27 507
Wijzing van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen met betrekking tot de ordening en modernisering van voorzieningen

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 8 maart 2001

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

1. Inleiding

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel rechtspositie ministers en staatssecretarissen met betrekking tot de ordening en modernisering van voorzieningen. Zij kunnen zich goed vinden in de hoofdlijnen van het wetsvoorstel. Wel hebben deze leden een aantal vragen die voornamelijk betrekking hebben op de uitvoering. Eerder heeft de regering aangekondigd dat de lijn van redeneren die voor bewindslieden wordt gehanteerd nader uitgewerkt zal worden voor alle benoemde en gekozen functionarissen in het openbaar bestuur. Wat is hiervan de stand van zaken?

In de memorie van toelichting wordt melding gemaakt van de noodzaak tot modernisering van het stelsel van voorzieningen. De leden van de PvdA-fractie vragen waaruit die specifieke modernisatie bestaat.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij kunnen de doelstelling onderschrijven om meer transparantie en uniformiteit te brengen in de voorzieningen die ten dienste staan aan bewindspersonen ter uitoefening van hun functie. Wel betreuren deze leden dat het – ondanks het daartoe door de vaste commissie van Binnenlandse zaken gedane verzoek – thans niet mogelijk is een volledig beeld te krijgen van de herzieningen in de omvang en wijze van vergoeding van onkosten van alle politieke ambtsdragers in brede zin, daaronder mede begrepen raads- en statenleden. Graag vernemen deze leden alsnog welke voorstellen de regering, mede met het oog op de inmiddels gewijzigde fiscale wetgeving, ten aanzien van de onderscheiden ambtsdragers en politici zal doen.

De leden van de VVD-fractie ontvingen weliswaar de brief van 13 december 2000 (BW2000/102122) van de minister van BZK inzake de beoogde kostenvergoedingen op lokaal en provinciaal niveau, doch ten aanzien van de leden van de beide kamers der Staten-Generaal, als ook ten aanzien van de Nederlandse leden van het Europees parlement bereikte deze leden geen regeringsstandpunt. Deze leden behouden zich dan ook het recht voor in het verdere wetgevingsproces vanuit de samenhang van de diverse voorzieningen nadere beoordelingen te maken.

Aan de hand van de thans beschikbare informatie plaatsen de leden van de VVD-fractie enige kanttekeningen en stellen zij enkele vragen. Deze leden constateren dat het vergoeden van onkosten en het inzenden van declaraties door politici in hoge mate gevoelig blijken in het integriteitbeleid. Meer transparantie en uniformiteit zou kunnen bijdragen tot het wegnemen van de schijn van eventuele ongerechtvaardigde vergoedingen ten laste van de overheid. De leden van de VVD-fractie zouden het toejuichen als met de herziening van de regelingen ook uniformiteit zou worden voorgeschreven met betrekking tot de controle op de uitgaven en de verantwoordelijkheid daarvoor alsmede te aanzien van de wijze waarop actief dan wel passief openbaarmaking in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) zal plaatsvinden. Kan de regering, in het licht van de ook bij de begrotingsbehandeling BZK 2001 gememoreerde jurisprudentie, aangeven hoe privacy van de betrokken politici wordt afgewogen tegen het belang van de openbaarheid?

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de wijze waarop de regering de eigen onbelaste onkostenvergoedingen van ministers en staatssecretarissen via het stelsel van brutering heeft aangepast aan de eisen van de nieuwe belastingwetgeving. De leden van de CDA-fractie gaan ervan uit dat een soortgelijke aanpassing zal plaatsvinden voor alle politieke ambtsdragers op elk niveau. Deze ambtsdragers hebben immers allemaal een onbelaste onkostenvergoeding, hetgeen onder het nieuwe belastingregime alleen nog mogelijk is als er sprake is van een homogene groep. Kan de regering toezeggen dat dit inderdaad gebeurt?

De leden van de CDA-fractie hebben eveneens met belangstelling kennisgenomen van de – zo nodig – terugwerkende kracht van dit wetsvoorstel tot 1 januari 2001. Deze leden gaan ervan uit dat een soortgelijke terugwerkende kracht ook van toepassing is op de overige politieke ambtsdragers. Kan de regering dit toezeggen?

Heeft de brutering van de onkostenvergoedingen consequenties voor pensioenopbouw, uitkeringsregelingen en dergelijke, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel wijziging van de wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen met betrekking tot de ordening en modernisering van voorzieningen. De leden van de D66-fractie staan achter de doelstellingen van het wetsvoorstel om met betrekking tot de voorzieningen voor bewindslieden een grotere uniformiteit en transparantie te laten ontstaan en bepaalde voorzieningen aan de eisen van de tijd te laten voldoen. Met name de transparantie is een punt waar zij veel waarde aan hechten, zeker waar het over de rechtspositie van publieke functies als ministers of staatssecretarissen gaat.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij zijn van mening dat op dit moment de noodzakelijke transparantie in de aan ministers en staatssecretarissen verstrekte vergoedingen ontbreekt en staan dan ook positief tegenover een initiatief om hierin verbetering in aan te brengen. Of het onderhavige voorstel daadwerkelijk leidt tot meer transparantie ontgaat de leden. Graag een reactie. Wat wordt er bedoeld met «de bestaande voorzieningen aan de eisen van de tijd aanpassen»? Leidt deze aanpassing tot een stijging in de netto-inkomsten? Houdt deze aanpassing aan de eisen van de tijd ook een verruiming voor het budget voor dienstauto's in? Waarom is er gekozen voor een forfaitaire voorziening en niet voor een declaratiesysteem met bonnetjes hetgeen toch juist transparant kan zijn?

2. Opbouw van het voorzieningenstelsel

Opzet van het nieuwe voorzieningenstelsel is dat uitgaven door de bewindspersoon zelf, gevolgd door het declareren, een uitzondering dienen te zijn. Voor honorering van deze declaraties geldt dat de beoordeling van de functionaliteit aan de betrokken bewindspersoon zélf en de secretaris-generaal is. De leden van de PvdA-fractie vragen waarin de objectiviteit van deze beoordeling gelegen is. Is het de bedoeling dat de secretaris-generaal als een tegenwicht van de bewindspersoon gaat functioneren? Op zich zien deze leden de parallellen met regelingen op gemeentelijk niveau. Wel stellen zij de vraag welke waarborgen worden gegeven teneinde te vermijden dat oneigenlijke factoren een rol gaan spelen.

De leden van de CDA-fractie zijn het eens met de opbouw van het nieuwe voorzieningenstelsel. Bewindslieden moeten probleemloos kunnen beschikken over alle voorzieningen die voor de uitoefening van hun ambt noodzakelijk zijn. Het wetsvoorstel beoogt al deze voorzieningen te regelen in een allesomvattende AMvB. Is het de bedoeling dat deze AMvB wordt voorgelegd aan de Kamer? Zo neen, waarom niet?

3. Kosten voor eigen rekening van de bewindspersoon

In het huidige stelsel wordt voorzien in een onkostenvergoeding. Kan de regering een overzicht verschaffen van de kosten die de bewindspersonen geacht worden daaruit te betalen en de veranderingen ten opzichte van het voorliggende wetsvoorstel, zo vragen de leden van de PvdA-fractie?

De leden van de VVD-fractie tonen zich verbaasd over de korting die de regering wil doorvoeren op de bruto vergoeding die zal worden verstrekt aan burgemeesters, wethouders en raadsleden, in verband met door de organisatie te vergoeden componenten. De VNG en het GO-burgemeesters hebben ter zake een voorbehoud gemaakt en nader overleg zal plaatsvinden. Waarom worden bijvoorbeeld congressen door de gemeenten betaald, terwijl ten aanzien van de bewindspersonen juist is gesteld dat zij het onderhouden van het politieke netwerk zelf dienen te bekostigen, doch daarvoor een bruto vaste vergoeding gaan ontvangen? Deze leden hebben behoefte aan nadere uitleg voor dergelijke verschillen in benadering. Is de aanduiding «congressen» bewust ruim gehouden en betreft deze ook internationale bijeenkomsten van politieke bewegingen?

Het nu voorliggend een wetsvoorstel houdt in dat de bestaande onkostenvergoeding wordt gebruteerd op basis van het in 2001 geldende loonbelastingtarief. De ministeries als werkgevers zullen de extra lasten dragen die hieruit voortvloeien. Hebben de leden van de D66-fractie het goed begrepen dat er voor de bewindspersonen zelf in de praktijk niets veranderd, maar dat er slechts wordt voldaan aan de fiscale eisen die voor alle werkgevers gelden?

Voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding wordt aangesloten bij de huidige omvang van de kostenvergoedingen. De hogere vergoedingen voor de minister president en de minister van buitenlandse zaken zullen in het nieuwe stelsel ten opzichte van vergoedingen van de ministers in de verhouding 2:1 worden toegekend. De leden van de D66-fractie zouden van de regering willen weten of dit een verandering ten opzichte van bestaande regelingen betekent. Zij begrijpen dat deze bewindspersonen in verband met hun intensieve buitenlandse contacten een hogere vergoeding toegekend krijgen, maar vragen de regering of niet meer bewindslieden tegenwoordig te maken hebben met een toenemend aantal buitenlandse contacten? Is een vergoeding voor de kosten omtrent buitenlandse contacten van de deze bewindslieden op een of andere wijze in hun onkostenvergoeding verdisconteerd.

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat een eindoordeel over een regeling die moet zorgen voor de noodzakelijke transparantie in de uitgaven gebaseerd moet zijn op inzicht in de stand van zaken op dit moment. Graag ontvangen zij daarom een overzicht van alle uitgaven die ten behoeve van ministers en staatssecretarissen in het afgelopen twee jaar zijn gedaan. Tevens vragen zij of de regering bereid is het bepalen van de forfaitaire vergoeding via een voorhangprocedure te laten verlopen.

4. Inhoud van de voorgestelde wetswijziging

Met betrekking tot de (hogere) vergoedingen voor de minister president en de minister van buitenlandse zaken vragen de leden van de VVD-fractie of de gegeven argumentatie niet ten dele ook van toepassing is op de minister van ontwikkelingssamenwerking en de minister van defensie.

Terecht wordt in de memorie van toelichting gewezen op de noodzakelijke uniformiteit in eigen departementale regelingen en op de noodzakelijke transparantie. Het wetsvoorstel maakt echter alleen melding van het feit dat per AMvB regels worden gesteld met betrekking tot de voorzieningen en van een vaste vergoeding voor de kosten van voorzieningen die voor eigen rekening van de ministers en staatssecretarissen komen. Leidt dat ertoe dat elk departement dezelfde voorzieningen op basis van dezelfde voorwaarden ter beschikking zal stellen? Op welke wijze wordt de noodzakelijke transparantie dan verder ingevuld? Welke voornemens zijn er om de uitvoeringspraktijk te stroomlijnen? Hoe wordt meer transparantie in de publieke verantwoording bereikt?

Het wetsvoorstel beoogt een aantal voorzieningen op het gebied van o.a. verhuis- en verblijfkosten en telefoonkosten aan te passen aan de eisen van de tijd. Kan de regering aangeven op welke eisen van de tijd wordt gedoeld en op welke wijze deze aanpassing «aan de eisen van de tijd» gestalte krijgt?

In de wettekst komt het begrip telefoonkosten niet voor in tegenstelling tot andere zaken (inclusief voorzieningen met betrekking tot verhuizing en verblijf) die gerangschikt worden onder de noemer van ter beschikking gestelde voorzieningen. Wat is daarvan de reden?

De leden van de SP-fractie vragen zich af wat precies bedoeld wordt met «uitgaven die weliswaar in de persoonlijke sfeer liggen, maar die daarenboven een representatief aspect hebben dat ten dienste staat aan de vervulling van het ambt». Graag een duidelijke specificatie. Welke uitgaven kunnen bijvoorbeeld verwacht worden voor de woning van de betreffende minister of staatssecretaris?

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Cloe

De griffier voor dit verslag,

Fenijn


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Te Veldhuis (VVD), ondervoorzitter, De Cloe (PvdA), voorzitter, Van de Camp (CDA), Van den Berg (SGP), Scheltema-de Nie (D66), Van der Hoeven (CDA), Van Heemst (PvdA), Oedayraj Singh Varma, (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Hoekema (D66), Dankers (CDA), O. P. G. Vos (VVD), Rehwinkel (PvdA), Wagenaar (PvdA), Luchtenveld (VVD), De Boer (PvdA), Verburg (CDA), Rietkerk (CDA), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Duijkers (PvdA), Balemans (VVD), De Swart (VVD).

Plv. leden: Rouvoet (RPF), Van Beek (VVD), Zijlstra (PvdA), Van Wijmen (CDA), Ravestein (D66), Augusteijn-Esser (D66), Balkenende (CDA), Barth (PvdA), Rabbae (GL), Cherribi (VVD), Gortzak (PvdA), Dittrich (D66), Wijn (CDA), Van den Doel (VVD), Van Oven (PvdA), Apostolou (PvdA), Cornielje (VVD), Kuijper (PvdA), Mosterd (CDA), Eurlings (CDA), Van Gent (GroenLinks), Poppe (SP), Belinfante (PvdA), Essers (VVD), Nicolaï (VVD).

Naar boven