerealiseerd moet zijn. In haar rapport heeft de commissie de noodzaak voor een congruente regio-indeling krachtig onderstreept. Alleen met congruente regiogrenzen kan de kwaliteit en de multidisciplinaire coördinatie goed worden vormgegeven.

De commissie constateert dat er een voortschrijdende noodzaak is van professionalisering en een noodzaak van een grotere flexibelere organisatie waarin ruimte is om een continue bezetting van voldoende deskundigheid te waarborgen. De commissie meent dat de noodzaak om samen te werken zich niet alleen voordoet in kleine gemeenten, maar dat ook steeds meer middelgrote gemeenten ervaren dat de omvang van hun apparaten onvoldoende is. De commissie noemt dit de behoefte aan regionalisering van onderop.

De conclusie van de commissie om het proces van territoriale congruentie voort te zetten sluit aan bij de bevindingen van de Algemene Rekenkamer (Kamerstukken II, 2000/01, 27 795, nrs. 1 – 2) over de voorbereiding op de Rampenbestrijding. De Algemene Rekenkamer bericht dat 70% van de gemeenten aangeeft mogelijke rampen en zware ongevallen niet zelfstandig te kunnen bestrijden. Van de gemeenten acht 18% zichzelf zelfs niet in staat om in samenwerking met de regio de aanwezige risico's te kunnen beheersen.

De commissie gaat nog een stap verder dan alleen het aanpassen van regiogrenzen conform de huidige voornemens. Zij adviseert het proces van de regionalisering verder te doordenken op de bestuurlijke implicaties, waarbij uitdrukkelijk tegen elkaar moeten worden afgewogen vormen van verlengd lokaal bestuur en zelfstandige bestuurlijke inbedding a la de politie (beheer regionaal en gezag lokaal). Een heldere afbakening van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden is daarbij wel essentieel. Hierbij dient dan ook de financiering te worden betrokken.

Het kabinet zal de Raad voor het openbaar bestuur verzoeken te adviseren over de bestuurlijke inbedding van de veiligheidsregio's. Gegeven de bevindingen van de Algemene Rekenkamer zal het kabinet de Raad voor het openbaar bestuur vragen hierbij ook de schaalgrootte van de regio's te betrekken. Het strategisch-bestuurlijke advies van de Raad voor het openbaar bestuur zal niet eerder dan 2006 gevolgen kunnen hebben voor de bestuurlijke inbedding en grenzen van de veiligheidsregio's. Het nu ingezette proces van territoriale congruentie zal daarom volgens planning worden voortgezet.

b. De rol van de provincie

De provincie heeft een toezichthoudende rol op de voorbereiding van de rampenbestrijding. Op grond van de Wet rampen en zware ongevallen hebben het college van Gedeputeerde Staten en de Commissaris van de Koningin daarom bevoegdheden ten aanzien van het vaststellen van rampenplannen en rampbestrijdingsplannen. Het kabinet is van mening dat de provincies op basis van de Wet rampen en zware ongevallen in beginsel voldoende bevoegdheden hebben om te waarborgen dat gemeentelijke rampenplannen aan de wettelijke eisen voldoen. Deze wettelijke eisen impliceren ook dat rampenplannen geactualiseerd worden. Dit vloeit voort uit artikel 4 Wet rampen en zware ongevallen, dat voorschrijft wat het rampenplan in ieder geval moet bevatten. Indien de voorgeschreven gegevens verouderd zijn, voldoet het plan niet meer aan de wettelijke eisen. Op grond van artikel 6 kan het college van Gedeputeerde Staten het gemeentebestuur dan uitnodigen het plan te actualiseren. Voorts merkt het kabinet op dat rampenoefeningen reeds verplicht zijn gesteld voor meer gevaarlijke categorieën inrichtingen en binnenkort voor vliegtuigongevallen op luchtvaartterreinen. In het regionaal beheersplan rampenbestrijding is het oefenen een specifiek aandachtspunt. De aanwijzingsbevoegdheid van de Commissaris van de Koningin ten aanzien van het oefenen op basis van het beheersplan wordt nog nader uitgewerkt.

De staatssecretaris van BZK zal met de Commissarissen van de Koningin overleggen over de kennelijke vragen die er bij hen bestaan over de bevoegdheden van de provincies ten aanzien van het toezicht op de voorbereiding op de rampenbestrijding. De door de Commissarissen van de Koningin aangekondigde voorstellen voor de versterking van de toezichtsrol door de provincie zullen bij dit overleg worden betrokken.

In de beleidsnota Rampenbestrijding 2000 – 2004 heeft het kabinet aangegeven dat de rol van de provincie ten aanzien van de voorbereiding op de rampenbestrijding versterkt zal worden door met name de provinciale toetsing van de regionale beheersplannen rampenbestrijding. Voor deze beheersplannen zullen vormvereisten worden vastgelegd waardoor alle voor de rampenbestrijding relevante onderwerpen aan de orde zullen komen.

2.4 Geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen

De commissie constateert dat de voorbereiding op de rampenbestrijding binnen de geneeskundige keten wordt gehinderd door het gebrek aan bestuurlijke coördinatie, waardoor belangrijke schakels verschillend worden aangestuurd. Het kabinet acht met name de problemen van de geneeskundige hulpverlening een belangrijke aanleiding om de discussie over de bestuurlijke inbedding van de regio's te voeren. De minister van VWS en de staatssecretaris van BZK zullen met de zorgsector in overleg treden over de wijze waarop het GHOR-bestuur de afstemming van de schakels binnen de geneeskundige keten kan bevorderen. Afhankelijk van de uitkomsten van dat overleg zal de bestuurlijke inbedding van de Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (GHOR) nader worden overwogen.

De commissie stelt verder dat de verschillen in de huidige financieringssystematiek (privaat/publiek) van de schakels binnen de geneeskundige hulpverleningsketen de mogelijkheden om inhoud te geven aan een gezamenlijke voorbereiding beperken. Door het ontbreken van voldoende geoormerkte financiële middelen vindt er in het bijzonder door ambulancediensten en ziekenhuizen onvoldoende gezamenlijke voorbereiding op de inzet bij rampen plaats. Om dit op korte termijn te verbeteren zullen de staatssecretaris van BZK en de minister van VWS met de zorgsector afspraken maken voor de deelname van ambulances en ziekenhuizen aan de voorbereiding op de rampenbestrijding.

3 BRANDVEILIGHEID

3.1 Inleiding

Het verbeteren van de brandveiligheid begint bij het bewust worden van burgers, ondernemers, instellingen en overheden van brandveiligheidsrisico's en van hun rol bij het bevorderen van brandveiligheid. Op scholen, bij bedrijven, bij instellingen en bij overheden zal structureel aandacht moeten worden gegeven aan brandveiligheid (3.2). Voor brandveiligheid is daarnaast een goede vergunningverlening, naleving van regels, controle en handhaving noodzakelijk (3.3). Goede uitvoering en naleving van regels kan alleen als die regels helder zijn (3.4) en als de implementatie goed begeleid wordt (3.5). Ten aanzien van deze vier punten – bewustwording, uitvoering, heldere regelgeving en implementatie – doet de commissie aanbevelingen.

3.2 Versterken brandveiligheidsbewustzijn

De commissie constateert dat in veel gemeenten tot nu toe te weinig prioriteit is gegeven aan brandveiligheid, waardoor er een grote achterstand is ontstaan. Verder wijst zij op de primaire verantwoordelijkheid van werkgevers en exploitanten voor brandveiligheid. De commissie constateert voorts dat er een belangrijke rol is weggelegd voor de bevolking bij het wegwerken van de achterstand op het gebied van brandveiligheid. Het gedrag van burgers en ondernemers bepaalt mede het niveau van de brandveiligheid.

De commissie is van mening dat het wenselijk is dat de exploitanten betere voorlichting krijgen over de brandveiligheidseisen, mogelijke maatregelen en brandpreventieprincipes. De commissie adviseert de ministers van BZK en van VROM te onderzoeken via welke kanalen (media, intermediaire organisaties) deze informatie het best kan worden verspreid. De commissie acht het verder zinvol onderzoek te verrichten naar de rol van de burger als verantwoordelijk bezoeker.

Naar aanleiding van de constateringen en adviezen van de commissie zal het kabinet het initiatief nemen tot een intensief voorlichtingsprogramma ter vergroting van het veiligheidsbewustzijn van burgers, ondernemers, instellingen en bestuurders op het gebied van brandveiligheid. Hierbij zal bijzondere aandacht worden besteed aan de jeugd, onder meer via het onderwijs. Over de vormgeving van het programma zal de staatssecretaris van BZK direct na de zomer overleg voeren met koepelorganisaties van bedrijfsleven en onderwijs en met consumentenorganisaties.

Het kabinet wijst overigens op reeds bestaande initiatieven. De staatssecretaris van BZK ondersteunt bijvoorbeeld gemeenten via de Stichting Nationale Brandpreventieweek bij het vormgeven van voorlichtingscampagnes die burgers en ondernemers bewust moeten maken van brandveiligheidsrisico's. Verder zal dit najaar door de Stichting Consument en Veiligheid, gefinancierd door de ministeries van BZK en van VWS, een twee jaar durende nationale voorlichtingscampagne over brandveiligheid op radio en televisie worden gestart, die ondersteund wordt door activiteiten voor specifieke doelgroepen.

Een van de middelen die bijdragen aan het brandveiligheidsbewustzijn van de burger en zijn optreden als verantwoordelijke bezoeker, is hem inzicht te geven in de brandveiligheid van een inrichting. De staatssecretarissen van BZK en van VROM zullen in 2002 komen met een voorstel voor een zichtbaar merkteken op gebouwen, waarop bezoekers kunnen zien hoeveel personen op grond van de gebruiksvergunning in het gebouw aanwezig mogen zijn en wanneer de brandveiligheid van de inrichting voor het laatst is onderzocht. Over de mogelijkheden om dit op te nemen in de modelbouwverordening zal met de VNG worden overlegd. Overigens hoeven gemeenten hier niet op te wachten. Er kan immers al worden gestart met het toepassen van eenvoudige instrumenten die door de commissie in haar rapport worden genoemd, zoals de bordjes die in Amsterdam en Zaanstad worden toegepast waarop het maximaal toegestane aantal personen is aangegeven.

3.3 Uitvoeren van wet- en regelgeving

De commissie constateert dat gemeenten achterstanden hebben met betrekking tot vergunningverlening, controle en handhaving. Zij beveelt de betrokken gemeenten aan de achterstand op het gebied van het verstrekken van gebruiksvergunningen op zo kort mogelijke termijn in te lopen. De commissie onderkent dat capaciteitsproblemen en ontbreken van deskundigheid hierbij een knelpunt kunnen zijn. Verder ontbreekt het in de meeste gemeenten (nog) aan kwaliteitsbeleid voor brandveiligheid en wordt niet getoetst of de controles goed worden uitgevoerd. De deskundigheid bij gemeenten blijkt niet altijd toereikend te zijn voor adequate taakuitvoering op de gebieden vergunningverlening (met name gebruiksvergunning), controle en handhaving. Uitvoering van de vigerende wet- en regelgeving door gemeenten en bedrijven dient een planmatige en programmatische basis te hebben.

Het kabinet heeft inmiddels bij alle gemeentebesturen erop aangedrongen om nog dit jaar een gemeentelijk actieprogramma brandveiligheid op te stellen onder meer om een inhaalslag te maken met de uitgifte van gebruiksvergunningen. Het kabinet heeft de provincies gevraagd toe te zien op de uitvoering van de inhaalslag. De Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding krijgt opdracht om in overleg met de Inspectie VROM, in 2002 te onderzoeken hoe invulling is gegeven aan de gemeentelijke actieprogramma's.

De commissie constateert dat het beschikbare juridisch instrumentarium ten behoeve van handhaving voldoende is en beveelt gemeenten aan dit in de volle breedte in te zetten en de capaciteit daarop af te stemmen. Het uitgangspunt is dat het handhaven van brandveiligheidsvoorschriften het best en het snelst geëffectueerd wordt door krachtdadige bestuurlijke aanpak. Het kabinet onderschrijft deze aanbeveling.

Hoewel het een gemeentelijke verantwoordelijkheid is menskracht en deskundigheid op een adequate manier te organiseren, stelt het Rijk – zoals reeds in het kabinetsstandpunt Vuurwerkramp is beschreven – extra middelen beschikbaar ter versterking van de capaciteit van de regionale brandweer op het gebied van pro-actie en (brand)preventie. Hierover zullen met de VNG en het Interprovinciaal Overleg afspraken worden vastgelegd.

Ten aanzien van het oplossen van het deskundigheidsvraagstuk wijst het kabinet op de – in het kabinetsstandpunt Vuurwerkramp aangekondigde- voorgenomen oprichting van een Landelijke Ondersteuningsfaciliteit Rampenbestrijding, waarvan een kennisinstituut op het gebied van pro-actie, preventie en preparatie onderdeel uitmaakt. Het kennisinstituut wordt materieel versneld opgericht en zal in 2002 van start gaan. Gemeenten zullen bij vragen met betrekking tot de vormgeving en uitvoering van brandveiligheidsbeleid een beroep kunnen doen op deze faciliteit. Overigens kunnen gemeenten nu ook al ondersteuning vragen aan het Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding.

De commissie beveelt gemeentelijke overheden aan om op korte termijn duidelijkheid te verschaffen over toedeling respectievelijk mandatering van taken op het gebied van brandveiligheid. In het kabinetsstandpunt Vuurwerkramp is vastgelegd dat de brandweer een intensievere rol bij de advisering over besluiten en vergunningen van gemeenten op het terrein van onder andere brandveiligheid krijgt.

Naast het beperken van het gebruik of sluiting van een inrichting is het opleggen van een dwangsom een sanctiemiddel van gemeenten. De bouwregelgeving kent geen mogelijkheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete. In de nota Mensen, Wensen, Wonen is aangekondigd dat door de staatssecretaris van VROM wordt onderzocht of het instrument van de bestuurlijke boete kan worden ingezet bij de handhaving van de bouwregelgeving. Het onderzoek zal gebeuren aan de hand van het afwegingskader voor de toepassing van de bestuurlijke boete zoals opgenomen in het kabinetsstandpunt Handhaven op Niveau (Kamerstukken II, 1999/2000, 26 800 VI, nr. 67).

Mede naar aanleiding van de bevindingen uit het MDW-rapport «Openbare inrichtingen» en het kabinetsstandpunt dat hierop is geformuleerd, zal worden bezien welke handelingen die betrekking hebben op onder andere openbare inrichtingen strafbaar kunnen worden gesteld in de Wet economische delicten. Hierbij valt te denken aan bepalingen in bijzondere wetgeving met een bedrijfsmatig karakter, zoals het overtreden van brandveiligheidsvoorschriften.

De commissie beveelt gemeenten aan samenwerking te organiseren op het gebied van handhaving van brandveiligheid. Het kabinet ondersteunt deze aanbeveling die geheel in lijn is met het actieprogramma Handhaven op Niveau. In het kader van dit programma zullen ook best-practices voor de handhaving van brandveiligheid worden ontwikkeld, die in 2002 ter beschikking zullen worden gesteld aan de gemeenten.

De commissie stelt voor dat de VNG in samenwerking met het ministerie van BZK en van VROM onderzoekt op welke wijze meetbare consequenties van het brandpreventiebeleid in beeld kunnen worden gebracht. Duidelijke en eenvoudige outcome-criteria voor de brandveiligheid zijn gewenst om bestuurlijke keuzes te kunnen maken. De staatssecretarissen van BZK en VROM zullen hun medewerking verlenen. In het kabinetsstandpunt Vuurwerkramp heeft het kabinet toegezegd een kwaliteitszorgsysteem te laten ontwikkelen. Toepassing van dit systeem door gemeenten maakt vergelijkingen (benchmarking) op landelijk niveau mogelijk. Inzicht in de voortgang op het terrein van brandveiligheid kan worden verkregen uit de periodieke Monitor Brandweerzorg en Rampenbestrijding die is aangekondigd in de beleidsnota Rampenbestrijding 2000–2004. De quick-scan brandveiligheid, die door de commissie is uitgevoerd, zal een onderdeel vormen van deze monitor.

Zoals eerder is gesteld, wijst de commissie erop dat de primaire verantwoordelijkheid voor brandveiligheid bij ondernemers en instellingen ligt, en meer in het bijzonder bij werkgevers en exploitanten. Zij moeten gestelde regels en voorschriften tot uitvoering brengen. Het actieprogramma Brandveiligheid van de commissie richt zich daarom ook op hen. Het kabinet heeft inmiddels de diverse brancheverenigingen gewezen op de verantwoordelijkheid van ondernemers ten aanzien van brandveiligheid en zal met hen overleggen opdat zij het actieprogramma van de commissie onder de aandacht van hun leden brengen. Het kabinet zal voorts nagaan of de verantwoordelijkheid van ondernemers en instellingen explicieter in regelgeving tot uitdrukking kan worden gebracht.

3.4 Verbetering wet- en regelgeving

De commissie heeft enkele aanbevelingen gedaan die betrekking hebben op aanvulling en/of verbetering van de wet- en regelgeving.

Het kabinet deelt de mening van de commissie dat uitsluitend versieringsmaterialen toegepast mogen worden die al dan niet na behandeling moeilijk brandbaar zijn. De minister van VWS zal onderzoek laten verrichten naar de brandveiligheid van versieringsmaterialen en de toepassing daarvan. Op basis van dit onderzoek kunnen eisen geformuleerd worden en zal bezien worden of nadere regelgeving noodzakelijk is. In afwachting van de resultaten van voornoemd onderzoek heeft het kabinet uit voorzorg gemeenten dringend geadviseerd om te bewerkstelligen dat dit jaar in horecagelegenheden en alle andere gelegenheden die voor het publiek toegankelijk zijn alleen onbrandbare plafondversiering wordt gebruikt.

De minister van VWS heeft naar aanleiding van de nieuwjaarsbrand onderzoek laten verrichten naar mogelijke eisen aan de brandveiligheid van kledingtextiel. Op dit moment is de minister van VWS in overleg met de branche. Er zal regelgeving worden ontwikkeld waarmee evident brandbare kleding van de markt kan worden geweerd.

De commissie beveelt aan om de thans bij de Tweede Kamer liggende wijziging van de Warenwet (Kamerstukken II, 2000/01, 27 651, nrs. 1–3) niet te beperkt te formuleren en de Keuringsdienst van Waren ook een toezichthoudende rol te laten vervullen bij de toepassing van (brandonveilige) materialen en versieringen in publieke ruimten. Het kabinet stelt dat op basis van de Warenwet eisen kunnen worden gesteld ten aanzien van onder meer de brandveiligheid van materialen en versieringen. Het voorgaande betreft het stellen van eisen aan materialen zelf, daarnaast kunnen eisen worden gesteld aan de toepassing van materialen. Eisen voor het toepassing van materialen en versieringen in publieke ruimten kunnen worden gesteld in bijvoorbeeld de gemeentelijke bouwverordening. Het toezicht hierop is een taak van de gemeenten.

De commissie beveelt de gemeenten aan volgens een nader te ontwikkelen landelijk systeem gebouwdossiers op te zetten. Een gebouwdossier zou de toestand van een gebouw gedurende de gehele levensloop moeten vastleggen. Op verzoek van de staatssecretaris van VROM werkt het Overleg Platform Bouwregelgeving – waarin overheden en vertegenwoordigers van de bouwwereld zijn vertegenwoordigd – aan een toekomstvisie op de bouwregelgeving. Als onderdeel daarvan zullen zij hun voorstel voor dit systeem van gebouwdossier verder uitwerken. In oktober van dit jaar wordt de uitwerking verwacht.

De commissie adviseert de staatssecretaris van VROM kritisch te kijken naar de gevolgen van de lichte bouwvergunningprocedure voor de controle en handhaving op het gebied van brandveiligheid. De staatssecretaris van VROM betrekt dit advies in de ontwerp algemene maatregel van bestuur waarin de bouwvergunning-vrije en licht-bouwvergunningplichtige type bouwwerken worden aangewezen. Dit ontwerp zal, conform de afgesproken voorhangprocedures, binnenkort aan de Tweede Kamer worden toegezonden.

Het advies van de commissie om na te gaan welke strijdigheden en verschillen in brandveiligheidsvoorschriften in verschillende regelingen op het gebied van onder andere bouwen en milieu zitten, zal worden uitgevoerd. Ten aanzien van bouwvoorschriften heeft het kabinet reeds in de nota «Mensen, wensen, wonen» aangegeven dat wordt gestreefd naar één centraal document voor de bouwtechnische voorschriften.

De eerdergenoemde task-force onder leiding van de heer H.G. Ouwerkerk zal een voorstel doen voor de wijze waarop de complexiteit van regelgeving kan worden verminderd en geconstateerde tegenstrijdigheden in veiligheidsregelgeving kunnen worden weggenomen. Onder leiding van de minister van Justitie zal een multidisciplinair samengestelde werkgroep dit voorstel voorbereiden. Hierbij worden de reeds ondernomen activiteiten van de diverse ministers op dit terrein benut. Een voorbeeld hiervan is de inventarisatie die op initiatief van minister van SZW wordt uitgevoerd naar de onderwerpen in de arbowetgeving die vanuit arbeidsveiligheid een relatie hebben met de publieksveiligheid en naar de overlappingen en grijze gebieden ten opzichte van wet- en regelgeving gericht op publieksveiligheid.

De commissie adviseert te onderzoeken in hoeverre de aansluiting van technische voorschriften en gebruiksvoorschriften kan worden verbeterd. Het gaat hierbij om landelijk uniforme regels (Bouwbesluit) en lokaal vastgestelde gebruiksvoorschriften. De staatssecretarissen van VROM en van BZK zullen dit onderzoek laten uitvoeren, daarbij wordt rekening gehouden met de eigen verantwoordelijkheid van gemeenten. Over de resultaten zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd.

Naar aanleiding van Kamervragen over brandveiligheid in studentenhuisvesting (Aanhangsel handelingen, nr. 121, vergaderjaar 2000/01) wordt onderzocht op welke wijze een voldoende veiligheidsniveau voor – met name bestaande – kamerverhuurbedrijven kan worden gegarandeerd. Naar aanleiding van vragen over basisscholen (Aanhangsel handelingen, nr. 858, vergaderjaar 2000/01) scholen is toegezegd dat de staatssecretaris van SZW de arbeidsomstandighedenregelgeving zal aanvullen met een algemene verplichting tot periodieke ontruimingsoefeningen in alle gebouwen waarin een groot aantal mensen aanwezig kan zijn. Deze verplichting zal worden opgenomen in nieuwe regelgeving inzake bedrijfshulpverlening.

3.5 Ondersteunend beleid

De commissie beveelt de minister van VROM aan in overleg met de VNG en andere partijen te komen tot een goed voorlichtingsplan ten aanzien van wijzigingen in de regelgeving. Naar verwachting zal begin volgend jaar het Bouwbesluit 2002 in werking treden. Hiermee komen ook voor andere bouwwerken dan woningen uitgewerkte technische voorschriften beschikbaar. Dit bevordert de eenduidigheid in de uitvoering. Met het oog op de praktische hanteerbaarheid en de leesbaarheid is het Bouwbesluit vernieuwd. Het Bouwbesluit 2002 zal worden begeleid door uitgebreide voorlichting.

In opdracht van de staatssecretaris van VROM zullen de brochures over het thema brandveiligheid worden geactualiseerd en wordt als extra voorlichtingsinstrument gewerkt aan de instelling van een «vraagbaak voor bouwregelgeving». Deze «vraagbaak» geeft gemeenten algemene uitleg over de interpretatie van de Bouwregelgeving. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de aanbeveling van de commissie aan de minister van VROM en de om gedurende enige tijd na de inwerkingtreding van ingrijpende wijzigingen een helpdesk in te richten. In dit kader zal de staatssecretaris van BZK ervoor zorg dragen dat de «brandbeveiligingsconcepten» waar nodig worden geactualiseerd, opdat aangesloten wordt op Bouwbesluit 2002.

De commissie stelt voor dat de VNG in overleg met de ministeries van BZK en van VROM een basistekst ontwikkelt voor de voorlichting door gemeenten aan vergunningsplichtigen, waaronder exploitanten. Het kabinet zal zijn medewerking verlenen aan de uitvoering van dit voorstel.

De commissie beveelt de ministers van VROM en van BZK aan een actieve rol te spelen bij de totstandkoming van opleidingen voor de gemeentelijke overheid ten aanzien van wijzigingen van de regelgeving door het ter beschikking stellen van basisteksten. De commissie beveelt tevens de VNG aan samen met BZK en VROM en andere belanghebbenden te komen tot een gestructureerd stelsel van handboeken en praktijkrichtlijnen. Deze aanbeveling past binnen het actieprogramma «Handhaving Bouwregelgeving» dat de staatssecretaris van VROM en de VNG in december 2000 zijn overeengekomen. Doel van dit programma is de uitvoering van de bouwregelgeving op gemeentelijk niveau te verbeteren.

De noodzaak tot professionalisering, met een grotere flexibelere organisatie, waarin voldoende ruimte is om deskundigheid te waarborgen, doet zich ook voor op het terrein van toezicht op en handhaving van de bouwregelgeving. Ter verbetering bij met name kleinere gemeenten wordt regionale samenwerking door de staatssecretaris van VROM gestimuleerd en zo nodig ondersteund. Hiertoe zullen onder meer – in overleg met de VNG – succesvolle voorbeelden van regionale samenwerking in beeld worden gebracht. In aansluiting daarop zal worden bezien in hoeverre de vigerende wet- en regelgeving deze gewenste regionale samenwerking tussen met name kleinere gemeenten belemmert.

De commissie beveelt aan om onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van certificering ten aanzien van de brandveiligheid van gebouwen. Het kabinet neemt deze aanbeveling over. Zij merkt daarbij op dat certificatie bij uitstek een middel is voor ondernemers om invulling te geven aan de eigen verantwoordelijkheid. Certificering verandert niets aan de verantwoordelijkheid van de overheid voor toezicht en handhaving. Vermenging van privaat en publiek toezicht en handhaving zal vermeden moeten worden.

De staatssecretaris van VROM zal een onderzoek instellen naar de mogelijkheden van certificering en de termijn waarop dit ingevoerd kan worden, waarbij zal worden aangesloten bij reeds lopend onderzoek op dit terrein.

De commissie adviseert de staatssecretaris van VROM om – naast de uit te voeren inspecties volgens het in februari 2001 opgestelde inspectieprotocol van de Inspectie Volkshuisvesting – door «geactiveerd toezicht» de beleidsmatige ontwikkelingen binnen een gemeente te volgen. De commissie suggereert de inspectie om, mede in het kader van het pro-actie- en preventiebeleid, de Commissaris van de Koningin op de hoogte te stellen van de specifiek benaderde gemeenten. In lijn met deze aanbevelingen zal de staatssecretaris van VROM een wettelijke plicht voor burgemeester en wethouders uitwerken om een beleidsplan op te stellen over de wijze waarop zij hun preventieve en repressieve toezichthoudende taken en bevoegdheden op het gebied van de bouwregelgeving gaan uitvoeren en om periodiek verslag uit te brengen aan de gemeenteraad over de wijze waarop zij die taken en bevoegdheden in de praktijk hebben uitgeoefend. Dit met het oog op het publiek maken van de verantwoordelijkheid van gemeenten voor de handhaving van de bouwregelgeving in het algemeen en voor brandveiligheid in het bijzonder, alsmede met het oog op een snelle invoering. Het genoemde beleidsplan kan een goede basis vormen voor eventueel geactiveerd toezicht. Twee jaar na invoering van deze verplichting zullen de ervaringen worden geëvalueerd. Hierbij zullen de ervaringen worden betrokken met het project «Programmatisch handhaven» in het kader van Handhaven op Niveau, dat gemeenten en provincies stimuleeert op vrijwillige basis handhavingsplannen te maken. Op basis van de evaluatie zal worden bezien of een verplichting voor het opstellen van integrale handhavingsplannen gewenst is.

De commissie pleit voor meer stringente vastlegging en formalisering van bestaande afspraken en verwachtingen, zowel op het gebied van brandveiligheid als op het gebied van de rampenbestrijding. De commissie stelt dat binnen de thans gehanteerde «zachte» kaders legitieme verwachtingen onvoldoende blijken uit te komen. In het kabinetsstandpunt Vuurwerkramp heeft de staatssecretaris van BZK het Landelijk Beraad Rampenbestrijding advies gevraagd over de status van de rampenbestrijdingsdocumentatie. Ten aanzien van de status van documentatie op het terrein van brandveiligheid zal door de staatsecretaris van BZK een gezamenlijke advies worden gevraagd aan de Nederlandse Vereniging van Brandweerkorpsen, de Koninklijke Nederlandse Brandweervereniging en het College van Commandanten van Regionale Brandweren.

4 RAMPENBESTRIJDING

4.1 Inleiding

De conclusies van de commissie tonen aan dat de voorbereiding op de rampenbestrijding in Edam-Volendam onvoldoende was. De bevindingen van de commissie sluiten aan bij de constateringen van de commissie-Oosting en van de Algemene Rekenkamer. Onderliggende oorzaken zijn een geringe politiek-bestuurlijke aandacht, het gebrek aan territoriale congruentie, alsmede de gebreken in de bestuurlijke inbedding en in de financiering van met name de geneeskundige keten. Ook heeft de provincie haar toezichthoudende rol niet waargemaakt. Deze onderwerpen zijn aan de orde geweest in hoofdstuk 2.

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de bestrijding van de brand in Volendam als zodanig. De commissie heeft aanbevelingen gedaan die betrekking hebben op de multidisciplinaire voorbereiding op en de uitvoering van de rampenbestrijding (4.2). Tevens doet de commissie een aantal aanbevelingen die zich richten op gemeenten en hulpverleningsdiensten (4.3). In verband met het specifieke karakter van de aanbevelingen van de commissie over de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen komen deze aanbevelingen in hoofdstuk 5 aan de orde.

Op het gebied van rampenbestrijding vindt de commissie nieuwe initiatieven slechts opportuun indien deze daadwerkelijk waarde toevoegen aan voorgenomen en lopende ontwikkelingen. Hiermee worden de initiatieven bedoeld die zijn geïnitieerd in de beleidsnota Rampenbestrijding 2000 – 2004 en in het kabinetsstandpunt Vuurwerkramp. De commissie acht het van belang dat deze voorgenomen en lopende ontwikkelingen op het terrein van de rampenbestrijding versneld tot concrete resultaten worden gebracht. Het kabinet hecht veel belang aan spoedige implementatie maar tekent aan dat de strakke tijdsplanning voor de uitvoering van de actiepunten uit het kabinetsstandpunt Vuurwerkramp weinig ruimte biedt voor een verdere versnelling.

In de beleidsnota Rampenbestrijding 2000 – 2004 is aangegeven dat dit jaar de voortgang van het versterkingsproces van de rampenbestrijdingsorganisatie zal worden geëvalueerd. De evaluatie zal in november 2001 worden afgerond. De evaluatie zal inzicht moeten geven in de uitgaven van gemeenten in de kosten voor de brandweer, de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen en de rampbestrijding in de periode 1999 – 2002. Tevens zal worden onderzocht in hoeverre de huidige inspanningen van het Rijk en van gemeenten afdoende is om een adequate organisatie van de rampenbestrijding te realiseren en in stand te houden. Tot slot wordt getoetst of de huidige verdeling van rijksmiddelen is afgestemd op de gedifferentieerde spreiding van de risico's over Nederland.

4.2 Multidisciplinaire rampenbestrijding

Veel van de gebreken die de commissie heeft gesignaleerd ten aanzien van de bestrijding van de ramp zijn terug te voeren op het gebrek aan multidisciplinaire voorbereiding. De commissie stelt dat gemeenten hun verantwoordelijkheid moeten nemen zoals van hen verlangd mag worden op grond van de Wet rampen en zware ongevallen. De provincie dient hierop toe te zien.

Opschaling en multidisciplinaire coördinatie van de ingezette diensten zijn essentiële processen bij de bestrijding van een ramp. De commissie doet in dit kader de volgende vier aanbevelingen.

De commissie beveelt aan om bij de bestrijding van grootschalige incidenten zonder aarzeling gebruik te maken van de regelingen en procedures uit het gemeentelijk rampenplan.

De commissie concludeert dat tijdens de hele opschaling van de diverse betrokken diensten bij de verschillende leidinggevenden onvoldoende inzicht bestond in de situatie ter plaatse en in de behoefte aan hulpverlening. Het opschalingsproces verliep rommelig. Naar aanleiding van het rapport-Oosting is door het kabinet toegezegd dat een beschrijving van het opschalingsproces zal worden opgenomen in de documentatie rampenbestrijding. De commissie beveelt aan dat hulpverleningsdiensten niet wachten met het maken van afspraken over de wijze waarop een multidisciplinaire opschaling plaatsvindt.

Meldkamers vervullen een spilfunctie bij de start van de opschaling. Door de implementatie van de beleidsnota Rampenbestrijding 2000–2004 en het kabinetsstandpunt Vuurwerkramp zullen de informatievoorziening, de communicatie tussen de diensten en het functioneren van de meldkamers worden verbeterd. De commissie stelt dat hulpverleningsdiensten vooruitlopend op de invoering van met name het Geïntegreerd Meldkamersysteem (GMS) al verbeteringen kunnen aanbrengen, zoals het invoeren van een piketfunctie voor leidinggevenden op de meldkamer en het invoeren van kwaliteitstoetsen.

De commissie beveelt aan dat in multidisciplinair verband afspraken worden gemaakt over de invulling van de bestuurlijke en operationele leiding.

De staatssecretaris van BZK zal de provincies verzoeken deze vier onderwerpen bij de gemeentebesturen onder de aandacht te brengen. De staatssecretaris van BZK zal de stand van zaken monitoren in het kader van de bestuurlijke rapportage over het regionaal beheersplan rampenbestrijding.

De commissie constateert verder dat er bij de aanvang van de hulpverlening altijd een tekort is aan capaciteit. Zij meent dat de inzet van vrij instromende hulpverleners en omstanders een nuttige aanvulling kan zijn. Het kabinet tekent aan dat deze personen snel op een gecoördineerde en veilige wijze dienen te worden ingezet door de functionarissen die belast zijn met de operationele leiding. De staatssecretaris van BZK zal bevorderen dat dit onderwerp bij de genoemde beschrijving van het opschalingsproces zal worden betrokken.

4.3 Actoren

a. Gemeente

De commissie doet aanbevelingen over drie processen waarbij de gemeente een rol vervult: de registratie van slachtoffers, de verificatie van vermistenlijsten en het proces uitvaartverzorging. In het kabinetsstandpunt Vuurwerkramp is aangekondigd dat de staatssecretaris van BZK zal bevorderen dat de gemeenten een gezamenlijk project opzetten dat gericht is op de versterking van de gemeentelijke processen bij de rampenbestrijding. De aanbevelingen van de commissie zullen hierbij worden betrokken.

b. Brandweer

De commissie stelt vraagtekens bij de wijze waarop de gemeente Edam-Volendam invulling heeft gegeven haar verantwoordelijkheid met betrekking tot de brandweerzorg. De structuur waarbij twee autonome brandweerverenigingen de gemeentelijke brandweerzorg uitoefenen beschouwt de commissie als een onvoldoende invulling van de gemeentelijke verantwoordelijkheid met betrekking tot de organisatie en kwaliteit van de brandweerzorg. Het kabinet sluit zich hierbij aan. Het kabinet meent dat de personele kwaliteiten van de brandweer afgestemd moeten zijn op haar spilfunctie in het veiligheidsbeleid binnen de gemeente. De bevindingen van de commissie zijn aanleiding geweest voor de staatssecretaris van BZK om de gemeenten te wijzen op de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de gemeentelijke overheid inzake onder meer het aanstellen van brandweerpersoneel conform hetgeen vermeld is in de Brandweerwet en het Besluit brandweerpersoneel.

De commissie stelt dat bij de evaluatie van de brandweerinzet ten tijde van de nieuwjaarsbrand te Volendam andermaal wordt geconstateerd dat inhoudelijk toetsing van het brandweeroptreden moeilijk is, aangezien er geen landelijk integraal systeem van normen bestaat met betrekking tot het operationeel optreden waaraan brandweerkorpsen moeten voldoen. In het kabinetsstandpunt Vuurwerkramp heeft het kabinet aangegeven te zullen bevorderen dat de gemeenten een samenhangend kwaliteitssysteem met criteria voor de basisbrandweerzorg – waartoe ook brandweerinzet behoort – ontwikkelen.

c. Politie

De commissie stelt dat de verdere ontwikkeling van een normstellend kader ten behoeve van het politie optreden bij rampen noodzakelijk is. Tevens stelt de commissie dat binnen de reguliere politieopleidingen aandacht moet worden besteed aan de rol van de politie bij de rampenbestrijding. In het kabinetsstandpunt Vuurwerkramp heeft het kabinet aangegeven dat zij het van belang acht dat de politie meer betrokken is bij de preparatie op de rampenbestrijding en dat zij zal bevorderen dat bij de herziening van het Referentiekader Conflict- en Crisisbeheersing Politie (CCB) de aanbevelingen van de commissie-Oosting zorgvuldig worden verwerkt. In vervolg op het kabinetsstandpunt heeft de minister van BZK de voorzitters van het Korpsbeheerdersberaad en van de Raad van Hoofdcommissarissen bij brief van 20 april 2001 gevraagd om een plan van aanpak op te stellen, waarin wordt aangegeven hoe de politieregio's de aanbevelingen van de commissie-Oosting implementeren en wanneer zij welke actiepunten hebben uitgevoerd. De minister verwacht het plan van aanpak in juli 2001 te ontvangen.

In het gevraagde plan van aanpak en het herziene Referentiekader CCB zal onder meer worden aangegeven hoe de politie de opleiding en geoefendheid bij de rampenbestrijding organiseert en onderhoudt. De minister van BZK zal – in aanvulling daarop en op de inzet van de regio's – het aanbod en de inhoud van de opleidingen voor de politie in de rampenbestrijding betrekken in het reguliere proces van actualisering van het politie-onderwijs. Het kabinet merkt op dat ook thans in reguliere politie-opleidingen aandacht wordt besteed aan de rol van de politie bij rampenbestrijding.

De commissie meent dat bij het opstellen, het aan- en afrijden en het begeleiden van ambulances een loodspostfunctionaris bijstand zou moeten verlenen. De minister van BZK zal de portefeuillehouder conflict- en crisisbeheersing binnen de Raad van Hoofdcommissarissen verzoeken om een dergelijke functie op te nemen in het Referentiekader CCB.

De inspecties bevelen aan te bezien of de politie moet worden aangewezen als coördinerende instantie voor de registratie tijdens rampen. De commissie tekent bij deze aanbeveling aan dat ook nu al de politie de primaire verantwoordelijkheid draagt voor de opstart van het registratieproces. Daarnaast stelt de commissie dat het aanbeveling verdient om binnen de politie-organisatie een verantwoordelijke functionaris aan te wijzen voor de processen registratie, identificatie en verificatie. Het kabinet meent dat gemeentelijke diensten, politie en de geneeskundige sector moeten samenwerken bij de gemeentelijke taak slachtoffers en vermisten te registreren. In het kabinetsstandpunt Vuurwerkramp heeft het kabinet aangegeven dat zij met deze diensten in overleg zal treden om te komen tot een landelijke standaard.

De commissie meent dat er heldere richtlijnen moeten komen voor het adequaat informeren van nabestaanden bij het verrichten van gerechtelijke secties op ongevalsslachtoffers. Wanneer door het openbaar ministerie een gerechtelijke sectie wordt bevolen, dienen nabestaanden tijdig over deze beslissing te worden geïnformeerd en moet aan hen relevante informatie worden verstrekt over de gang van zaken bij een dergelijke sectie. Gebleken is dat de informatieverstrekking in een aantal gevallen niet adequaat is geweest. Het kabinet betreurt dit ten zeerste. Het kabinet neemt de aanbeveling van de commissie over. De minister van Justitie zal bezien of dit punt van de commissie kan worden opgenomen in reeds bestaande protocollen of dat er aanleiding is om dit onderwerp te regelen in een nieuw protocol.

5 GENEESKUNDIGE HULPVERLENING

5.1 Inleiding

De commissie komt tot de conclusie dat de inzet van de geneeskundige keten na de brand in café De Hemel beter had gekund. Het betreft met name een gebrek aan rolvastheid bij centrale actoren, problemen in de logistieke sfeer, weinig aansturing ter plaatse en late inzet van voldoende medische expertise. Door deze factoren konden bij een redelijk groot aanbod van ambulances gewonden toch niet binnen korte tijd worden afgevoerd naar ziekenhuizen. De commissie constateert dat het te danken is aan een aantal omstandigheden, waaronder de jonge leeftijd van de slachtoffers, dat de tekortkomingen vermoedelijk geen gevolgen hebben gehad voor het dodenaantal. Zij acht het niet uit te sluiten dat de tekortkomingen gevolgen hebben voor de vervolgbehandeling.

Als oorzaak van de genoemde problemen noemt de commissie de mate van voorbereiding. Die is door een samenstel van factoren onvoldoende. De Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (GHOR) is in opbouw. Sleutelfuncties zijn nog niet bezet en er wordt nog te weinig en onregelmatig geoefend waardoor cruciale actoren niet voldoende ervaring opdoen.

De commissie constateert dat de onderliggende problemen van bestuurlijke en financiële aard zijn. De opbouw van een goed functionerende keten wordt gehinderd door het ontbreken van bestuurlijke coördinatie, waardoor belangrijke schakels verschillend worden aangestuurd. Daarnaast draagt het ontbreken van voldoende geoormerkte financiële middelen er aan bij dat binnen de geneeskundige hulpverleningsketen, in het bijzonder door ziekenhuizen en ambulancediensten, onvoldoende gezamenlijke voorbereiding op de inzet bij rampen plaatsvindt.

Ook de incongruentie van de verschillende verzorgingsgebieden voor brandweer, GHOR en politie bemoeilijkt een gezamenlijke en afgestemde voorbereiding. Om die reden heeft het kabinet beleid ingezet om te komen tot territoriale congruentie. De meeste Regionale Ambulance Voorzienings- en GHOR-gebieden zijn inmiddels congruent met de politieregio.

Zoals aangegeven in hoofdstuk 2 zijn het met name de onderliggende knelpunten die het kabinet de komende jaren wil aanpakken.

De overige aanbevelingen van de commissie over de GHOR betreffen de verschillende schakels in de geneeskundige keten. Aan diverse aanbevelingen van de commissie geeft het kabinet al uitvoering naar aanleiding van het kabinetsstandpunt Vuurwerkramp. Op deze aanbevelingen wordt hier niet ingegaan. De overige aanbevelingen van de commissie over de GHOR worden hierna behandeld.

5.2 Aanbevelingen met betrekking tot de hulpverlening

a. Omstanders, huisartsen, eerst aanwezige ambulanceverpleegkundige

De eerste hulpverlening aan de ernstig gewonde slachtoffers heeft plaatsgevonden door omstanders, door politie en brandweermensen en door spontaan opgekomen Volendamse huisartsen. Huisartsen zijn thans niet structureel opgenomen in de organisatie van de GHOR. De commissie beveelt aan na te gaan hoe de huisarts een rol in de GHOR-keten kan krijgen. De minister van VWS zal over deze aanbeveling overleg voeren met de Raad van Regionaal Geneeskundige Functionarissen en de Landelijke Huisartsenvereniging. De commissie beveelt verder aan deelname door burgers aan EHBO-cursussen te bevorderen. Het kabinet omarmt deze aanbeveling, die een appèl doet op de eigen verantwoordelijkheid van de burger. De minister van VWS zal bevorderen dat door middel van Postbus 51 burgers op het belang van EHBO worden gewezen.

De commissie constateert dat het bij het publiek niet bekend is welke specifieke coördinerende rol de eerst aanwezige ambulanceverpleegkundige heeft bij ongevallen met meerdere tot veel slachtoffers. Dat maakt het werk van deze ambulanceverpleegkundige niet eenvoudig, omdat omstanders van hem een hulpverlenende rol verwachten. De commissie meent dat het publiek voorlichting moet krijgen over de rol van de eerste verpleegkundige bij grote ongevallen. Het kabinet is met de commissie van mening dat het werk van de eerste ambulanceverpleegkundige moeilijk is. Voorlichting over dit onderwerp zal echter geen verandering brengen in de reactie van burgers onder de omstandigheden waarin de eerste verpleegkundige zijn werk moet doen. Het kabinet verwacht dat het voor eenieder zichtbaar maken van speciale rol van de eerst aanwezige ambulanceverpleegkundige op het rampterrein zal bijdragen aan het verbeteren van het door de commissie gesignaleerde knelpunt. De minister van VWS zal de zichtbaarheid van de eerst aanwezige ambulanceverpleegkundige op het rampterrein bevorderen.

b. Mobiele Medische Teams

De Mobiele Medische Teams (MMT's) bieden medisch-specialistische hulp ter plaatse in aanvulling op de – in Nederland hoogwaardige – ambulancezorg. De tien traumacentra zijn door de minister van VWS aangewezen om elk een MMT te leveren. De traumacentra die zijn aangewezen om te beschikken over een MMT-helikoptervoorziening, dienen van schemer tot schemer een direct inzetbaar («paraat») MMT te hebben.

De staatssecretaris van BZK is reeds enkele jaren geleden – in het kader van de ontwikkeling van de Geneeskundige Combinatie – in overleg getreden met het veld over de aanschaf van uitrustingen voor de MMT's voor de inzet bij rampen en zware ongevallen. De uitrustingen bestaan uit een voertuig en medische inventaris. Om de ontwikkeling van de MMT's te stimuleren en het belang van de MMT's voor de rampenbestrijding te benadrukken heeft de staatssecretaris van BZK met een eenmalige bijdrage de uitrustingen gefinancierd. Op 4 juli 2001 heeft de staatssecretaris van BZK de eerste uitrustingen in eigendom overgedragen aan de traumacentra Brabant, Midden-Nederland en West-Nederland.

De commissie constateert tekortkomingen die hebben geleid tot een feitelijk verminderde inzet van de MMT's. De traumacentra beschikken tijdens de nachtelijke uren niet over parate MMT's en voor het vervoer van de MMT's was geen regeling getroffen. De commissie meent dat een gegarandeerde 24-uurs beschikbaarheid van parate MMT's gerealiseerd moet worden. De minister van VWS zal met de betrokken partijen overleggen hoe in de toekomst de inzet van de MMT kan worden verbeterd.

c. Traumahelikopter

De traumahelikopter maakt het mogelijk een paraat MMT snel ter plaatse te brengen. De traumhelikopter is in principe niet bedoeld voor patiëntenvervoer. De commissie stelt feitelijk vast dat de traumahelikopter tijdens de nieuwjaarsbrand niet is ingezet.

In algemene zin geldt dat vliegen bij duisternis een verhoogd risico oplevert voor de bemanning. Ook zijn de huidige traumahelikopters niet uitgerust om bij duisternis te vliegen en zijn de vliegers hiervoor niet opgeleid. De keuze ligt voor of de traumahelikopters in de toekomst bij duisternis zullen worden ingezet. Deze keuze is volgens de commissie van belang omdat een systeem waarmee landelijke dekking kan worden gerealiseerd door een klein netwerk van vier helikopter-MMT's die 24 uur per dag paraat zijn een aantrekkelijke optie is. Zo'n systeem biedt de mogelijkheid om specialistische teams in te zetten die door een regelmatige inzet in de praktijk daadwerkelijke ervaring aan expertise kunnen koppelen. De commissie geeft aan dat, wanneer aan de noodzakelijke veiligheidseisen kan worden voldaan, deze oplossing haar voorkeur heeft.

Door het kabinet is kort na de nieuwjaarsbrand uitgesproken dat de bestaande wettelijke belemmeringen op het punt van het nachtvliegen zullen worden weggenomen. Een interdepartementale werkgroep bereidt thans een advies voor. De belemmeringen liggen onder andere op het terrein van milieubepalingen, het toerustingsniveau van de helikopter en het opleidingsniveau van de piloot. Dit najaar zal het kabinet met een reactie komen.

d. Ambulancevervoer

De commissie constateert dat niet alle gewonden zo snel in een ziekenhuis zijn behandeld als wenselijk was geweest. Een van de oorzaken was dat actuele gegevens over de capaciteit van ziekenhuizen ontbraken, waardoor het gewondenspreidingsplan niet optimaal functioneerde. De commissie meent dat het gewondenspreidingsplan consequent moet worden uitgevoerd en meer moet worden gebaseerd op actuele capaciteit van de ziekenhuizen in de regio. De commissie meent dat daartoe de mogelijkheden van bestaande initiatieven moeten worden benut. Het kabinet stemt in met deze aanbeveling. De staatssecretaris van BZK en de minister van VWS zullen in overleg met de Raad van Regionaal Geneeskundig Functionarissen en met de ambulancesector na de zomer met voorstellen komen.

e. Ziekenhuizen en intensive care-capaciteit

De commissie constateert dat de ziekenhuizen in de omgeving van Volendam al binnen enkele minuten een eerste waarschuwing hebben ontvangen. Ook het brandwondencentrum in Beverwijk is al in een vroeg stadium gewaarschuwd. De commissie constateert dat de ziekenhuizen menen onvoldoende geïnformeerd te worden over het aantal slachtoffers en de aard van hun verwondingen. De commissie constateert verder dat de rampenopvangplannen van enkele ziekenhuizen niet actueel zijn en onvoldoende bekend zijn bij belangrijke medewerkers. Daardoor moet er veel geïmproviseerd worden bij de opvang van patiënten.

De commissie meent dat voorwaarschuwingen aan ziekenhuizen gebaseerd dienen te zijn op het gewondenspreidingsplan. Daarin moeten de kwantitatieve en kwalitatieve mogelijkheden van ziekenhuizen in de dagelijkse praktijk en in het geval van een incident met veel gewonden zijn vastgelegd. De commissie meent verder dat ziekenhuizen het beheer van hun rampenopvangplannen moeten verbeteren en hun plannen in regionaal verband moeten afstemmen met de ketenpartners.

Deze aanbevelingen van de commissie zijn in lijn met het staande beleid op deze onderwerpen.

De commissie meent dat de ziekenhuizen via een liaisonfunctie deel moeten kunnen uitmaken van de geneeskundige sectie in het operationeel team. De staatssecretaris van BZK en de minister van VWS zullen met de raad van Regionaal Geneeskundig Functionarissen bespreken hoe een liaison van de ziekenhuizen in de GHOR-organisatie kan worden ingepast.

De commissie meent dat ziekenhuizen in staat moeten worden gesteld te participeren in regelmatige opschalingoefeningen. Het kabinet stemt in met deze aanbeveling. Zoals aangegeven zullen de staatssecretaris van BZK en de minister van VWS met de zorgsector afspraken maken voor de deelname van ziekenhuizen aan de voorbereiding op de rampenbestrijding.

De commissie meent dat er een regionaal gespreide intensive care (IC)-buffercapaciteit moet worden gecreëerd, aansluitend aan de bestaande capaciteit bij de grotere ziekenhuizen en de brandwondencentra, waarbij rekening gehouden wordt met een goede landelijke spreiding. Daarmee kan in een plotseling opkomende behoefte aan opvang en behandeling worden voorzien, zonodig in internationaal verband. De capaciteit van IC-bedden is in bijzondere omstandigheden kwetsbaar. IC-bedden zijn kostbaar en het is dan ook wenselijk dat de capaciteit optimaal wordt benut. Mede ten gevolge van personele problematiek is dit de afgelopen jaren niet altijd het geval geweest. Er lopen inmiddels vele programma's om deze tekorten weg te nemen. Het kabinet is van mening dat – voor zover niet beschikbaar – per gebied een overzicht moet worden opgesteld met het aantal IC-bedden, ingedeeld naar categorie. De minister van VWS zal hierover met de ziekenhuizen overleg voeren.

Het kabinet is van mening dat de specifieke brandwondencapaciteit in normale omstandigheden, en met inschakeling van buitenlandse centra in bijzondere omstandigheden, toereikend is. De brandwondencentra hebben de minister van VWS verzocht de capaciteit van het brandwondencentrum in Groningen te verdubbelen van 10 naar 20 bedden. Argumenten hiervoor zijn dat de druk op de beschikbare capaciteit is toegenomen door verscherpte verwijscriteria en effectievere behandelmethoden en dat een betere spreiding van brandwondencapaciteit over het land wenselijk is. De minister van VWS gaat na of het verzoek van de brandwondencentra ingewilligd kan worden.

De commissie is van mening dat de rol van het Calamiteitenhospitaal bij een ramp verhelderd en geformaliseerd moet worden. De commissie meent dat ook de brandwondencentra op een nader vast te stellen wijze betrokken moeten worden in de GHOR-keten, en dat de brandwondencentra een formeel vastgelegde en gegarandeerde functie moeten vormen. De commissie vindt dat de ziekenhuizen het Emergency Management for Severe Burns (EMSB) – protocol dienen te integreren in hun standaard werkafspraken en procedures.

Het kabinet acht het belangrijk enige reserve brandwondencapaciteit te realiseren in de brandwondencentra en de academische centra. Het kabinet denkt hierbij aan reguliere IC-bedden die voorzien zijn van extra voorzieningen om in bijzondere omstandigheden te kunnen worden gebruikt voor brandwondenpatiënten. De noodzakelijke deskundigheid moet worden opgebouwd en in stand gehouden. Hierbij wordt ook het toepassen van het Emergency Management for Severe Burns (EMSB)-protocol betrokken. Dit protocol is nog niet in ieder ziekenhuis beschikbaar. De minister van VWS zal de brandwondencentra, die een coördinerende en consulterende functie hebben, verzoeken dit protocol landelijk in te voeren. De minister van VWS zal onderzoeken welke functie bestaande voorzieningen- zowel civiel als militair (calamiteitenhospitaal) – kunnen vervullen als op grote schaal hulp moet worden verleend.

De commissie meent dat in Europees verband afspraken moeten worden gemaakt over de opvang en spreiding van brandwondenslachtoffers in geval van grootschalige ongevallen met brandwondenslachtoffers. Verder meent de commissie dat er met de ziekenhuizen in het buitenland afspraken moeten worden gemaakt over het vervoer van patiënten en hetbenutten van capaciteit na een groot ongeval, inclusief de zorg voor repatriëring. Het kabinet stemt in met deze aanbevelingen. De minister van VWS zal bevorderen dat over deze onderwerpen met de ons omringende landen afspraken worden gemaakt.

De commissie meent dat bij het vervoer van zwaargewonde, levensbedreigde patiënten rekening moet worden gehouden met de eventuele noodzaak palliatieve zorg te verlenen. Het kabinet deelt de mening van de commissie en tekent aan dat palliatieve zorg in de ambulancezorg normale praktijk is.

De commissie meent dat de opvang in ziekenhuizen van slachtoffers van een grootschalig ongeval en van hun begeleiders, deel moet uitmaken van te ontwikkelen procedures binnen de GHOR-keten. Dit betreft de rol van de ambulante Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) De minister van VWS zal op korte termijn een overleg organiseren met de Raad voor Regionaal Geneeskundige Functionarissen, GGZ-Nederland en het Overleg Psychosociale Rampenopvang Nederland om afspraken te maken over rol en inzet van de ambulante GGZ bij de opvang van slachtoffers en hun begeleiders.

f. Advies en Informatiecentrum «Het Anker»

De commissie concludeert dat het een goede beslissing van de rampenstaf is geweest het Advies en Informatiecentrum (AIC) snel op te starten. Er is goed gebruik gemaakt van de ervaringen van de Bijlmerramp en de vuurwerkramp en van personen die bij die gelegenheden ervaring hebben opgedaan. De commissie beveelt aan de opzet, werkwijze en effectiviteit van het Informatie- en Adviescentrum te Enschede en het AIC te Volendam gedetailleerd te onderzoeken en te komen tot een modelopzet van een dergelijke organisatie. Deze modelopzet kan de basis vormen voor een draaiboek «advies en informatiecentrum» aan naar de funcionaliteit van het AIC. Het kabinet neemt deze aanbeveling over. De minister van VWS zal dit onderzoek uitvoeren.

5.3 Gevolgen voor de slachtoffers

De commissie meent dat voor personen met langdurige of blijvende klachten over de ademhaling en longfunctie begeleiding door de huisarts, zonodig ondersteund door specialistisch onderzoek gewenst is. De commissie geeft de minister van VWS in overweging te bezien of monitoring van mensen met klachten noodzakelijk is.

Na de nieuwjaarsbrand is overgegaan tot een algemene gezondheidsmonitoring van getroffenen via de huisartsen, ondersteund door het Nederlands Instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (Nivel). Het Nivel is ook betrokken bij de gezondheidsmonitoring van getroffenen van de vuurwerkramp via de huisartsen in Enschede. Daarnaast doet Traumacentrum Noord-West een vervolgonderzoek naar het geneeskundige beleid na de ramp, waarbij de behandeling van de getroffenen van de nieuwjaarsbrand gevolgd wordt. Inmiddels vindt overleg plaats met alle betrokkenen om te beoordelen of in de genoemde monitoringsactiviteiten meer aandacht moet gaan naar de ademhalings- en longfunctieproblematiek dan nu reeds het geval is.

Naast het monitoren op somatische klachten is ook aandacht nodig voor psychosociale nazorg. Deze nazorg betreft niet alleen de slachtoffers en hun verwanten, maar ook de hulpverleners en de vrijwilligers. Het kabinet is van mening dat ook de nazorg aan deze groep structureel bij de rampenopvang dient te worden betrokken. Speciale aandacht behoeven de niet-georganiseerde vrijwilligers waaronder EHBO-ers. Het kabinet waardeert deze «spontane hulpverleners» zeer en zou het betreuren als zij ten aanzien van nazorg tussen wal en schip terecht zouden komen. Dit punt zal bij het in het kabinetsstandpunt Vuurwerkramp aangekondigde onderzoek (actiepunten 83 en 84) worden meegenomen.

Bij de overplaatsing van slachtoffers naar brandwondencentra in België en Duitsland heeft men zich niet meteen gerealiseerd dat dit een terugplaatsing zou bemoeilijken. Al snel na de eerste overplaatsingen bleek er sprake van besmettingen met ziekenhuisbacteriën, de zogenaamde therapieresistente micro-organismen en vooral de gevreesde Methycilline Resistente Stafylococcus Aureus (MRSA). Veel ziekenhuizen, verpleeghuizen en revalidatiecentra in Nederland zijn voldoende geëquipeerd om geïsoleerde (quarantaine) verpleging en verzorging toe te passen. Opgedane ervaringen – situaties waarin hele verpleegafdelingen gesloten moesten worden – leiden ertoe dat men de besmette patiënten liever niet opneemt. In AIC/Het Anker is een verpleegkundige als bemiddelaar aangewezen voor het verkrijgen van opnamemogelijkheden. Het kabinet onderschrijft de opvatting van de Inspectie Gezondheidszorg dat instellingen nooit patiënten mogen weigeren op grond van besmetting met een ziekenhuisbacterie. De minister van VWS zal ziekenhuizen en in het bijzonder de microbiologen en ziekenhuishygiënisten, meer expliciet wijzen op de mogelijkheid van geïsoleerde verpleging.

6 TEN SLOTTE

In hoofdstuk 1 heeft het kabinet twee hoofdconclusies van de commissie uitgelicht omdat zij de kern van de bevindingen van de commissie vormen.

De eerste hoofdconclusie van de commissie is dat burgers, ondernemers, instellingen en overheden moeten leren van incidenten. In het verlengde hiervan ligt de tweede hoofdconclusie van de commissie die is dat ondernemers, instellingen en overheden moeten doen wat is afgesproken. Om hierin op korte termijn verbetering te brengen heeft de commissie een groot aantal aanbevelingen gedaan en een actieprogramma opgesteld.

In dit kabinetsstandpunt zijn vooral acties beschreven die het kabinet op basis van de aanbevelingen van de commissie neemt. Veel aanbevelingen en het actieprogramma van de commissie richten zich echter ook op gemeenten, provincies, instellingen, ondernemers en burgers. Het kabinet heeft de aanbevelingen van de commissie daarom nadrukkelijk onder de aandacht gebracht van gemeenten en provincies. Tevens heeft het kabinet inmiddels de diverse brancheverenigingen er op gewezen dat de primaire verantwoordelijkheid ten aanzien van brandveiligheid bij ondernemers en instellingen berust. Om het veiligheidsbewustzijn van burgers, ondernemers, instellingen en bestuurders op het gebied van brandveiligheid te vergroten is in dit kabinetsstandpunt een intensief voorlichtingsprogramma aangekondigd.

Van belang is dat de onderwerpen die door de commissie zijn aangegeven nu hoog op ieders agenda blijven staan, en dat iedereen doet wat hij moet doen. Het kabinet neemt daarom tot slot de eindconclusie van de Commissie over. «Maar de echte conclusie moet eenvoudig zijn: dat we eindelijk eens gaan doen wat we reeds een aantal keren hebben afgesproken te doen. Uiteindelijk gaat het daarom: doen!»

BIJLAGE 1 Overzicht actiepunten, tijdpad,

wie doet wat

1. Inleiding

(geen actiepunten)

1.1 Onderzoek naar de brand

(geen actiepunten)

1.2 Algemene beoordeling

(geen actiepunten)

1.3 De Commissie en de rijksinspecties

Actie 1Aan een extern bureau zal opdracht gegeven worden een evaluatie uit te voeren naar de samenwerking tussen de commissie en de rijksinspecties en tussen de rijksinspecties onderling.
Actorde staatssecretaris van BZK
TijdpadEvaluatie gereed in september 2001
  
Actie 2Bij de voorbereiding van het voorstel van wet voor de instelling van de onafhankelijke raad voor veiligheidsonderzoek zal de verhouding tussen de typen onderzoeken van de rijksinspecties en het Openbaar Ministerie worden meegenomen.
Actorde minister en staatssecretaris van BZK
Tijdpad2001

1.4 Rijksoptreden na de brand

(geen actiepunten)

1.5 Uitvoering actiepunten

Actie 3Het kabinet zal in de rapportage aan de Tweede Kamer naar aanleiding van de actiepunten uit het kabinetsstandpunt Vuurwerkramp ook verslag doen van de uitvoering van de beleidsinitiatieven naar aanleiding van de nieuwjaarsbrand.
Actorde minister en staatssecretaris van BZK
Tijdpadoktober 2001
  
Actie 4De door de task-force gehanteerde actiepuntenlijst zal worden aangepast naar aanleiding van de nieuwjaarsbrand in Volendam, zodat een integrale en samenhangende aanpak van de actiepunten door rijk, provincies en gemeenten verzekerd is.
Actorde minister en staatssecretaris van BZK
Tijdpadt/m 2003
  
Actie 5De onderwerpen brandveiligheid en de voorbereiding op de rampenbestrijding op de zullen een plaats krijgen in de tweejaarlijkse Integrale Veiligheidsrapportage.
Actorde minister en staatssecretaris van BZK
Tijdpadoktober 2001
  
Actie 6In overleg met de mede-overheden zullen jaarlijks één of meer landelijke thema's worden geselecteerd op basis van het inzicht dat ontstaat uit de Veiligheidsrapportage, de bestuursrapportage rampenbestrijding en ongevallenrapportages. Op landelijk niveau zullen gericht op deze thema's ondersteunende activiteiten worden ontwikkeld en ingezet. Voorts zullen de mogelijkheden worden onderzocht op welke wijze innovatieve activiteiten van gemeenten met betrekking tot de geselecteerde thema's kunnen worden ondersteund.
Actorde staatssecretaris van BZK in overleg met gemeenten en provincies.
Tijdpadjaarlijks

2. Algemene conclusies

(geen actiepunten)

2.1 Inleiding

(geen actiepunten)

2.2 Brandveiligheid

Actie 7Een voorstel van wet voorbereiden inzake de bevoegdheid als voorzien in het wijzigingsvoorstel 1995 betreffende een versterking van de taken van de Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding.
Actorde staatssecretaris van BZK
Tijdpadmedio 2002
  
Actie 8Bestudeerd wordt op welke wijze het toezicht door het ministerie van VROM op de handhaving van de bouwregelgeving kan worden geïmplementeerd tegelijk met de introductie van Bouwbesluit 2002.
Actorde staatssecretaris van VROM
Tijdpadmedio 2002

2.3 De Rampenbestrijding

Actie 9Het kabinet zal de Raad voor het openbaar bestuur verzoeken te adviseren over de bestuurlijke inbedding van de veiligheidsregio's. Gegeven de bevindingen van de Algemene Rekenkamer zal het kabinet de Raad voor het openbaar bestuur vragen hierbij ook de schaalgrootte van de regio's te betrekken.
Actorde staatssecretaris van BZK
Tijdpadmedio 2002

2.4 Geneeskundige zorg

Actie 10Met de zorgsector in overleg treden over de wijze waarop het GHOR-bestuur de afstemming van de schakels binnen de geneeskundige keten kan bevorderen. Afhankelijk van de uitkomst van dat overleg zal de bestuurlijke inbedding van GHOR nader worden overwogen.
Actorde minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de staatssecretaris van BZK
Tijdpadmedio 2002
  
Actie 11Afspraken maken met de zorgsector voor de deelname van ambulances en ziekenhuizen aan de voorbereiding op de rampenbestrijding.
Actorde minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de staatssecretaris van BZK
Tijdpadmedio 2002

3. Brandveiligheid

(geen actiepunten)

3.1 Inleiding

(geen actiepunten)

3.2 Versterken brandveiligheidsbewustzijn

Actie 12Het initiatief nemen tot een intensief voorlichtingsprogramma ter vergroting van het veiligheidsbewustzijn van burgers, ondernemers, instellingen en bestuurders op het gebied van brandveiligheid.
ActorDe staatssecretaris van BZK i.o.m. de staatssecretaris van VROM en de ministers van VWS, van EZ en van OCW
Tijdpadseptember/oktober 2001(gesprekken); medio 2002 (voorlichtingsprogramma)
  
Actie 13Voorstel voor een zichtbaar merkteken op gebouwen. Verzoek aan de VNG om het voorstel voor een zichtbaar merkteken op gebouwen op te nemen in de modelbouwverordening.
ActorDe staatssecretaris van BZK samen met de staatssecretaris van VROM
Tijdpadmedio 2002

3.3 Uitvoering van de wet- en regelgeving

Actie 14Onderzoeken hoe invulling is gegeven aan de gemeentelijke actieprogramma's Brandveiligheid.
Actorde staatssecretaris van BZK i.o.m. de staatssecretaris van VROM
Tijdpad2002
  
Actie 15Onderzoek of het instrument van de bestuurlijke boete kan worden ingezet in de bouwregelgeving en onderzoek naar aanvullende instrumenten in dit kader.
ActorDe staatssecretaris van VROM i.o.m. de minister van Justitie en de staatssecretaris van BZK
Tijdpadbegin 2002
  
Actie 16Medewerking verlenen aan de VNG om te onderzoeken op welke wijze meetbare consequenties van het brandpreventiebeleid in beeld kunnen worden gebracht. Duidelijke outcome-criteria voor brandveiligheid zijn gewenst om bestuurlijke keuzes te kunnen maken.
ActorDe staatssecretaris van BZK en de staatssecretaris van VROM, i.s.m. VNG
Tijdpad2003
  
Actie 17Opnemen van de quick-scan brandveiligheid als een onderdeel van de monitor Brandweerzorg en Rampenbestrijding.
ActorDe staatssecretaris BZK i.o.m. de staatssecretaris van VROM
Tijdpadeind 2001
  
Actie 18Nagaan of de verantwoordelijkheid van de ondernemers en instellingen explicieter in regelgeving tot uitdrukking kan worden gebracht.
ActorDe staatssecretarissen van BZK, van VROM en van SZW en de minister van EZ i.o.m. de VNG en brancheorganisaties
Tijdpadmedio 2002

3.4 Verbetering wet- en regelgeving

Actie 19Onderzoek laten verrichten naar de brandveiligheid van versieringsmaterialen en de toepassing daarvan. Op basis van dit onderzoek eventueel eisen formuleren en bezien of nadere regelgeving noodzakelijk is.
ActorDe minister van VWS i.o.m. de staatssecretarissen van BZK en VROM
Tijdpadeind 2002
  
Actie 20Regelgeving ontwikkelen waarmee evident brandbare kleding van de markt kan worden geweerd.
ActorDe minister van VWS
Tijdpadeind 2002
  
Actie 21Het ontwikkelen van een voorstel voor een landelijk systeem van gebouwdossiers op basis van het door het Overleg Platform Bouwregegeving uitgewerkte voorstel.
ActorDe staatssecretaris van VROM
Tijdpadbegin 2002
  
Actie 22Bij de ontwerp algemene maatregel van bestuur bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken kritisch bezien wat gevolgen zijn van de lichte bouwvergunningsprocedure voor controle en handhaving op het gebied van de brandveiligheid.
ActorDe staatssecretaris van VROM i.o.m. de staatssecretaris van BZK
Tijdpadbegin 2002
  
Actie 23Onderzoeken welke strijdigheden en verschillen in brandveiligheidsvoorschriften in verschillende regelingen op het gebied van onder andere bouwen en milieu zitten. Hierbij worden reeds ondernomen activiteiten van diverse ministers op dit terrein meegenomen.
ActorDe minister van Justitie
Tijdpadjuli 2002
  
Actie 24Onderzoeken in hoeverre de aansluiting van technische voorschriften en gebruiksvoorschriften kan worden verbeterd. Het gaat hierbij om landelijk uniforme regels (Bouwbesluit) en lokaal vastgestelde gebruiksvoorschriften.
ActorDe staatssecretarissen van VROM en BZK i.o.m. de VNG
TijdpadBegin 2003

3.5 Ondersteunend beleid

Actie 25Voorlichtingsplan ten aanzien van wijzigingen in de bouwregelgeving.
ActorDe staatssecretaris van VROM i.o.m. de staatssecretaris van BZK, de VNG en andere relevante partijen
TijdpadMet inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2002
  
Actie 26Het actualiseren van de brochures over het thema brandveiligheid.
ActorDe staatssecretarissen van VROM i.o.m. de staatssecretaris van BZK, de VNG en andere relevante partijen
TijdpadMet inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2002
  
Actie 27Instellen van een tijdelijke «vraagbaak voor bouwregelgeving».
ActorDe staatssecretaris van VROM i.o.m. het VNG
TijdspadMet inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2002 gedurende één jaar
  
Actie 28Ervoor zorg dragen dat de brandbeveiligingsconcepten waar nodig worden geactualiseerd.
ActorDe staatssecretaris van BZK i.o.m. de staatssecretaris van VROM
Tijdspadmedio 2002
  
Actie 29Medewerking verlenen bij het ontwikkelen van een basistekst voor de voorlichting door gemeenten aan vergunningsplichtigen, waaronder exploitanten (voorstel basistekst richting VNG).
ActorDe staatssecretaris van VROM i.o.m. de staatssecretaris van BZK, de VNG en andere relevante partijen
Tijdpadbegin 2002
  
Actie 30Een actieve rol van de ministeries van VROM en van BZK bij de totstandkoming van opleidingen voor de gemeentelijke overheid ten aanzien van wijzigingen van de bouwregelgeving door het ter beschikbaar stellen van basisteksten.
ActorDe staatssecretaris van VROM i.o.m. de staatssecretaris van BZK, de VNG en andere relevante partijen
TijdpadBegin 2002 – begin 2004
  
Actie 31Het stimuleren en zonodig ondersteunen van de regionale samenwerking op het terrein van de toezicht op en de handhaving van de bouwregelgeving, ter verbetering van de professionalisering bij met name kleinere gemeenten.
ActorDe staatssecretaris van VROM
TijdpadBegin 2004
  
Actie 32Onderzoek instellen naar de mogelijkheden van certificering ten aanzien van de brandveiligheid van gebouwen.
ActorDe staatssecretaris van VROM i.o.m. de minister van EZ en de staatssecretaris van BZK
TijdpadEind 2002
  
Actie 33Uitwerken van een wettelijke plicht voor burgemeesters en wethouders om een beleidsplan op te stellen, waarin beschreven staat hoe zij hun preventieve en repressieve toezichtshoudende taken en bevoegdheden op het gebied van de bouwregelgeving gaan uitvoeren, en om periodiek verslag uit te brengen aan de gemeenteraad over de wijze waarop zij die taken en bevoegdheden in de praktijk hebben uitgeoefend.
ActorDe staatssecretaris van VROM i.o.m. de minister van Justitie en de staatssecretaris van BZK.
Tijdpadmedio 2002
  
Actie 34Vragen van een gezamenlijk advies van de Nederlandse Vereniging van Brandweerkorpsen, de Koninklijke Nederlandse Brandweervereniging en het College Commandanten Regionale Brandweren over de status van de documentatie op het terrein van brandveiligheid.
ActorDe staatssecretaris van BZK
Tijdpadeind 2001

4. Rampenbestrijding

(geen actiepunten)

4.1 Inleiding

(geen actiepunten)

4.2 Multidisciplinaire rampenbestrijding

Actie 35Het onder de aandacht brengen bij de besturen van gemeenten en provincies van de volgende vier onderwerpen. gemeentelijk rampenplan. multidisciplinaire opschaling plaatsvindt. verbeteringen aanbrengen betreffende het functioneren van de meldkamers, zoals het invoeren van een piketfunctie en het invoeren van kwaliteitstoetsen. bestuurlijke en operationele leiding. De stand van zaken zal in het kader van de bestuurlijk
ActorDe staatssecretaris van BZK i.s.m. de provincies
Tijdpadin 2001en de monitor vindt plaats in 2002
  
Actie 36Het bevorderen dat de de inzet van vrij instromende hulpverleners en omstanders zal worden betrokken bij het opschalingsproces.
ActorDe staatssecretaris van BZK en de minister van VWS
Tijdpadeind 2003

4.3 Actoren

Actie 37Bij de uitwerking van gemeentelijke processen zullen de aanbevelingen betreffende: de registratie vanslachtoffers, verificatie van vermistenlijsten en het proces uitvaartverzorging worden betrokken.
ActorDe staatssecretaris van BZK
Tijdpadeind 2002
  
Actie 38Het meenemen in het reguliere proces van actualisering van het politie- onderwijs van het aanbod en de inhoud van de opleiding en voor de politie in de rampenbestrijding.
ActorDe minister van BZK
Tijdpad2001
  
Actie 39De portefeuillehouder conflict- en crisisbeheersing binnen de Raad van Hoofdcommissarissen verzoeken om een loodspostfunctie op te nemen in het Referentiekader CCB, voor het opstellen, het aan- en afrijden en het begeleiden van ambulances.
ActorDe minister van BZK zal de portefeuillehouder conflict- en crisisbeheersing binnen de Raad van Hoofdcommissarissen
Tijdpad2001
  
Actie 40In overleg met de politie, gemeentelijke diensten en de geneeskundige sector komen tot een landelijke standaard om slachtoffers en vermisten te registreren.
ActorDe minister van BZK
Tijdpad2001
  
Actie 41Bezien of in reeds bestaande protocollen of in een nieuw protocol opgenomen moet worden dat nabestaanden tijdig worden geïnformeerd en aan hen relevante informatie worden verstrekt over de gang van zaken bij een gerechtelijke sectie.
ActorDe minister van Justitie
Tijdpad2001

5. Geneeskundige zorg

5.1 Inleiding

(geen actiepunten)

5.2 Aanbevelingen m.b.t. de hulpverlening

Actie 42Het maken van afspraken over hoe de huisarts een duidelijke rol in de GHOR-keten kan krijgen.
Actorde minister van VWS i.s.m. Raad van RGF'en Landelijke Huisartsen Vereniging
TijdpadEind 2001
  
Actie 43Het bevorderen van deelname aan EHBO-cursussen, middels Postbus 51
ActorDe minister van VWS in overleg met Het Oranje Kruis en overige betrokkenen
TijdpadEind 2001
  
Actie 44Het bevorderen dat de rol van de eerst aanwezige ambulance-verpleegkundige op het rampterrein voor iedereen zichtbaar wordt gemaakt.
ActorDe minister van VWS
TijdpadEind 2001
  
Actie 45Overleggen hoe in de toekomst de inzet van de MMT kan worden verbeterd.
ActorDe minister van VWS en betrokken partijen
TijdpadEind 2001
  
Actie 46Wegnemen bestaande belemmeringen op het punt van het nachtvliegen.
ActorDe minister van VWS i.s.m. de ministers van VROM en van V&W
TijdpadNajaar 2001
  
Actie 47Voorstel om het gewondenspreidingsplan baseren op actuele capaciteit ziekenhuizen in de regio.
ActorDe staatssecretaris van BZK, de minister van VWS in overleg met de Raad van RGF'en en de ambulancesector
TijdpadNajaar 2001
  
Actie 48Ziekenhuizen in staat stellen via de liaisonfunctie om deel uit te maken van de geneeskundige sectie in het operationeel team.
ActorDe staatssecretaris van BZK, de minister van VWS in overleg met de Raad van RGF'en
TijdpadNajaar 2001
  
Actie 49Per gebied een overzicht opstellen van het aantal IC-bedden.
ActorDe minister van VWS in overleg met de ziekenhuizen
TijdpadEind 2001
  
Actie 50Nagaan of de capaciteit van het brandwondencentrum in Groningen verdubbeld moet worden.
ActorDe minister van VWS in overleg met betrokkenen
TijdpadNajaar 2001
  
Actie 51Het bevorderen dat de ziekenhuizen het EMSB-protocol (Emergency Management of Severe Burns) integreren in hun standaard werkafspraken en procedures.
ActorDe minister van VWS in overleg met betrokken partijen
TijdpadEind 2001
  
Actie 52Onderzoeken welke functie bestaande voorzieningen als, zowel civiel als militair kunnen vervullen als op grote schaal hulp moet worden verleend.
ActorDe minister van VWS in overleg met betrokken partijen
TijdpadEind 2001
  
Actie 53Het bevorderen dat met ons omringende landen afspraken worden gemaakt over: incidenten met brandwondenslachtoffers; andere aard inclusief de zorg voor repatriëring.
ActorDe minister van VWS in overleg met betrokken partijen.
TijdpadEind 2001
  
Actie 54Rol van de ambulante GGZ binnen de te ontwikkelen procedures voor de GHOR-keten.
ActorDe minister van VWS, raad voor RGF'en, GGZ-Nederland en het Overleg Psychosociale Rampenopvang Nederland
TijdpadNajaar 2001
  
Actie 55Onderzoek naar opzet, werkwijze en effectiviteit van het IAC te Enschede en het AIC Volendam om te komen tot een modelopzet voor een dergelijke organisatie.
ActorDe minister van VWS
TijdspadEind 2001

BIJLAGE 2 Overzicht aanbevelingen

Overzicht aanbevelingen commissie in relatie tot dit kabinetsstandpunt en de actiepunten, genoemd in bijlage 1 en tevens in relatie tot de actiepunten uit het kabinetsstandpunt Vuurwerkramp Enschede.

aanbevelingen commissiebehandeld in paragraafactiepunt Nieuw-jaarsbrandactiepunt Vuurwerkramp
DEEL A Algemeen Deel   
De commissie pleit voor meer stringente vastlegging en formalisering van bestaande afspraken en verwachtingen. 3.5 34 22 t/m 27, 35, 45, 61, 67
2.3 De commissie en de Inspecties   
De commissie beveelt aan dat alleen de commissie (of de Nationale Raad) opdrachtgever zou dienen te zijn van te verrichten onderzoeken. 1.229, 30, 92
2.4 Taakopvatting   
De commissie is van mening dat het volgende noodzakelijk is en een hoge prioriteit dient te krijgen: een actieprogramma met het oog op bewustmaking van verantwoordelijkheden bij alle betrokkenen en planmatige verbeteringen van veiligheidsmaatregelen door exploitanten en consumenten, alsmede van vergunningverlening en bestuurlijke handhaving bij overheden3.2 11
DEEL B Toedracht en afwikkeling van de ramp   
2.8.2 Preparatie op de rampenbestrijding   
De conclusie van de commissie is dat de voorbereiding op de bevolkingszorg tijdens rampsituaties ten minste van kleinere gemeenten een consequente regionale aanpak vergt. 2.3 9 57
De conclusie van de commissie is dat voor specifieke aspecten, zoals het voorbereiden van een informatienummer of de ondersteuning bij de verificatie van vermistenlijsten landelijke ondersteuning wenselijk is. 4.3 3760, 64
De Inspecties komen tot de aanbeveling dat er voor de brandweerzorg en hulpverlening duidelijke normen moeten worden vastgesteld. (...) Derhalve is de introductie van een kwaliteitssystematiek voor de brandweer noodzakelijk zodat een basis veiligheidsniveau kan worden gegarandeerd. 4.3b 45
De Inspecties concluderen dat de verdere ontwikkeling van het referentiekader conflict- en crisisbeheersing in de richting van een normstellend kader noodzakelijk is. 4.3b 47
De gemeenten dienen hun verantwoordelijkheid te nemen op basis van de Wet rampen en zware ongevallen en voorbereid te zijn zoals van hen verlangd wordt 2.1, 4.1 35, 37
De commissie dringt aan op spoedige implementatie van de gestelde actiepunten in de nota «Rampenbestrijding, de veiligheidsketen gesmeed». 2.1 staand beleid
Het is gewenst een sterke regionale brandweer te organiseren die de voorbereiding van gemeenten op de rampenbestrijding kan coördineren en ondersteunen. 2.3a 9
De provincies dienen toe te zien op de gemeentelijke voorbereiding op de rampenbestrijding zoals van hen verlangd wordt op grond van de Wet rampen zware ongevallen 2.3b 10, 35 25, 26, 27, 28
Regionale politiekorpsen dienen voorbereid te zijn conform het referentiekader «Conflict en crisisbeheersing» met dien verstande dat er een vanzelfsprekende aansluiting bij de gemeentelijke voorbereiding op de rampenbestrijding dient te zijn. 4.3c 47
Binnen de reguliere politie-opleidingen dient aandacht te worden besteed aan de rol van de politie bij de rampenbestrijding. 4.3c38 46
De commissie pleit voor territoriale congruentie van hulpverleningsregio's, in overeenstemming met de nota «Rampenbestrijding, de veiligheidsketen gesmeed» en het kabinetsstandpunt naar aanleiding van de Vuurwerkramp. 2.3a 932
Er dient te worden voorzien in de vervulling van de essentiële functies voor de GHOR-keten, zoals de officier en commandant van dienst geneeskundig en het hoofd gewondennest. 5.151
3.6.4 De brand en het vluchten   
De commissie meent dat uitsluitend versiering toegepast mag worden die (al dan niet behandeld) moeilijk brandbaar is, dat wil zeggen tenminste voldoet aan de norm van brandvoortplantingsklasse 2 zoals de Bouwverordening die aangeeft. 3.4 19, 20
De commissie meent dat gemeenten moeten leren van incidenten in binnen- en buitenland 1.2 staand
De commissie beveelt aan de thans bij de Tweede Kamer liggende wijziging van de Warenwet niet te beperkt te formuleren en de Keuringsdienst van Waren ook een toezichthoudende rol te laten vervullen bij de toepassing van (brandonveilige) materialen en versieringen in publieke ruimten.3.4 niet over
3.6.5 De gevolgen voor de slachtoffers   
De commissie meent dat begeleiding door de huisarts bij personen met langdurige of blijvende klachten over de ademhaling en longfunctie gewenst is, zonodig ondersteund door specialistisch onderzoek 5.3 staand
De commissie meent dat de voorlichting aan het publiek en aan hulpverleners over het koelen van slachtoffers van brandwonden aanpassing behoeft. 5.2
De commissie meent dat er heldere richtlijnen moeten komen voor het tijdig en adequaat informeren van de nabestaanden bij het verrichten van gerechtelijke secties op ongevalslachtoffers.4.3c 41 57
4.7.4 Brandweer   
De commissie constateert het gemis van een landelijk integraal systeem van (kwaliteits)normen met betrekking tot het operationeel optreden waaraan brandweerkorpsen moeten voldoen. 4.3b 45
4.8.2 Incidentbestrijding ter plaatse   
De commissie onderschrijft de aanbeveling van de Inspecties Brandweerzorg en Rampenbestrijding ten aanzien van de invoering van opschalingscodes die multidisciplinair toepasbaar zijn 4.2 35 61, 62, 63, 73
De commissie ziet mogelijkheid om de registratie van gewonden vroegtijdig te kunnen starten, door middel van multidisciplinaire toepassing van uniforme gewondenregistratiekaarten.. Gecombineerd met een snelle opstart van het CRIB, is een snelle en nauwkeurige registratie mogelijk en kan veel onnodige onzekerheid worden voorkomen 4.3 37, 40 55, 57, 58
4.8.3 Incidentbestrijding ter plaatse   
De inspecties komen tot de aanbeveling dat het belang en de prioriteit van het opschalingsproces en de operationele informatievoorziening duidelijk moet worden gemaakt, de meldkamers georganiseerd en geëquipeerd moeten worden voor de regiefunctie en de opschaling en informatievoorziening praktijkgericht moeten worden voorbereid. 4.235 62, 66 t/m 73
De inspecties komen tot de aanbeveling dat de regio's nu reeds verbeteringen kunnen doorvoeren op basis van de informatie uit het onderzoek naar de vuurwerkramp en andere onderzoeken. 4.2 35 62, 66 t/m 73
Uit het onderzoek van deze cafébrand blijkt dat al met relatief eenvoudige, praktische maatregelen, zoals het invoeren van kwaliteitstoetsen en een piketfunctie van RAC-officier, aanzienlijke verbeteringen tot stand kunnen komen. 4.2 35 67
De commissie voegt de aanbeveling toe dat het noodzakelijk is om een leidinggevende op tenminste HBO- niveau onmiddellijk paraat te hebben als de regierol van de meldkamers ook tijdens de eerste cruciale minuten van de opschaling moet zijn gegarandeerd. 4.2 35 67
De Inspecties bevelen aan te voorzien in een voldoende schaalgrootte van brandweerregio's en toekomstige hulpverleningsregio's om de bestrijding van acute rampen adequaat te kunnen organiseren. Daarbij kan een initiërende en stimulerende rol van het rijk en de koepelorganisaties niet worden gemist. De commissie onderschrijft dat schaalvergroting en territoriale congruentie belangrijk zijn om de (multidisciplinaire) voorbereiding op de rampenbestrijding te vereenvoudigen. 2.3a 9 32
De commissie beveelt aan voor de gehele opschaling van de GHOR- keten protocollen te maken en die regelmatig te oefenen met alle betrokkenen.5.1 51, 54, 62
De inspecties bevelen aan dat de registratie van slachtoffers en vermisten en de informatie aan verwanten meer praktijkgericht moet worden uitgewerkt, te beginnen op landelijk niveau. 4.3a, c 38, 40 57, 58, 60
De politie dient zich beter te prepareren op het registreren, het coördineren van de registratie en het leggen van een verbinding met de informatieverstrekking aan verwanten. Het verdient aanbeveling te bezien of de politie niet moet worden aangewezen als coördinerende instantie voor de registratie tijdens rampen. De commissie meldt dat ten behoeve van het proces «registratieverificatievoorlichting» een praktisch model draaiboek beschreven dient te worden. 4.3c 4057, 58
De commissie beveelt aan ter ondersteuning een functionaris aan te wijzen binnen de politie-organisatie die verantwoordelijk is voor de processen registratie, identificatie en verificatie. 4.3c 38
De inspecties bevelen aan dat de commando- en stafstructuur op korte termijn op basis van het niveau, dat hiervoor in de referentiekaders PVB uit 1996 is aangeven, moet worden ingevuld. 4.2 35 61, 63
De Inspecties stellen dat op het rampterrein zo spoedig mogelijk een interdisciplinair verbindingsknooppunt tot stand dient te worden gebracht, waar ook later het commando rampterrein kan worden gevestigd, en moeten meldkamers effectief de noodzakelijke informatie kunnen uitwisselen, zodat op een natuurlijke wijze informatie-uitwisseling tot stand kan worden gebracht. 4.2 35 66, 71, 73
De commissie beveelt aan dat de brandweer en overheid(sorganisaties) (gemeentelijke en regionale regionale politie) zich op een serieuze wijze voorbereiden op die taak. Wanneer in die voorbereiding geconstateerd wordt dat overheden en overheidsdiensten niet in staat zijn (vanwege capacitaire en financiële redenen) om zich adequaat voor te bereiden, dan is schaalvergroting (primair binnen een regio) voor de hand liggende remedie. 4.2, 2.3a 9
5.1.1.2 Omstandershulp   
De commissie meent dat deelname aan EHBO-cursussen bevorderd moet worden 5.2a 43
De commissie meent dat nagegaan moet worden hoe de huisarts een duidelijke rol in de GHOR-keten kan worden toebedeeld. 5.2a 42
5.1.2.2 Melding, alarmering en opschaling   
De commissie beveelt aan voor de gehele opschaling van de GHOR-keten protocollen te maken en die regelmatig te oefenen met alle betrokkenen.4.2, 5.1 51, 54, 62
De commissie beveelt aan de opschalingsprocedures en het standaard berichtenverkeer zoveel mogelijk te automatiseren. 4.2 35 62, 67
De commissie meent dat de introductie van het C2000 systeem voor meldkamers dient te worden aangegrepen om de verbindingen tussen de hulpdiensten onderling en in de verschillende regio's in ons land te uniformeren. 4.2 35 67, 71
De commissie meent dat de centralist opgeleid en geoefend dient te worden in het functioneren in complexe situaties zoals grootschalige ongevallen. 4.2 67, 68, 69, 70
De commissie meent dat het actiecentrum zodanig toeen uitgerust moet worden dat het de tactische coördinatie op zich kan nemen. 4.2 35 61, 62, 63
Met de Inspectie voor de Gezondheidszorg is de commissie van mening dat er bereikbaarheidsregelingen moeten komen voor ambulancemedewerkers, inclusief de daarvoor noodzakelijke financiële vergoedingen. De commissie meent in aanvulling daarop dat het beheer van die regelingen meer aandacht verdient. 51, 54, 62
5.1.3.2 Ambulance vervoer   
De commissie meent dat in het logistieke beleid rond het opstellen, het aan- en afrijden en het begeleiden van ambulances bijstand moet worden verleend door een loodspostfunctionaris. 5 39
De commissie is met de Inspecties voor de Gezondheidszorg van mening dat het gewondenspreidingsplan consequent moet worden uitgevoerd en meer moet worden gebaseerd op de actuele kwantitatieve en kwalitatieve capaciteit van de ziekenhuizen in de regio. De commissie meent dat daartoe de mogelijkheden van bestaande initiatieven moeten worden benut. 5.2d47
5.2.4.2 Hulpverlening ter plaatse   
De commissie meent dat essentiële functies in de GHOR- keten daadwerkelijk moeten worden ingevuld en regelmatig geoefend. Dubbelfuncties in relatie tot de inzet in de GHOR- keten moeten worden vermeden. Op dit punt moeten financiële belemmeringen zo snel mogelijk worden weggenomen. 5.1 51, 52, 53
De commissie meent dat voor essentiële functies in de GHOR- keten inzetbaarheid moet worden gegarandeerd, ondermeer door het consequent invoeren van bereikbaarheidsregelingen en een systeem van opkomsttijden. 51, 62
De commissie meent dat ambulancediensten hun daarvoor in aanmerking komende medewerkers goed moeten voorbereiden op de belangrijke rol als bemanning van de eerst aanwezige ambulance. 5.2a 44 51, 52, 53
De commissie meent dat het publiek voorlichting dient te krijgen over de rol van de eerst aanwezige ambulanceverpleegkundige bij grote ongevallen. Dat geldt ook voor de hulpdiensten. 5.2a 44
De commissie meent dat de inzet van Sigmamedewerkers, afhankelijk van de omstandigheden, moet worden gebonden aan een maximum-tijd. 51
De commissie meent dat bij grootschalige ongevallen in het belang van het goed functioneren van de geneeskundige keten in een vroeg stadium moet worden overgegaan tot de instelling van een OT en een BT. 4.2 62
De commissie meent dat een gegarandeerde inzet van parate MMT's die over voldoende expertise, 24-uurs inclusief specifieke opleiding en ervaring beschikken, gerealiseerd moet worden. 5.2b 45
De commissie meent dat het eerste MMT dat aankomt op het rampterrein de primaire taak dient te worden toebedeeld de triage van alle slachtoffers uit te voeren, dan wel (in overleg met de CvDG) dient te beslissen om gezien de omvang van het rampterrein een andere aanpak te kiezen waarin het voor de triage zo nodig ter plaatse richtlijnen geeft. 51
5.2.2.2 Spoedeisende eerste hulp   
De commissie meent dat ziekenhuizen het beheer van hun rampenopvang moeten verbeteren en hun plannen, conform de aanbevelingen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg, in regionaal verband moeten afstemmen met de keten partners. 5.2 e 47, 48, 49
De commissie meent dat ziekenhuizen in staat moeten worden gesteld te participeren in tenminste regelmatige opschalingoefeningen. 2.4, 5.2 e 53
De commissie meent dat de ziekenhuizen via een liaisonfunctie in de gelegenheid moeten kunnen zijn om deel uit te maken van de geneeskundige sectie in het operationeel team. 5.2 e48 51
De commissie meent dat voorwaarschuwingen aan ziekenhuizen gebaseerd dienen te zijn op het gewondenspreidingsplan waarin de kwantitatieve en kwalitatieve mogelijkheden zijn vastgelegd van de ziekenhuizen in de dagelijkse praktijk én in het geval van een incident met veel gewonden 5.2 e 51
De commissie meent met de Inspectie Gezondheidszorg dat de rol van het Calamiteitenhospitaal tijdens een ramp verhelderd en geformaliseerd moet worden. 5.2 e 52 51
5.2.3.2 Operatieve en intensieve zorg.   
De commissie meent dat de brandwondencentra op een nader vast te stellen wijze betrokken moeten worden in de GHOR-keten. 5.2 e 52 51
De commissie meent dat de brandwondencentra een formeel vastgelegde en gegarandeerde functie moeten vormen. 5.2 e 52 51
De commissie meent dat de ziekenhuizen het EMSB-protocol dienen te integreren in hun standaard werkafspraken en procedures. 5.2 e 51
De commissie meent dat in Europees verband afspraken moeten worden gemaakt over de opvang en spreiding van brandwonden slachtoffers in geval van grootschalige ongevallen met brandwondenslachtoffers. 5.2 e 53
5.2.4.6 Herplaatsing patiënten   
De commissie meent dat er met de ziekenhuizen in het buitenland afspraken moeten worden gemaakt over het vervoer van patiënten en het benutten van capaciteit na een groot ongeval, inclusief de zorg voor repatriëring. 5.2 e 53
De commissie meent dat er bij het vervoer van zwaargewonde, levensbedreigde patiënten rekening moet worden gehouden met de eventuele noodzaak palliatieve zorg te verlenen. 5.2 e staand
5.2.5.1 Reguliere zorg   
De commissie meent dat er een regionaal gespreide IC- buffercapaciteit moet worden gecreëerd, aansluitend aan de bestaande capaciteit bij de grotere ziekenhuizen en de brandwondencentra, waarbij rekening wordt gehouden met een goede landelijke spreiding. 5.2 e49
    
5.2.6.4 Psychosociale zorg   
De commissie meent dat de opvang in ziekenhuizen van slachtoffers van een grootschalig ongeval, en hun begeleiders, deel moet uitmaken van nader te ontwikkelen procedures binnen de GHOR- keten. 5.2 e 5451
6.5.5 Bevolkingszorg    
De commissie beveelt aan om bij de bestrijding van grootschalige incidenten zonder aarzeling gebruikt te maken van de regelingen en procedures in het gemeentelijke rampenplan en deelplannen daarvan, ook daar waar het de acute bevolkingszorg betreft. 4.2 57, 62
De commissie beveelt aan om tot een praktijkgerichte beschrijving van het proces van eerste opvang na een ramp te komen. Voor de preparatieve zijde hiervan is de handleiding «Psychosociale hulpverlening bij rampen en zware ongevallen» van de Landelijke Vereniging voor GGD- en al een goed document. 57, 83, 84
De commissie beveelt aan om de opzet, werkwijze en effectiviteit van IAC te Enschede en AIC te Volendam gedetailleerd te onderzoeken en op basis daarvan te komen tot een modelopzet van en dergelijke organisatie. Deze modelopzet kan de basis vormen voor ene (landelijk) draaiboek «advies en informatiecentrum». 5.2f 55 80, 81, 82
De commissie beveelt aan om bij de uitvaartverzorging, te komen tot een landelijke praktijkgerichte beschrijving van het proces, dat faciliterend kan zijn voor diegenen die tijdens rampomstandigheden met deze zorg belast worden. Op lokaal niveau zal deze beschrijving preparatief moeten worden uitgewerkt. 4.3a 57
DEEL C Algemene Conclusies   
2.1 Toezicht   
Hoezeer de commissie ook met instemming kennis heeft genomen van de beleidsontwikkelingen als geschetst in de nota Rampenbestrijding, de veiligheidsketen gesmeed en het kabinetsstandpunt Vuurwerkramp Enschede, zij beveelt toch aan te overwegen of een bevoegdheid als voorzien in het wijzigingsvoorstel 1995 gewenst zou zijn. 2.2b 7 30
De commissie adviseert om extra aandacht aan de brandveiligheid en brandpreventie te besteden. De commissie onderschrijft het belang om te komen tot een verbetering van de handhaving van de bouwregelgeving, waarbij ook nader onderzocht zou moeten worden op welke wijze invulling gegeven zou kunnen worden aan uniformering van de bouwverordening. 3.5 7, 8
De commissie beveelt aan om bij de inwerkingtreding van het nieuwe Bouwbesluit (1 januari 2002) de Inspectie Volkshuisvesting op te dragen toezicht op de uitvoering te gaan uitoefenen. 2.2b 8
2.3 Rampenbestrijding   
De commissie vindt het zeer belangrijk dat de voorgenomen en lopende ontwikkelingen op het terrein van de rampenbestrijding, zeker gelet op het rapport van de Rekenkamer over de Rampenbestrijding, met een aanzienlijke versnelling tot concrete resultaten worden gebracht. 4.1 niet over
3.2 Aanbevelingen en lessen   
De commissie beveelt aan voort te gaan op de weg van Rampenbestrijding, de veiligheidsketen gesmeed en de verdere stappen geschetst in het kabinetsstandpunt Vuurwerkramp Enschede. 1.5, 4.1 3, 4
De commissie adviseert om een het proces van deregionalisering verder te doordenken op de bestuurlijke implicaties. 2.3a 9
De commissie beveelt aan om op zo'n kort mogelijke termijn helderheid te bewerkstelligen ten aanzien van de financiering van ..... Dat betekent of geheel publiek of een mengvorm van publiek / privaat waaraan een overeenkomst met de zorgverzekeraars ten grondslag dient te liggen.2.4 11
De commissie beveelt aan de bestuurlijke vormgeving te bezien, waaraan een overeenkomst met de zorgverzekeraars ten grondslag dient te liggen. De commissie beveelt aan de bestuurlijke vormgeving te bezien, waarbij de afstemming met de overige hulpverlening moet worden bezien. 2.4 9, 10
DEEL D Actieprogramma Brandveiligheid   
Analyse en visie   
De commissie beveelt gemeenten aan het beschikbare instrumentarium direct te benutten voor een inhaalslag en deze activiteit structureel beleidsmatig in te bedden. 3.3 34
Actiepunten voor de gemeentelijke overheid    
Maak een inhaalslag in de verlening van gebruiksvergunningen.  
De commissie beveelt de betrokken gemeenten aan om die achterstand op zo kort mogelijke termijn in te lopen en onderkent dat capaciteitsproblemen en deskundigheid hierbij een knelpunt kunnen zijn3.3 14 34
Gemeenten dienen te werken aan een meer structurele aanpak, die leidt tot een verhoging van de doelmatigheid. De commissie adviseert de (inhoudelijke) brandpreventieaspecten en de (procedurele) juridische aspecten van elkaar los te koppelen De commissie ziet vervolgens mogelijkheden om zowel de brandpreventie-expertise als de juridische expertise op een grotere schaal efficiënter te organiseren 3.3 4 34
Organiseer heldere verantwoordelijkheden   
De Commissie beveelt gemeentelijke overheden aan om, voor zover dat nog niet het geval is, op korte termijn helderheid te scheppen over de bestuurlijke portefeuilleverdeling ten aanzien van brandveiligheid, de vergunningverleningen en handhaving; en de toedeling respectievelijk mandatering van taken 3.3
Voorts beveelt de commissie aan minimaal in personele zin een taakscheiding aan te brengen in de uitvoering van vergunningverlening en controle 3.3
Organiseer de beleidsmatige inbedding van brandpreventie-activiteiten.   
De commissie stelt voor dat de VNG in samenwerking met het Ministerie van BZK en VROM onderzoekt op welke wijze meetbare consequenties van het brandpreventiebeleid in beeld kunnen worden gebracht. Duidelijke en eenvoudige outcome-criteria voor de brandveiligheid zijn gewenst om expliciet politiek – bestuurlijke keuzes te kunnen maken. 3.3 16 45
Organiseer de gemeentelijke informatiepositie.   
De commissie beveelt gemeenten een nader landelijk systeem gebouwdossiers op te zetten. 3.4 21
Bepaal strategie en werkwijze voor het verlenen van gebruiksvergunningen.   
De commissie beveelt gemeenten aan waar dat mogelijk is een koppeling te maken met andere gemeentelijke vergunningen. 3.3
De commissie adviseert het gemeentebestuur de bouwverordening voor zover relevant aan te passen op de genoemde punten3.3
Bepaal strategie en werkwijze bij controle   
De commissie beveelt aan om de controlestrategie bewust te kiezen en bestuurlijk te laten vaststellen 3.3
De commissie adviseert hierbij de beschikbare controlecapaciteit gericht in te zetten 3.3
De commissie beveelt gemeentebesturen aan om een controle te formuleren, waarin de beschikbare capaciteit in relatie wordt gebracht met de risicoinventarisatie 3.3
Bepaal strategie en werkwijze bij handhaving   
De commissie is van mening dat het beschikbare juridische instrumentarium toereikend is. De commissie adviseert dit instrumentarium in de volle breedte optimaal in te zetten en de capaciteit daarop af te stemmen. 3.3 15
De commissie adviseert het gemeentebestuur voordat zij een nieuwe vergunningoffensief start, een glasheldere handhavingsstrategie te kiezen en hierover duidelijk te communiceren 3.3 15
Geef goede voorlichting aan vergunningsplichtigen.   
De commissie stelt voor dat de VNG, in overleg met de Min. BZK en VROM een basistekst ontwikkelt voor deze voorlichting en deze elektronisch ter beschikking stelt van gemeenten. 3.5 29
Organiseer budget voor brandpreventiebeleid   
De commissie beveelt het gemeentebestuur aan uitgaande van een vastgesteld brandveiligheidsniveau een kostenanalyse op te stellen voor het noodzakelijke budget om deze (beleids)doelstelling te realiseren.3.3
De commissie beveelt het gemeentebestuur aan op de gemeentelijke begroting brandpreventie als een aparte kostenpost op te nemen. 3.3
Organiseer juridische expertise en intern procesbeheer   
De commissie beveelt aan om de juridische begeleiding van de brandpreventie (procesvoering in vergunningverlening, controle en handhaving) op een grotere schaal te organiseren. 3.5 31
De commissie beveelt gemeenten aan (met name voor controle en eventueel handhaving) nauw samen te werken met 5 andere toezichthouders en handhavingspartners zoals stadswachten, politie, arbeidsinspectie, Keuringsdienst van Waren , Douane, FIOD. 3.3
Organiseer brandpreventie- expertise (schaalvoordelen).   
De commissie vindt dat iedere gemeente kwalitatief in staat dient te zijn om de wettelijke taken in het kader van vergunningverlening, controle en handhaving uit te voeren. 3.3 34, 64
Actiepunten voor de overige overheden    
Onderzoek ander instrumentarium (certificering).   
De commissie beveelt het Min. VROM aan om onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van certificering.3.5 52
De commissie beveelt het min. van VROM aan te onderzoeken of er objectieve criteria vast te stellen zijn op basis waarvan een instantie kan worden geaccrediteerd tot het uitgeven van certificaten 3.5 52
Voer ondersteunend beleid   
De commissie beveelt het ministerie van VROM aan in overleg met de VNG en andere partijen te komen tot een goed voorlichtingsplan ten aanzien van wijzigingen in de regelgeving (zoals de invoering van het geconverteerde Bouwbesluit) en dit ook uit te voeren. 3.5 25, 26
De commissie beveelt het ministerie van VROM en BZK aan een actieve rol te spelen bij de totstandkoming van opleidingen voor de gemeentelijke overheid ten aanzien van ingrijpende(inhoudelijke en vorm) wijzigingen van de regelgeving door het ter beschikking stellen van basisteksten. 3.5 27, 29, 30
De commissie beveelt het ministerie van VROM en de VNG aan gedurende enige tijd na de inwerkingtreding van ingrijpende wijzigingen (zoals het geconverteerde Bouwbesluit) een Helpdesk in te richten voor gemeenten en andere partijen 3.5 26, 28
De ervaring leert dat praktijkrichtlijnen wel eens verworden tot «pseudo-regelgeving». De commissie beveelt daarom aan het opstellen van die handboeken en praktijkrichtlijnen gecoördineerd en met betrokkenheid van de betrokken partijen ter hand te nemen. 3.5 34
De commissie beveelt de VNG aan samen met BZK en VROM en andere belanghebbenden te komen tot een gestructureerd stelsel van handboeken en praktijkrichtlijnen 3.5 26, 33
Geef invulling aan tweedelijns toezicht   
De commissie is van mening dat de Inspectie VROM een (tweedelijns) inspectietaak heeft en dat deze geïntensiveerd dient te worden. 2.2c 8
De commissie adviseert de staatssecretaris VROM om, naast de uit te voeren inspecties volgens het in februari 2001 opgestelde inspectieprotocol, door middel van een benadering van «geactiveerd toezicht» de beleidsmatige ontwikkelingen binnen een gemeente te volgen. De commissie suggereert de inspectie om, mede in het kader van het pro-actie- en preventiebeleid, de Commissaris van de Koningkin op de hoogte te stellen van de specifiek benaderde gemeenten. 3.5 33
Harmoniseer wetgeving op het punt van procedures en inhoud   
De commissie adviseert de staatssecretaris VROM kritisch te kijken naar de gevolgen van de lichte bouwvergunningprocedure voor de handhaving en controle op het gebied van brandveiligheid. 3.4 22
De commissie adviseert de ministers van VROM en BZK te onderzoeken in hoeverre de verschillende regelingen (zoals bijv. bouwbesluit en milieu) inhoudelijk verschillende voorschriften op het gebied van brandveiligheid bevatten 3.4 23
De commissie adviseert de ministers van VROM en BZK te onderzoeken in hoeverre de aansluiting van technische voorschriften en gebruiksvoorschriften kan worden verbeterd. 3.4 24
Actiepunten voor exploitanten en bezoekers   
De commissie is van mening dat de voorlichting aan exploitanten en beheerders/ eigenaren van gebouwen moet worden geïntensiveerd, ten aanzien van zowel de mogelijke brandveiligheidseisen , als de van toepassing zijnde vergunningsprocedures. 3.2 12
Zorg voor een geoefende BHV- organisatie   
De BVH- opleidingen moeten (meer) aandacht aan brandpreventie schenken. 3.3
De commissie adviseert de exploitant van een inrichting waarin veel gasten komen de «vaste» personeelsleden, zoals bijvoorbeeld de bedrijfsleider, als BHV-er aan te stellen. Voor de inrichting moet een ontruimingsplan worden opgesteld en geoefend. 3.3
Maak heldere voorlichting voor exploitanten over brandveiligheidsmaatregelen   
De commissie is van mening dat het wenselijk is dat de (toekomstige) exploitanten betere voorlichting krijgen over de brandveiligheidseisen en mogelijke maatregelen en algemene brandpreventieprincipes. 3.2 12
De commissie adviseert de minister van BZK en VROM nader te onderzoeken via welke kanalen (media, intermediaire organisaties) deze informatie het best kan worden verspreid. 3.2 12
Onderzoek de rol van de burger als verantwoordelijk bezoeker   
De gemeente kan met voorlichtingscampagnes stimuleren dat de burger zich meer bewust is van de risico's rondom brandveiligheid. 3.2 12
De gemeente kan stimuleren dat burgers signalen en klachten over brandveiligheid van publieke inrichtingen doorgeven. 3.2
De commissie ziet de mogelijkheid dat de gemeenten de brandveiligheidskwalificaties van een inrichting publiceert of publicatie afdwingt 3.2 13, 14

BIJLAGE 3 Financiële paragraaf

Een overzicht van de financiële inzet vanaf 1 januari 2001 verbonden aan de brand in Volendam treft u onderstaand aan.

Bedragen in mln guldens

 Omschrijving2001 2002 2003 2004 20052006
BZK Kosten gemeente Edam-Volendam 4.00 0.600.60    
 Commissie Alders 5,50      
 Bijdrage NBS1,00      
 Bijdrage SSNV 2,50     
 Totaal BZK 13.00 0.60 0.60   
        
VWS AIC/Nazorg/Pius X 9,00 6,00 4,004,00   
OC&W Scholen 3,50 2,50 2,502,50 2,50 1,00
        
Totaal ministeries 25,59,10 7,10 6,50 2,50 1,00

Toelichting

Kosten Edam-Volendam: Dit betreffen kosten van de gemeente die voor een deel door het Rijk zijn vergoed.

Bijdragen stichtingen: Het kabinet heeft besloten zowel aan de Nederlandse Brandwonden Stichting en aan de Stichting Slachtoffers Nieuwjaarsbrand Volendam een eenmalige bijdrage te verstrekken.

Commissie onderzoek cafébrand Nieuwjaarsnacht 2001: Dit betreft de kosten van de onafhankelijke commissie.

AIC/Nazorgtraject/Pius X: Het betreft hier middelen die beschikbaar zijn gesteld voor het Advies- en Informatiecentrum, voor de vestiging van de polikliniek in Volendam, aan extra activiteiten op het gebied van de psychosociale zorg, en voor de verbouwing van de stichting club- en buurthuiswerk Volendam Pius X.

Onderwijsvoorzieningen: Besloten is dat voor aanpassingen in personele en materiële zin van de onderwijsvoorzieningen van het Don Bosco College en het Atlas College financiële middelen beschikbaar worden gesteld.

Naar boven