nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 april 2004
Bij brief van 13 april 2004 (kamerstuk 27 569, nr. 10) heb ik
u ondermeer geïnformeerd over de vertraging die zou optreden met betrekking
tot. de ingebruikname van de Hanzelijn, indien alsnog zou worden gekozen voor
een tunneloplossing. Naar aanleiding van deze brief heeft de gemeente Hattem
opnieuw haar zienswijze onder uw aandacht gebracht.
Ik heb ProRail andermaal verzocht de door de gemeente Hattem aangevoerde
argumenten tegen het licht te houden. Ik hecht er aan deze bevindingen1 onder uw aandacht te brengen.
De doorlooptijd:
• Er bestaat geen verschil van mening over de tijd die benodigd is
om een gewijzigd tracé voor een tunnel vast te stellen (tracébesluit
medio 2006).
• ProRail constateert dat Haskoning de grondverwerving ten onrechte
parallel schakelt met het doorlopen van de tracéwet-procedure voor
de tunnel. Deze procesgang is in strijd met de tracéwet. Zonder tracébesluit
ontbreekt de formeel juridische basis om tot (administratieve) onteigening
over te gaan.
• Gelet op de mogelijke opstuwing van hoog water in de winter tijdens
de bouw, de bescherming van overwinterende en broedende vogels (Vogelrichtlijngebied)
en de maatregelen in relatie tot de doorsnijding van het waterwingebied, acht
ProRail een doorlooptijd van de tunnel 5,5 à 6 jaar, met inbegrip van
afbouw, testen en proefrijden, realistisch. Deze inzichten leiden tot een
bouwtijd die een klein jaar langer is dan aangegeven door Haskoning.
• Omdat de grondverwerving niet parallel aan het doorlopen van de
tracéwetprocedure kan plaatsvinden, ligt de bouw van de tunnel (in
tegenstelling tot de brug) op het kritische pad van de planning en wordt daarmee
bepalend voor de ingebruikname.
• ProRail geeft aan dat bij bovengenoemde planning voor de tunnelvariant
geen rekening is gehouden met de beperkingen in de kasstromen die in het huidige
MIT worden gehanteerd. Zonder deze beperkingen kan het project
in de tweede helft van 2014 gereed zijn (vertraging 1,5 jaar). Indien echter
wordt gerekend met gelijke beperkingen als in het huidige MIT, bedraagt de
vertraging 2 à 2,5 jaar.
De kosten:
• ProRail geeft aan dat de meerkosten van de goedkoopste tunnelvariant
inmiddels € 127 mln bedragen en wijst er op dat de door Haskoning
genoemde meerkosten (€ 100 mln) al eerder zijn weerlegd. Tevens
wordt opnieuw gewezen op de risico's die aan deze variant zijn verbonden.
Over deze risico's is de Kamer eerder (18 maart 2002 en 22 april
2002, resp. 27 569 nr. 4 en nr. 5) naar aanleiding van de motie Feenstra
geïnformeerd, mede op basis van de tunnelstudie IJsselpassage en de eerdere
toets van ProRail. De risico's van deze variant betreffen onder andere de
interne veiligheid, de geluidsemissie en het verminderde doorstroomprofiel
in relatie tot «ruimte voor de rivier». Ik kan mij vinden in de
conclusie van ProRail dat op voorhand niet kan worden uitgesloten dat, als
uitkomst van de tracéwet/MER-procedure niet de goedkoopste oplossing
als voorkeursvariant wordt gekozen».
Het geluid:
• In tegenstelling tot eerdere aannames blijkt uit akoestisch onderzoek
dat de nieuwe brug, ondanks de toename van het aantal treinbewegingen, stiller
is dan de huidige brug.
De visuele impressie:
• Met betrekking tot de recente visualisaties in de brochure van
Hattem en de pers verwijs ik naar de toezegging van het Kabinet in de eerder
genoemde brief van 18 maart 2002. Daarin wordt de door het Kabinet gekozen
brugoplossing aangemerkt als een bijzondere ontwerpopgave, met een accent
op ruimtelijke kwaliteit. Daarbij is toegezegd dat hierover in de vervolgfase
met de regio overleg over zal worden gevoerd.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
K. M. H. Peijs