nr. 17
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN, WIJKEN EN INTEGRATIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 oktober 2008
In april heeft het Ruimtelijk Planbureau de studie «Stedelijke transformatie
en grondeigendom» uitgebracht. De algemene commissie voor Wonen, Wijken
en Integratie heeft mij verzocht (WWI-08-106) om een reactie op deze studie.
Ik stuur u deze reactie mede namens de minister van VROM.
De RPB-studie geeft op basis van een achttal voorbeeldprojecten op het
terrein van de woningbouw een heldere analyse van de complexiteit van versnipperd
grondeigendom voor stedelijke transformatie. In mijn recente brief aan uw
Kamer over de verstedelijkingsafspraken 2010–2020 (27 562, nr. 15)
constateer ook ik een toenemende complexiteit van de binnenstedelijke transformatieopgaven,
die overigens meer dimensies omvat dan alleen versnipperd grondeigendom. Het
gaat bijvoorbeeld ook om de transformatieopgave als zodanig (denk aan spoorzones
en havengebieden) en om wettelijke eisen die bouwbeperkingen opleggen.
De studie formuleert diverse beleidsaanbevelingen. Het merendeel heeft
betrekking op hoe gemeenten meer «eigendomsgevoelig» kunnen plannen.
Ik onderschrijf deze aanbevelingen. Een tweetal aanbevelingen raakt aan de
rol van het Rijk. Op deze twee aanbevelingen ga ik nader in.
Risico’s bij integrale gebiedsontwikkeling
Het RPB stelt dat bij integrale gebiedsontwikkeling opgepast moet worden
om in de uitvoering de ontwikkeling van deelgebieden organisatorisch en financieel
te koppelen. Ook bestaat de neiging om alle mogelijke partijen (publiek en
privaat) bij het project te betrekken en zoveel mogelijk met elkaar te verknopen.
Problemen in één deelgebied of met één partij
kunnen zo tot vertraging in een heel plangebied leiden.
Ik ben een groot voorstander van integrale gebiedsontwikkeling. Zo kan
een goede ruimtelijke en woonkwaliteit gecreëerd worden, die bij een
versnipperde aanpak niet haalbaar is. De nieuwe Wro biedt hier een goed instrumentarium
voor. Het RPB wijst er wel terecht op dat een integrale gebiedsontwikkeling
op de geschetste wijze de genoemde risico’s in zich bergt. Partijen
zijn zich hier echter wel degelijk van bewust. In de meeste projecten is risicobeheersing
een voornaam aandachtspunt. Om die reden wordt er bijvoorbeeld veelal voor
gekozen te werken met projectenveloppen voor de realisatie, waarbij de gebiedsontwikkeling
wordt opgeknipt in een aantal locaties. De nieuwe Grondexploitatiewet biedt
mogelijkheden om de daarbij wenselijke vereveningsconstructies af te spreken
met projectontwikkelaars en zo nodig af te dwingen. Ook het concessiemodel,
dat toepasbaar is binnen de huidige regelgeving en waarvan een specifieke
vorm onlangs weer onder de aandacht is gebracht door de commissie-Dekker1, kan een nuttige rol vervullen bij de risicobeheersing
bij gebiedsontwikkeling. Bij een aantal grootschalige gebiedsontwikkelingen
van nationaal belang, speelt het Gemeenschappelijk Ontwikkelingsbedrijf een
belangrijke rol. Het ministerie van VROM houdt voorts in veel projecten de
vinger aan de pols via regio-accounts. Ook heeft VROM veel aandacht besteed
aan kennisontwikkeling en kennisoverdracht bij gebiedsontwikkeling. Naar mijn
mening zijn inmiddels de voorwaarden vervuld om op een goede manier gebieden
integraal te ontwikkelen.
Goed gebruik instrumentarium door gemeenten
Het RPB stelt daarnaast dat gemeenten voldoende instrumenten in handen
hebben om ontwikkelingen te sturen, waaronder de Grondexploitatiewet. Het
planbureau wijst er wel op dat het er nu om gaat dat gemeenten die instrumenten
goed gaan gebruiken.
Ik onderschrijf dit punt ten volle. Daarom heeft minister Cramer over
de Wro – en de Grondexploitatiewet als onderdeel hiervan – door
het hele land heen diverse bijeenkomsten gehouden. Daarnaast heeft minister
Cramer SenterNovem ingeschakeld als vraagbaak voor eenieder met vragen hieromtrent.
Bovendien zal de Wro als gevolg van de behandeling in de Eerste Kamer ex-durante
geëvalueerd worden, waardoor eventuele problemen bij de toepassing van
de Wet ook snel aan het licht zullen komen.
De minister voor Wonen, Wijken en Integratie,
C. P. Vogelaar