27 566
Overdracht van aandelen in COVRA aan de Staat

nr. 174
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Den Haag, 12 december 2000

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 13 december 2000.

De wens over de voorgenomen rechtshandeling nadere inlichtingen te ontvangen kan door of namens een van beide Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk 13 februari 2001.

Het oordeel dat de voorgenomen rechtshandeling een voorafgaande machtiging bij de wet behoeft kan door een van beide Kamers worden uitgesproken uiterlijk op 28 januari 2001 dan wel binnen veertien dagen na het verstrekken van de in de vorige volzin bedoelde inlichtingen.

Bij deze termijnen is rekening gehouden met de recesperiode van de Tweede Kamer.

Conform Art. 29 van de Comptabiliteitswet leg ik u hierbij het voornemen voor, mede namens de Minister van Economische Zaken en de Minister van Financiën om de deelneming van de Staat der Nederlanden in het kapitaal van de Centrale Organisatie Voor Radioactief Afval (COVRA) uit te breiden van 10% in 100%. Per brief van 16 december 1996 heeft mijn ambtsvoorganger de Tweede Kamer op de hoogte gesteld van het voornemen om de voorwaarden te onderzoeken waaronder de huidige niet-overheids aandeelhouders in COVRA (EPZ, GKN en ECN) hun aandelen aan de Staat kunnen overdragen (TK 1996–1997, 25 000 XI, nr. 49). Zoals in voornoemde brief is uiteengezet is de reden hiervoor onder meer gelegen in de liberalisatie van de elektriciteitsproductiemarkt die op 1 januari 2001 zal worden geïntroduceerd en de geringe rol die kernenergie zal spelen bij de toekomstige elektriciteitsproductie.

Ook de Commissie Herkströter die de minister van Economische Zaken advies heeft uitgebracht over de verdeling van de verplichtingen van de elektriciteitsproductiesector was de mening toegedaan dat het gezien de aard van beslissingen over sluiting en ontmanteling van de kerncentrales wenselijk is dat de Staat volledig aandeelhouder in COVRA wordt. Het advies van de Commissie Herkströter is integraal overgenomen in de Overgangswet Elektriciteitsproductiesector, Kamerstukken 1999–2000, 27 250, nr. 1–2, die op 23 november 2000 door de Tweede Kamer is aanvaard.

Ik kan u thans mededelen dat ik met de uittredende aandeelhouders tot voorlopige overeenstemming ben gekomen over de voorwaarden voor overdracht van de aandelen aan de Staat. Ik heb mij daarbij primair laten leiden door het Businessplan 2000–2025 van COVRA waarin de prognoses omtrent het aanbod van radioactief afval alsmede de beheerskosten van dit afval voor de komende 25 jaar staan weergegeven.

Voor de beantwoording van de organisatorische en financiële consequenties voor de Staat heb ik de hulp van een tweetal externe adviesbureaus ingeroepen.

Het resultaat van de onderhandelingen is neergelegd in een door alle partijen ondertekende intentieverklaring waarin de voorwaarden zijn vastgelegd waaronder partijen bereid zijn de overdracht van aandelen in COVRA aan de Staat tot stand te brengen, een en ander afhankelijk van de uitkomst van de procedure ex. Art. 29 van de Comptabiliteitswet en de uitkomsten van een nog uit te voeren partieel boekenonderzoek.

Indien uw Kamer hiertegen geen bezwaar heeft zal de intentieverklaring zo spoedig mogelijk worden omgezet in een overeenkomst tussen de partijen.

De intentieverklaring komt neer op het volgende:

Er vindt een volledige verrekening plaats met de uittredende aandeelhouders van de kosten die verband houden met de bouw van het opslaggebouw voor hoogradioactief afval (HABOG) alsmede met de verwerking, de opslag, het beheer en de eindberging van dit afval. In de intentieverklaring spreekt COVRA met de uittredende aandeelhouders af dat de post «onvoorzien» op de bouwbegroting zodanig wordt aangevuld dat in de bouw van het HABOG geen risico's voor COVRA meer schuilgaan. Indien bij het gereedkomen van het HABOG blijkt dat de post «onvoorzien» niet volledig is uitgeput, zal het overgebleven geld grotendeels terugvloeien naar de thans uittredende aandeelhouders. De thans voorziene risico's voor COVRA in de exploitatie van het HABOG, dat wil zeggen het vermoedelijke tekort in de exploitatie als gevolg van een afwijking tussen de in de klantencontracten versleutelde tarieven en de werkelijke kostprijs, zullen ook volledig met de uittredende aandeelhouders worden verrekend. De Staat loopt zodoende als overnemende partij voor wat betreft het hoogradioactief afval geen financieel risico. In totaal komt dit risico in de exploitatie, dat zal worden gedragen door de uittredende aandeelhouders, neer op een bedrag van f 29 miljoen. De uittredende aandeelhouders zullen dit bedrag niet bij het overdragen van de aandelen betalen, maar hiervoor individuele betalingsregelingen treffen met COVRA.

Er vindt een gedeeltelijke verrekening plaats met de uittredende aandeelhouders van de toekomstige verliezen van COVRA die verband houden met de verwerking en opslag van het laag- en middelradioactief afval. Op basis van de gegevens uit het businessplan 2000–2025 van COVRA worden de aan de uittredende aandeelhouders toevallende exploitatieverliezen van COVRA tot 2025 geschat op een cumulatief bedrag van f 20,8 miljoen. Ook na die datum zullen deze verliezen zich zonder wijzigingen in het aanbod van radioactief afval voortzetten gedurende de gehele duur van de opslag. De contante waarde van deze verliezen wordt geschat op f 35,6 miljoen. Voorgesteld wordt dat de uittredende aandeelhouders 50% van de geschatte verliezen tot 2025 en 20% van de verliezen na 2025 zullen afrekenen. Deze verdeling houdt rekening met het feit dat deze aandeelhouders voor ongeveer de helft van het totale volume van dit afval verantwoordelijk zijn en dat voorspellingen inzake verliezen na 2025 uiterst onzeker worden en wellicht door het nemen van adequate maatregelen of door uitbreiding van bedrijfsactiviteiten geheel of gedeeltelijk kunnen worden gecompenseerd.

Van het totale geschatte bedrag voor de risico's van toekomstige verliezen van COVRA van f 56,4 miljoen wordt derhalve f 15,8 miljoen (= ca. 30%) door de uittredende aandeelhouders afgerekend bij de overdracht van de aandelen.

De Staat neemt de aandelen over van de uittredende aandeelhouders tegen de nominale waarde van in totaal f 7,2 miljoen.

De totale toekomstige risico's van COVRA bedragen zodoende f 85,4 miljoen (f 29 miljoen voor het hoogradioactief afval + f 56,4 voor het laag en middelradioactief afval). De uittredende aandeelhouders zullen hiervan f 37,6 miljoen betalen (f 29 miljoen + f 15,8 miljoen – f 7,2 miljoen). Op het moment van overdracht van de aandelen vloeit er een bedrag van de uittredende aandeelhouders naar de Staat (algemene middelen) ter grootte van f 8,6 miljoen (f 15,8 miljoen – f 7,2 miljoen).

Na de aandelenoverdracht zijn alle partijen gevrijwaard van financiële claims op elkaar die zou kunnen voortvloeien uit lopende verplichtingen;

Teneinde de toekomstige, thans voorziene risico's in COVRA af te dekken zullen EZ en VROM ieder de helft van het resterende deel van de toekomstige risico's dragen. Dit komt neer op een bedrag van f 23,9 miljoen per ministerie (f 85,4 miljoen – f 37,6 miljoen, gedeeld door twee). De ministeries van EZ en VROM zullen dit bedrag ten gunste van de algemene middelen brengen.

Door de aandelenoverdracht wordt de Staat volledig aansprakelijk voor toekomstige verliezen van COVRA indien deze zich daadwerkelijk voordoen. Dit geldt uiteraard voor de voorzienbare verliezen die het gevolg zijn van het teruglopen van het aanbod van radioactief afval, waarvoor de bedragen die thans aan de algemene middelen worden toegevoegd adequate dekking vormen, maar eveneens voor het optreden van, van buiten af komende ontwikkelingen. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan wijzigingen van het overheidsbeleid ten aanzien van radioactief afval zoals stringentere regelgeving of aan een kabinetsbesluit tot versnelling van de constructie van een eindberging. Ik ben echter van mening dat het beheer van radioactief afval niet alleen een milieuhygiënisch verantwoorde zorg, maar ook een zeer langdurige zorg behoeft. De nutsfunctie van COVRA is reeds eerder in mijn brief aan de Tweede Kamer van 22 november 1995 benadrukt.

Een gelijkluidende brief heb ik gezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Naar boven