27 509 (R 1671)
Goedkeuring van de op 26 mei 1997 te Brussel totstandgekomen Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn (Trb. 1997, 249), van het op 19 juni 1997 te Brussel totstandgekomen Tweede Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (Trb. 1997, 251), van het op 27 januari 1999 te Straatsburg totstand-gekomen Verdrag inzake de strafrechtelijke bestrijding van corruptie (Trb. 2000, 130) en van het op 1 mei 1999 te Straatsburg totstand-gekomen Statuut betreffende de Groep van Staten tegen corruptie (Trb. 2000, 131) (Goedkeuring van enkele verdragen inzake bestrijding van Fraude en corruptie II)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 30 januari 2001

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek naar dit voorstel van wet, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit voorstel van wet voldoende voorbereid.

1. Inleiding

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel met betrekking tot de goedkeuring van enkele verdragen inzake de bestrijding van fraude en corruptie II. Deze leden zijn van mening dat de bijgaande memorie van toelichting, na de eerdere intensieve gedachtewisseling tussen regering en parlement op dit terrein, de materie voldoende uitvoerig en begrijpelijk heeft toegelicht. Voor deze leden resten slechts enkele vragen.

De regering stelt zich in de memorie van toelichting regelmatig op het standpunt dat de Nederlandse wetgeving al aan het verdrag of protocol voldoet. De leden van de PvdA-fractie vragen of dat ook werkelijk op alle punten het geval is. Kan de regering aangeven op welke punten het Nederlandse recht, teneinde volledig aangepast te zijn aan de voorliggende overeenkomsten, nog hiaten kent of aanpassingen behoeft?

De leden van de VVD-fractie hebben met waardering kennisgenomen van het wetsvoorstel «Goedkeuring van enkele verdragen inzake de bestrijding van fraude en corruptie II». Zij kunnen hier in grote lijnen mee instemmen. Enkele vragen van toelichtende aard resteren.

Corruptie weet zich niet gebonden aan grenzen. De leden van de VVD-fractie zijn dan ook van mening dat een effectieve aanpak van fraude internationale afstemming behoeft. De voorliggende verdragen leveren hier opnieuw een bijdrage aan. Dit brengt deze leden op de vraag of de overzichtelijkheid gediend is bij een groot aantal naast elkaar bestaande fraudeverdragen, die bovendien ook nog eens deels overlappend zijn en deels verschillende werking hebben? Hoe kan de overzichtelijkheid van de bestaande en toekomstige fraudebepalingen worden versterkt?

Het voorliggende corruptieverdrag kiest, in lijn met het fraudeverdrag en het corruptieprotocol, voor het toekennen van een bevoegdheid aan het Hof van Justitie voor zaken waarbij communautaire belangen of verplichtingen uit hoofde van het verdrag een rol spelen. Bovendien zal Nederland verklaren dat elke rechterlijke instantie zich kan wenden tot het Hof van Justitie met een verzoek om een prejudiciële uitspraak over de uitleg van het verdrag. Waarom is er niet voor gekozen om deze laatste bevoegdheid te beperken tot gevallen waarbij de nationale rechtsgang is uitgeput, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

2. Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn

Artikel 4

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot goedkeuring van enkele verdragen inzake de bestrijding van fraude en corruptie II.

In de memorie van toelichting ten aanzien van het EU-corruptieverdrag stelt de regering dat Nederland wat betreft artikel 4 de ruime betekenis aanvaardt. De leden van de D66-fractie zouden graag iets meer inzicht krijgen in de mate waarin andere lidstaten de beperkte, dan wel ruime betekenis van dit artikel aanvaarden.

Artikel 6

De overeenkomst ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten van de Europese Unie betrokken bewerkstelligd de strafrechtelijke aansprakelijkheid van hen die een onderneming leiden. De regering stelt zich op het standpunt dat in het Nederlandse strafrecht iemand die een onderneming leidt strafrechtelijk kan worden vervolgd, indien hij aan de verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven. De leden van de PvdA-fractie vragen of deze strafbaarstelling voldoende recht doet aan de formulering in het verdrag. Weliswaar dienen de maatregelen overeenkomstig de beginselen van het nationale recht te worden genomen, maar de zinsnede in artikel 6 van het verdrag, namelijk: «strafrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld in geval van corruptie die voor rekening van de onderneming door een hen ondergeschikte persoon zijn begaan», lijkt een soort risicoaansprakelijkheid voor de ondernemer in te houden. Kan de regering nader uiteen zetten waarom zij van mening is dat het Nederlandse strafrecht in overeenstemming is met de bepaling in de overeenkomst?

3. Tweede protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen

Artikel 1

In de toelichting bij artikel 1 van het Tweede Protocol refereert de regering aan de uitbreiding van de meldplicht op basis van richtlijn 91/308/EEG. Graag zouden de leden van de D66-fractie van de regering vernemen of er al enig zicht is wanneer deze uitbreiding van de meldplicht een feit zal kunnen zijn.

Artikel 2

Door opname van dit in het tweede protocol wordt voorkomen dat lidstaten kunnen worden gedwongen om gevallen van geringe fraude langs strafrechtelijke weg te handhaven. De leden van de VVD-fractie vragen of lidstaten wel gedwongen om dan in ieder geval langs administratiefrechtelijke weg deze gevallen te handhaven. Laat gedwongen handhaving voldoende ruimte voor een opportuniteitsafweging? Meer in het algemeen vragen de leden van de VVD-fractie of de regering zich door deze bepaling geïnspireerd voelt om juist de administratiefrechtelijke handhaving van dergelijke geringe delicten te versterken.

Het tweede protocol bevat regels over de verstrekking van persoonsgegevens aan de Commissie en aan derde landen. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat terecht de eis wordt gesteld dat er minimaal sprake moet zijn van een beschermingsniveau dat gelijk is aan dat in de lidstaten. Welke organisatorische maatregelen worden genomen om te bereiken dat er ook daadwerkelijk tot voldoende uitwisseling van gegevens zal worden gekomen?

Artikel 4

Dit artikel verplicht de lidstaten om doeltreffende straffen in te voeren waarmee rechtspersonen kunnen worden bestraft. De leden van de D66-fractie vragen of hier een onderscheid wordt gemaakt tussen privaatrechtelijke en publiekrechtelijke rechtspersonen. Tevens vragen zij of dit consequenties zou kunnen hebben voor de discussie over de vraag of de overheid wel of niet strafrechtelijk aansprakelijk is? Zij zouden hierop graag een nadere toelichting ontvangen.

Artikel 7

De regering meldt in de toelichting bij artikel 7 van het Tweede Protocol, voornemens te zijn het arrondissementsparket Rotterdam te belasten met de contacten met de Europese Commissie. Vergt dit een uitbreiding van de menskracht van het Rotterdamse parket, zo vragen de leden van de D66-fractie.

Wanneer de Europese Commissie wenst gegevens te verstrekken aan derde landen zal zij moeten bezien of het beschermingsniveau in die derde landen van voldoende niveau is. Zal dit niet veel extra werk betekenen voor de Commissie, of vallen het verschil tussen de beschermingsniveaus in de Europese lidstaten en derde landen mee, zo vragen de leden van de D66-fractie.

Deze leden zijn verheugd dat Nederland heeft verklaard dat iedere rechterlijke instantie zich kan wenden tot het Hof van Justitie met een prejudiciële vraag, daar waar het gaat om de uitleg van het fraudeverdrag, het corruptieprotocol en het onderhavige Tweede Protocol.

4. Het op 27 januari 1999 te Straatsburg totstandgekomen Verdrag inzake de strafrechtelijke bestrijding van corruptie

De leden van de VVD-fractie stemmen zeer in met de keuze van de regering om het bedrijfsleven een eigen verantwoordelijkheid te geven bij de omgang met relatiegeschenken en giften. Het verdrag inzake de strafrechtelijke bestrijding van corruptie geeft hiertoe de ruimte.

Het Verdrag inzake de strafrechtelijke bestrijding van corruptie kenmerkt zich blijkens de toelichting door een brede benadering van het verschijnsel corruptie. De leden van de D66-fractie vragen of het gevaar niet groot is dat dit tot aanzienlijke incongruenties zal leiden met overige verdragen die een minder brede benadering kennen.

Artikel 12

Nederland maakt een voorbehoud ten aanzien van de verplichting in artikel 12 van het verdrag inzake de strafrechtelijke bestrijding van corruptie, zo constateren de leden van de VVD-fractie. Laat de regering ruimte om het instandhouden van dit voorbehoud te laten afhangen van een eventuele verdere uitleg van het Hof van Justitie?

Ten aanzien van artikel 12 van dit verdrag stelt de regering dat Nederland niet voornemens is uitvoering te geven aan de verplichtingen van dit artikel. De leden van de D66-fractie zijn op voorhand niet overtuigd van de wenselijkheid van dit voornemen en zouden dienaangaande nog een nadere toelichting willen krijgen. Zo zouden deze leden graag vernemen of er ook andere verdragspartijen moeite hebben met dit artikel. Dreigt Nederland op deze wijze niet in de achterhoede van de corruptiebestrijding terecht te komen, door zich aanmerkelijk toleranter op te stellen ten aanzien van ongewenste beïnvloeding dan andere landen? Tevens zouden deze leden graag een nadere uiteenzetting willen over de redenen voor de regering om niet in te stemmen met de verplichtingen van artikel 12.

Is er al wat meer zicht op de houding van de Nederlandse Antillen en Aruba, zo vragen deze leden.

Artikel 25

Artikel 25 bepaalt dat de verdragspartijen gehouden zijn op de ruimst mogelijke wijze samen te werken bij de bestrijding van fraude en corruptie. Kan uit het feit dat het gaat om samenwerking, worden afgeleid dat het hier niet noodzakelijk gaat om een volledige integratie van de fraudebestrijding via bijvoorbeeld Europol en/of Eurojust? Waaruit bestaat de ruimst mogelijke samenwerking, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Artikelen 32–42.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de Evaluatiegroep tot taak heeft om de aangesloten landen te stimuleren bij de aanpak van corruptie door de nationale initiatieven op dit terrein te volgen en te beoordelen. De rapporten die de Evaluatiegroep opstelt over de activiteiten van de aangesloten landen zijn echter vertrouwelijk van karakter, maar kunnen aanbevelingen bevatten inzake het bevorderen van de totstandkoming van adequatere nationale regelgeving of de ontwikkeling van een meer doeltreffende aanpak van corruptie in de praktijk. De leden van de PvdA-fractie vragen wie de rapporten van de Evaluatiegroep kunnen inzien. Kan de regering nader uiteenzetten wie gebruik kunnen maken van de rapporten die door de Evaluatiegroep worden gemaakt? Kan de regering de Kamer informeren over de inhoud van de rapporten?

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

Swildens-Rozendaal

De griffier voor dit verslag,

Fenijn


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Swildens-Rozendaal (PvdA), voorzitter, Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Zijlstra (PvdA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), Rouvoet (RPF), Rabbae (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Kamp (VVD), Dittrich (D66), ondervoorzitter, O. P. G. Vos (VVD), Van Wijmen (CDA), De Wit (SP), Weekers (VVD), Wijn (CDA), Van der Staaij (SGP), Ross-van Dorp (CDA), Patijn (VVD), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD) en Halsema (GL).

Plv. leden: Wagenaar (PvdA), Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Van Vliet (D66), Duijkers (PvdA), Arib (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), Schutte (GPV), Karimi (GroenLinks), Santi (PvdA), Passtoors (VVD), Hoekema (D66), Van den Doel (VVD), Rietkerk (CDA), Marijnissen (SP), De Vries (VVD), Eurlings (CDA), Van Walsem (D66), Buijs (CDA), Rijpstra (VVD), Van Baalen (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD) en Oedayraj Singh Varma (GroenLinks).

Naar boven