27 505
Fiscale aspecten van het vestigingsklimaat in Nederland

nr. 4
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 5 april 2001

De vaste commissie voor Financiën1 heeft op 22 maart 2001 overleg gevoerd met staatssecretaris Bos van Financiën over de fiscale aspecten van het vestigingsklimaat in Nederland (27 505, nrs. 1 en 2).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw De Vries (VVD) vindt het van belang om de positie van Nederland als vestigingsland voor financiële dienstverlening te handhaven. Wat zou volgens de staatssecretaris in het fiscale vestigingsklimaat moeten verbeteren, opdat Nederland inderdaad aantrekkelijk blijft? Aan welke binnen het Europese kader passende maatregelen denkt de staatssecretaris dan? Is het beleid van de staatssecretaris erop gericht om alleen productiebedrijven aan te trekken of kan Nederland ook nog een holdingland blijven?

Ook vraagt zij om schriftelijke informatie over de maatregelen van andere EU-lidstaten inzake de aanscherping van hun wetgeving op dit gebied, bijvoorbeeld ten aanzien van de substancevereisten die in deze lidstaten worden gesteld. Het is immers van belang om te weten of de aanscherping van de wet- en regelgeving niet alleen in Nederland plaatsvindt. Als Nederland zijn regels aanscherpt, waar zullen bedrijven zich dan elders in Europa vestigen? Naar haar opvatting zit Nederland op dit punt niet geheel terecht in de Europese beklaagdenbank, hoewel ook wel sprake is van een zekere realiteit. Wanneer heeft Nederland in de ogen van de Europese Commissie zijn regelgeving voldoende aangescherpt?

Vervolgens informeert mevrouw De Vries ernaar of de studiegroep vennootschapsbelasting inderdaad nog medio 2001 haar rapport zal uitbrengen. Kan hierover bijvoorbeeld nog voor het komende zomerreces een debat plaatsvinden? Verder vindt zij het van groot belang dat alle in de brief van 20 november 2000 aangekondigde maatregelen in concept naar de Kamer worden gezonden, alvorens zij worden ingevoerd. Zij krijgt immers graag zicht op de gevolgen van de maatregelen voor het bedrijfsleven, bijvoorbeeld als het gaat om de gevolgen voor de administratievelastendruk. Wanneer moeten de aangekondigde maatregelen in werking treden en gaat het dan om wetsvoorstellen of ministeriële besluiten?

Heeft de staatssecretaris gesproken met het bedrijfsleven over de voorgenomen maatregelen en, zo ja, wat was de reactie van dat bedrijfsleven? Is het overleg hierover nog gaande en wordt de Kamer daar dan op een later tijdstip over geïnformeerd? Is het bijvoorbeeld terecht dat het bedrijfsleven huiverig is voor een toename van de documentatievereisten bij de rulingpraktijk? Aan welke eisen moet men voldoen voor het verkrijgen van een «advance pricing agreement» (APA) of «advance tax ruling» (ATR). Wat zijn de ervaringen hiermee in andere landen?

Ook verneemt mevrouw De Vries graag of er bij de Belastingdienst voor de bedrijven die duidelijkheid willen over de verrekenprijzen, één aanspreekpunt is waarmee rechtstreeks contact mogelijk is? Wat is de rol van kennisgroepen in relatie tot het rulingteam? Wat is het verband tussen de unit grote ondernemingen en de nog op te richten unit zeer grote ondernemingen? Wanneer wordt de Kamer over deze structuurwijziging ingelicht? Heeft de unit zeer grote ondernemingen in Groningen moeite om deskundig personeel aan te trekken? Is het juist dat het voor adviesbedrijven moeilijk is om personeel te vinden dat deskundig is op het gebied van de verrekenprijzen? Als op dit punt nieuwe regels in werking treden, leidt dat dan niet tot nog meer werk voor de belastingadviseurs? Is hierover contact geweest met de organisaties van belastingadviseurs en, zo ja, wat is hun opvatting over deze problematiek? Tevens vraagt zij of volgens de OESO-regels het in de Nederlandse wetgeving opgenomen begrip «goed koopmansgebruik» thans van de baan is.

Uit de stukken begrijpt mevrouw De Vries dat er achterstanden zijn bij het afgeven van rulings en dat hard wordt gewerkt aan het wegwerken daarvan. Wanneer zijn die achterstanden weggewerkt en kan aan de normale termijnen worden voldaan? Welke verbeteringen zijn er bij de rulingpraktijk mogelijk of wat zijn de aandachtspunten op dit vlak?

Tot slot maakt zij uit de brief van 19 maart jl. op dat over doorstroomtransacties van holdings geen zekerheid vooraf meer wordt verstrekt teneinde de relatie tussen Nederland en zijn verdragspartners optimaal te houden. Wat zijn de gevolgen hiervan voor de Nederlandse schatkist? Gaat het daarbij om een inkomstenderving van miljarden? Van belang is dat bij de aanpassing van de substancevereisten geen sprake is van «overkill», opdat het Nederlandse vestigingsklimaat voor de financiële dienstverlening geen deuk oploopt. Is op dat punt overleg gevoerd met banken en koepels van trustkantoren om een en ander in goede banen te leiden? Ook de maatregelen op dit punt krijgt zij graag ter beoordeling voorgelegd alvorens zij worden ingevoerd.

De heer Stroeken (CDA) is van mening dat er een goede analyse is uitgebracht van de fiscale aspecten van het vestigingsklimaat in Nederland. Het is eveneens een goede zaak dat de studiegroep-Van Rooy is ingesteld. Tevens is het te waarderen dat de rulingpraktijk transparant zal worden gemaakt en dat de achterstanden zullen worden weggewerkt. Het is echter jammer dat Nederland zijn voorsprong als fiscaal aantrekkelijk vestigingsland kwijtraakt en dat de effectieve belastingdruk in Nederland zo'n 2 à 5% hoger is dan bij de concurrerende landen. Wat doet de staatssecretaris aan deze verontrustende ontwikkeling?

Hij releveert dat uit het bedrijfsleven naar voren is gekomen dat de herinvesteringsreserve niet zou moeten worden beperkt tot een periode van tien jaar, maar ook mogelijk moet worden voor de aanschaf van een nieuw bedrijfsmiddel voordat het oude versleten is. Ook op de internationale gegevensuitwisseling is nogal wat kritiek geleverd, omdat bedrijven daarvoor onvoldoende tijd krijgen en niet altijd sprake is van wederkerigheid.

Transparantie en rechtsgelijkheid bij het rulingbeleid zijn volgens de heer Stroeken goede uitgangspunten, maar de indruk bestaat dat het beleid sinds het rapport-Primarolo en het aantreden van staatssecretaris Bos flink is aangescherpt. Is deze indruk juist en, zo ja, wordt dan de Nederlandse concurrentiepositie niet verzwakt? Er zouden acht van de tien mogelijk schadelijke belastingregelingen van de EU-lijst zijn geschrapt, maar eurocommissaris Monti is een andere opvatting toegedaan. Staan de tien regelingen nog recht overeind of zijn acht ervan inderdaad geschrapt? Een geldigheidsduur van vier jaar voor een ruling is aan de korte kant. Is het mogelijk om deze termijn te verlengen, bijvoorbeeld tot een jaar of zeven? Wat zijn de gevolgen daarvan voor de Nederlandse concurrentie- en financiële positie? Is het een juiste indruk dat buitenlandse bedrijven in Nederland beter worden behandeld dan het Nederlandse bedrijfsleven vanwege de combinatie van een ruling en fiscale regelingen in het moederland? Is dan geen sprake van een ongelijke behandeling in strijd met de doelstelling van het Nederlandse beleid?

Vervolgens roept de heer Stroeken de staatssecretaris op om zich in Europees verband krachtig te verweren in de discussie over fiscale maatregelen ter bevordering van het investeringsklimaat. De staatssecretaris moet nuchter staan tegenover internationale stemmingmakerij en dient zich, voorzover mogelijk, onafhankelijk jegens Brussel op te stellen.

Ook vraagt hij of de studiegroep-Van Rooy nog in 2001 zal rapporteren. Is de staatssecretaris van Financiën overigens met zijn collega Ybema van Economische Zaken van mening, dat het VPB-tarief op de kortst mogelijke termijn moet worden verlaagd naar 30%, hetgeen voor de Staat een inkomstenderving betekent van 4 à 5 mld. per jaar? Op welke wijze is dat te financieren? Een klein land moet fiscaal tegenwicht bieden tegen de grotere economische potenties van grotere landen. In die zin steunt hij een verlaging van de vennootschapsbelasting. Met het oog op de internationale concurrentiepositie van grootverbruikers van energie informeert hij naar de compensatie die deze bedrijven krijgen voor de eventuele invoering van de ecotaks. Wordt dan overwogen om voor hen de vennootschapsbelasting fors te verlagen? Wanneer overweegt de staatssecretaris een volgende stap bij verlaging van de kapitaalbelasting? Kan dat aan de orde komen bij het Belastingplan 2002? De heer Stroeken steunt de afschaffing van deze belastingvorm.

Ook is hij van opvatting dat reële economische activiteiten in Nederland in principe met allerlei regelingen moeten worden bevorderd. Er is echter veel kritiek op de richting die dreigt te worden ingeslagen ten aanzien van de substancevereisten, aangezien daarmee activiteiten zouden worden geblokkeerd die op termijn veel werkgelegenheid kunnen opleveren. Derhalve is het van belang om niet al te rigide af te koersen op alleen het steunen van reële economische activiteiten via het bieden van zekerheid vooraf. Wellicht dat het verstandig is om de problematiek van de substance nog in een apart overleg aan de orde te stellen, ook gelet op wat in de brief van 19 maart jl. is opgemerkt. Ook hem lijkt het van belang dat de Kamer vooraf de voorstellen voorgelegd krijgt alvorens zij worden ingevoerd.

Tot slot vraagt hij of de uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het durfkapitaal moeilijk van de grond komt. Daarnaast dringt hij aan op een afstemming van de Europese regelgeving voor e-commerce. Sluit Nederland aan bij de plannen van de Europese Commissie op dit punt? Wordt een en ander niet te afhoudend bejegend? Het is verder prima dat in Europees verband een akkoord is bereikt over de bronbelasting, maar hoe staat het met de aanpak van de zogenaamde belastingparadijzen? Dat is immers een voorwaarde voor het bereikte akkoord.

De heer Hindriks (PvdA) heeft ook waardering voor de analyse die aan de Kamer is toegestuurd. Het vestigingsklimaat voor bedrijven kent overigens niet alleen fiscale aspecten, maar is breder dan dat. Uit de Toets op het concurrentievermogen, de begroting van Economische Zaken en de locatiemonitor van het Centraal planbureau blijkt dat het fysieke vestigingsklimaat voor bedrijven belangrijker is dan de fiscale regels en voorwaarden. Het is ook van belang dat het vestigingsklimaat goed blijft voor bedrijven die reeds in Nederland zijn gevestigd. In dat verband wijst hij erop dat staatssecretaris Ybema met maatregelen in zijn eigen beleidsportefeuille wellicht veel meer kan bereiken dan met de miljarden kostende luchtballon over de VPB die de staatssecretaris heeft opgelaten. In dat verband kan men denken aan voldoende beschikbaarheid van technologie en goed opgeleid personeel, een goed woon- en leefklimaat, voldoende vestigingsruimte voor bedrijven, een goede bereikbaarheid en redelijke milieuregels en milieuheffingen. Als geld beschikbaar is voor verbetering van het vestigingsklimaat, kan dat wellicht beter voor dit soort zaken worden ingezet dan voor een verlaging van de VPB. Wanneer rapporteert de studiegroep VPB? Ligt het Nederlandse tarief 1,1% boven het Europese gemiddelde, maar ruimschoots onder het tarief van de échte concurrenten in Europa? Welke modellen zijn er mogelijk voor een differentiatie bij de VPB, opdat met name het reeds in Nederland gevestigde MKB hiervan profiteert?

Vervolgens releveert de heer Hindriks dat bedrijven niet zozeer klagen over de hoogte van het VPB-tarief, maar vooral de nadruk leggen op de effecten van negatieve beeldvorming rond het Nederlandse fiscale beleid voor het verstrekken van zekerheden vooraf aan bedrijven die zich willen vestigen. Op dat punt heeft de staatssecretaris een goede rol vervuld door Nederland uit het Brusselse beklaagdenbankje te halen. Ook de modernisering van het rulingbeleid verdient alle steun, want transparantie, openheid en snelheid zijn voor bedrijven van groot belang. In dat verband hoort hij graag welk actieplan de staatssecretaris daarbij hanteert. De rechtszekerheid en stabiliteit zijn evenzeer van belang. Het bedrijfsleven maakt zich daarover zorgen, omdat het nogal eens voorkomt dat wetgeving naar de Kamer wordt gestuurd zonder consultatie vooraf. Met het oog daarop vraagt hij of de staatssecretaris van zins is om ruimer gebruik te maken van consultatieve documenten, opdat plotselinge wijzigingen in de fiscale regelgeving worden voorkomen. Daar komt bij dat de reeks reparaties van de afgelopen jaren heeft geleid tot een complexe wetgeving, met alle administratieve lasten van dien. Is het mogelijk om de belastingwetgeving te ontdoen van al die reparaties met gelijktijdige compensatie van de belastingderving die dat met zich brengt? Voorts is het van belang om de deelnemingsvrijstelling in haar huidige vorm te handhaven. Kan de staatssecretaris dat toezeggen? Een aantasting daarvan is zeer ongewenst, omdat dit de flexibiliteit van bedrijven te zeer zou beperken.

Hierna memoreert hij dat het in Nederland gevestigde aanspreekpunt voor buitenlandse investeerders van groot belang is voor het naar Nederland halen van bedrijven. De organisatie in dezen kan nog wel worden versterkt, opdat de capaciteit in kwantitatieve en kwalitatieve zin kan worden gewaarborgd. Op welke wijze wenst het kabinet dat te bereiken, ook rekening houdend met de mogelijkheden die het arbeidsvoorwaardenbeleid biedt? Evenzeer is het Nederlandse verdragennetwerk voor het bedrijfsleven van groot belang. Op welke wijze denkt de staatssecretaris dat netwerk te herzien, vindt in dezen een inhaaloperatie plaats? Blijft de 30%-regeling voor het naar Nederland halen van buitenlandse experts gehandhaafd en, zo ja, in welke vorm? Kan de staatssecretaris de handhaving van die regeling toezeggen? Zijn er op dat gebied problemen te verwachten?

Voorts is de heer Hindriks van opvatting dat wat al te makkelijk wordt geroepen dat de kapitaalbelasting moet worden verlaagd. Eerst wenst hij een economische analyse te zien van wie deze belasting betaalt, waar het geld echt vandaan komt en wat het effect ervan is op het vestigingsgedrag van bedrijven. Een verlaging is voor hem wel bespreekbaar, zeker als dit kan worden gecompenseerd met andere maatregelen, maar dan moet wel duidelijk zijn dat een verlaging effect heeft. Voorts krijgt hij van de staatssecretaris graag een analyse van het Nederlandse vestigingsklimaat over 15 jaar, gelet op de drastisch andere economische structuur waarvan dan sprake zal zijn. Een en ander kan wellicht worden bevorderd met de manier waarop het fiscale stelsel is ingericht.

Tot slot spreekt hij zijn steun uit voor de hoofdlijnen uit de brief van 19 maart jl. Het lijkt hem evenwel een goede zaak om nog een keer te spreken over de details met betrekking tot de substancevereisten.

Mevrouw Giskes (D66) onderschrijft dat het vestigingsklimaat in Nederland niet alleen afhankelijk is van fiscale maatregelen, maar dat laat onverlet dat het uit welvaartsoogpunt belangrijk is dat het fiscale vestigingsklimaat goed blijft. Dat speelt immers zeker een rol bij de vestigingsafweging die bedrijven maken.

Het bedrijfsleven ziet de mogelijkheid van vooroverleg met de Belastingsdienst, het bestaan van de deelnemingsvrijstelling en het verdragennetwerk als positief. Als negatieve zaken komen de ingewikkeldheid en soms ook het tarief van de VPB naar voren, naast de haperingen in het rulingbeleid. Het Centraal planbureau wijst op de belangrijke functie van de VPB als inkomstenbron; de VPB is ook een goed middel om het vluchtige kapitaal in termen van belastingafdracht af te romen. In principe is mevrouw Giskes zeker voor een verlaging van de effectieve belastingdruk in combinatie met een opschoning van de regelgeving. Daarbij moet niet alleen worden bezien wat mogelijk en wenselijk is in Europees verband, maar ook wat per saldo de gevolgen zijn voor de Nederlandse belastingmix. Zij sluit zich aan bij het pleidooi voor de afschaffing van de kapitaalbelasting, zij het dat de geluiden hierover genuanceerder worden. In die zin heeft ook zij behoefte aan een nadere analyse op dit punt. De kapitaalbelasting moet in ieder geval geen belemmering zijn voor bedrijven die zich in Nederland willen vestigen.

Mevrouw Giskes constateert dat het aanspreekpunt voor buitenlandse bedrijven in Nederland als positief wordt gekenschetst. Er wordt tevens voor gepleit om in de Verenigde Staten een dergelijke vertegenwoordiging te vestigen voor het Amerikaanse bedrijfsleven. Wat zijn de mogelijkheden daartoe?

Zij spreekt vervolgens waardering uit voor het Nederlandse rulingbeleid. Nederland is een van de weinige landen waar bedrijven expliciet van tevoren met de Belastingdienst een afspraak kunnen maken die ook bekend wordt gemaakt. Weinig andere landen maken dit soort afspraken bekend, hetgeen de discussie in Europa ook in een bepaald kader plaatst. Het lijkt haar dan ook niet noodzakelijk om vanwege kritische geluiden in Europa nu van het rulingbeleid af te stappen. De rulingpraktijk moet goed verlopen, maar het zal nooit mogelijk zijn dat men binnen zeer korte tijd antwoord krijgt. Hoe verhouden de doorlooptijden zich met wat in het buitenland gebruikelijk is? In wezen is de rulinggroep een soort bijzondere kennisgroep. In die zin sluit zij zich aan bij de vraag naar de verhouding tussen de rulinggroep met de kennisgroepen. Afspraken die de rulinggroep maakt, moeten natuurlijk niet al te zeer uit de pas lopen met het beleid dat voor reeds gevestigde bedrijven geldt. Op welke wijze ziet de staatssecretaris daarop toe? Het reeds gevestigde internationale bedrijfsleven heeft ook behoefte aan een «common base taxation», waarbij de winst over het gehele bedrijf wordt bepaald en vervolgens pas wordt afgesproken aan welk land de winst voor de belastingheffing wordt toegerekend.

Voorts releveert mevrouw Giskes dat de 30%-regeling in de loon- en inkomstenbelasting in de praktijk soms tot problemen leidt. Ziet de staatssecretaris aanleiding om daarin verfijningen aan te brengen? Ook het geldende regime voor de belasting van aandelenopties leidt tot verwarring.

Daarnaast brengt zij onder de aandacht dat de bepalingen inzake «limitation on benefits» in het belastingverdrag met de Verenigde Staten voor Nederland veel strenger uitwerken dan voor landen als Zwitserland, Luxemburg en Denemarken. Is er aanleiding om het belastingverdrag op dat punt aan te passen?

Tot slot releveert zij dat het vennootschapsrecht niet is toegesneden op internationale driehoeksfusies. Is de staatssecretaris bereid om hierover contact op te nemen met de minister van Justitie?

Antwoord van de regering

De staatssecretaris acht het ook van belang dat Nederland als vestigingsland voor het (internationale) bedrijfsleven aantrekkelijk blijft en zo mogelijk nog aantrekkelijker wordt. Het Nederlandse vestigingsklimaat is er echter niet mee gediend als het fiscale klimaat continu wordt bekritiseerd door andere EU-lidstaten, ook al is de beeldvorming die bij deze lidstaten heerst niet altijd terecht. Dat laat onverlet dat met die beeldvorming wel degelijk rekening moet worden gehouden. Met het oog daarop is hij voornemens om maatregelen te nemen die daarop een adequaat antwoord bieden en tegelijkertijd het vestigingsklimaat in stand houden c.q. bevorderen. Feit is echter ook dat het vestigingsklimaat niet alleen door fiscale factoren wordt bepaald. Het blijkt dat met name factoren als de arbeidsmarkt en de ruimtelijke ordening de laatste tijd aan belang toenemen, gezien het feit dat de mogelijkheden op dit punt in Nederland steeds meer onder druk komen te staan.

Hij wijst erop dat de studiegroep onder voorzitterschap van mevrouw Van Rooy zich ook zal buigen over het toekomstige fiscale vestigingsklimaat, ook in relatie tot structuurveranderingen in de Nederlandse economie. Er zal een goede analyse worden gemaakt van hoe het huidige fiscale klimaat uitwerkt voor de verschillende sectoren en hoe dat te rijmen is met de beoogde economische zwaartepunten voor de toekomst. Naar verwachting zal het rapport van de studiegroep, vergezeld van een voorlopig regeringsstandpunt, nog voor de zomer naar de Kamer worden toegezonden. Het definitieve regeringsstandpunt zal pas worden gepubliceerd als andere studies en verkenningen op fiscaal vlak zijn uitgebracht en met elkaar in verband zijn gebracht, bijvoorbeeld van de werkgroep Vergroening.

Hierna memoreert de staatssecretaris dat niet alleen de in de brief van 20 november 2000 opgenomen maatregelen in fiscaal opzicht voor het bedrijfsleven relevant zijn, want ecotaks, loon- en inkomstenbelasting, de 30%-regeling, de regeling voor opties en dergelijke zijn ook van belang. Wat belangrijk of niet belangrijk is, hangt ook af van het type bedrijf waar het om gaat. Het is dan ook niet eenvoudig om hierover algemene uitspraken te doen. De studiegroep-Van Rooy buigt zich over de effectieve belastingdruk en de tariefstructuur in Nederland in relatie tot de situatie in het buitenland, waarbij ook zal worden gedifferentieerd naar verschillende sectoren. Het zal geen verbazing wekken als blijkt dat de Nederlandse VPB-tarieven hoger zijn dan die van een aantal andere EU-lidstaten. In dat geval is het zinvol om te bezien of een uitruil kan plaatsvinden tussen tariefsverlaging enerzijds en grondslagverbreding c.q.verschuiving anderzijds. Dat soort maatregelen blijkt echter nogal wat geld te kosten. Dergelijke scenario's worden nu uitgewerkt door de studiegroep. De opmerking van zijn collega Ybema in dezen kenschetst de staatssecretaris van Financiën als een uitspraak met «een politiek verkennend karakter». Hij heeft hierover overigens vooraf geen contact gehad met zijn collega van Economische Zaken.

In de brief van 20 november 2000 wordt een aantal maatregelen voorgesteld die positief zijn voor het vestigingsklimaat in Nederland. Zo wordt ernaar gestreefd om voor het midden van 2001 de doorlooptijd bij rulings, met name APA's, te halveren van 120 dagen naar 8 weken. In organisatorisch en personeel opzicht zijn daarvoor ook de nodige maatregelen genomen. Een volgende belangrijke verbetering is dat de rulingpraktijk transparanter zal worden, hetgeen evenzeer van belang is voor het bedrijfsleven. Het te hanteren OESO-model voor het bieden van zekerheid vooraf zal ook meer zekerheid en flexibiliteit bieden voor het bedrijfsleven dat van de rulings gebruik wil maken, juist omdat daarbij wordt uitgegaan van een brutomethodiek bij het bepalen van de belastbare winst. De prioriteit daarbij ligt bij bedrijven met een reële economische aanwezigheid in Nederland, ook in de sector van de financiële dienstverlening, aangezien deze de meeste kans lopen dat omstandigheden zich in de loop van de tijd veranderen. Het is niet altijd te voorkomen dat het niet-Europese bedrijfsleven soms beter in staat is dan het Nederlandse bedrijfsleven om gebruik te maken van verschillen tussen belastingstelsels. Dat is niet altijd even erg, maar soms komt het wel op gespannen voet te staan met het begrip van «te goeder trouw» jegens de verdragspartners. Daarvan is in de novemberbrief ook een voorbeeld gegeven, waarin geen zekerheid vooraf meer zal worden verschaft.

De staatssecretaris releveert vervolgens dat Nederland reeds een aantal jaren in Europees verband probeert om de aandacht weg te halen van specifieke fiscale faciliteiten die wel of niet schadelijk zouden zijn en probeert de discussie te richten op de effectieve belastingdruk. Dan blijkt het beeld van Nederland als de grote boosdoener aanmerkelijk te kunnen worden genuanceerd. Van de 66 maatregelen uit het rapport-Primarolo hadden er tien betrekking op Nederland. Tot op heden heeft dat rapport echter nog geen officiële status in Europa als zijnde een rapport met alle maatregelen die de EU als schadelijk ziet, maar dat laat onverlet dat veel lidstaten wel die mening zijn toegedaan. De Europese Commissie heeft de lidstaten dan ook gevraagd welke maatregelen zij in dat kader hebben genomen. Nederland heeft daarop geantwoord dat met de nieuwe APA/ATR-praktijk conform het OESO-model per 1 april a.s. de kritiek vervalt op zeven van de tien maatregelen. Het Ecofin-akkoord van november 2000, inclusief de notulenverklaring die Nederland daarbij afgaf, stelt ook de deelnemingsvrijstelling in al haar facetten veilig. Dan resteren nog twee maatregelen waarover de discussie zal worden vervolgd. Het moet echter nog blijken dat ook andere lidstaten in dezen een percentage van 80 halen. Op dat punt neemt Nederland dan ook een afwachtende houding aan.

De Europese Commissie heeft Nederland verzocht om al per 1 januari 2001 met een uitloop tot eind 2005 te stoppen met alle regelgeving die strijdig is met het raamwerk dat in november 2000 in de Ecofin-raad is aangenomen. Daaraan zal per 1 april met de nieuwe APA/ATR-praktijk ook zijn voldaan. Een aantal uitvoeringsbesluiten in dat kader moet dan ook vóór 1 april van kracht zijn, ook als het gaat om de substancevereisten. Daarnaast is er behoefte aan om het begrip «te goeder trouw» in een uitvoeringsbesluit nader toe te spitsen. Het lijkt de staatssecretaris niet noodzakelijk om deze uitvoeringsbesluiten, die de komende week zullen uitgaan, van tevoren naar de Kamer toe te zenden. Het gaat niet om grote fiscale veranderingen, maar om organisatorische maatregelen. Mochten deze in de praktijk tot problemen leiden, dan is het voor de Kamer altijd mogelijk om hierover met hem overleg te voeren. Daar komt bij dat over de maatregelen uitvoerig overleg is gevoerd met het bedrijfsleven. Sommige delen van het adviserende bedrijfsleven bleken minder positief te zijn over de voorstellen; VNO-NCW is evenwel positief over de algemene richting van de voorstellen. In de brief van 19 maart is aangegeven op welke punten besluiten worden uitgevaardigd en op welke punten wetsvoorstellen bij de Kamer worden ingediend. In het wetsvoorstel inzake de codificatie van het «arm's length-beginsel» zal worden teruggekomen op het begrip «goed koopmansgebruik». Desgevraagd zegt hij toe dat hij de Kamer binnen enkele dagen een brief zal toesturen met nadere informatie over de gevolgen voor de administratievelastendruk van de nieuwe APA/ATR-praktijk.

Voorts benadrukt staatssecretaris Bos dat Nederland zeker bereid is om in Europees verband de discussie aan te gaan over substancevereisten in de verschillende lidstaten, mits daarbij het principe van «gelijke monniken gelijke kappen» wordt gehanteerd. Unilateraal is Nederland in dit stadium bereid om die stappen te zetten die strikt noodzakelijk zijn om het vertrouwen met enkele andere staten te herstellen, althans als die niet schadelijk zijn voor het reeds reëel in Nederland gevestigde bedrijfsleven. Dat sluit ook goed aan bij de opvattingen van eurocommissaris Bolkestein, zoals geuit in het weekblad Fiscaal Recht van 21 september 2000. Er zijn geen concrete gegevens bekend over de belastingderving die met dit soort maatregelen gepaard gaat, ook omdat de regelgeving kan leiden tot gedragsreacties die niet van tevoren zijn in te schatten. Het is evenwel geenszins zijn bedoeling om op dit punt, vergeleken met andere EU-lidstaten, extreem voor de muziek uit te lopen. Er zal dan ook geen sprake zijn van «overkill».

Vervolgens brengt de staatssecretaris naar voren dat het aanspreekpunt en het rulingteam van de Belastingdienst op dit moment geen capaciteitstekorten kennen. De vragen in dat opzicht, ook over de belastingunit zeer grote ondernemingen, komen overigens ook aan de orde in het bedrijfsplan en het beheersverslag van de Belastingdienst, hetgeen jaarlijks met de Kamer wordt besproken. De informatie over het rulingteam is opgenomen in de brief van 20 november 2000; de specifieke uitwerking in een competentieregeling vindt plaats via het volgende week uit te vaardigen uitvoeringsbesluit, dat in dezen alle duidelijkheid biedt.

Het is voor hem de vraag of het noodzakelijk is om bij rulings een langere termijn te hanteren dan vier jaar, ook omdat bij een langere termijn de mate van zekerheid afneemt vanwege de variatie in relevante omstandigheden. Vier jaar blijkt in de praktijk een termijn te zijn waarmee het bedrijfsleven goed uit de voeten kan. De veronderstelde problemen bij de regeling voor het durfkapitaal zijn hem onbekend. Hij houdt zich aanbevolen voor concretere informatie op dat punt. Wat de BTW-heffing bij e-commerce betreft, sluit Nederland zich aan bij de voorstellen van eurocommissaris Bolkestein. Op het punt van de bronbelasting wordt meer voortgang geboekt dan mocht worden verwacht, hetgeen ook geldt voor de gesprekken met derde landen.

Hierna deelt de staatssecretaris mede dat het onderwerp van de kapitaalbelasting onderdeel zal uitmaken van het rapport van de studiegroep-Van Rooy, inclusief een analyse op dat punt. Dat geldt ook voor het onderwerp van «common base taxation». De 30%-regeling komt aan de orde in het rapport van de commissie-Thunissen/De Waard. Signalen uit de praktijk over problemen met de fiscale regeling voor opties zijn hem onbekend; ook op dit punt houdt hij zich voor concretere informatie aanbevolen. In antwoord op de vragen van het lid Reitsma zal de Kamer op korte termijn vernemen hoe het kabinet omgaat met het arrest van de Hoge Raad in dezen. De vraag over de aanpassing van het vennootschapsrecht inzake driehoeksfusies zal aan de minister van Justitie worden voorgelegd.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw De Vries krijgt graag nog schriftelijk informatie over aanscherping van de regelgeving in andere EU-lidstaten en over de wijze waarop deze lidstaten omgaan met substancevereisten. Zij gaat ervan uit dat de Kamer nog altijd achteraf commentaar kan leveren op de uitvoeringsbesluiten. Wat was de reactie van de banken en de trustkantoren op de aanscherping van de substancevereisten? Ook verneemt zij graag welke instanties bij de Belastingdienst betrokken zijn bij de rulingpraktijk, met name om de administratieve last voor het bedrijfsleven zoveel mogelijk te beperken. Van belang is ook dat belastingplichtige bedrijven de mogelijkheid hebben om contact te hebben met de uitvoeringsinstantie en het niet bij een mededeling van feiten blijft. Sluiten de in Nederland gestelde informatievereisten rond de APA's aan bij de praktijk in het buitenland?

De heer Stroeken heeft de indruk dat de staatssecretaris zijn oproep om Europese stemmingmakerij scherp te bejegenen, goed heeft begrepen. Het lijkt er evenwel op dat Nederland binnenkort voor een groot deel uit de Europese beklaagdenbank is bevrijd. Een goede relatie met Europese verdragspartners is belangrijk, maar er rust ook heel wat boter op heel wat Europese hoofden. De vraag is of Nederland niet het slachtoffer zal worden van zijn grote openheid op dit punt. Tot slot vraagt hij de staatssecretaris uiterst zorgvuldig om te gaan met komende wijzigingen, opdat de concurrentiepositie van het in Nederland gevestigde bedrijfsleven niet verslechtert.

De heer Hindriks constateert dat de staatssecretaris op de goede weg is. Wel verzoekt hij hem om schriftelijke informatie over de vele reparaties in de belastingwetgeving, opdat de complexiteit van deze wetgeving zoveel mogelijk kan worden gereduceerd. Verder gaat hij ervan uit dat bij komende rapportages over de administratievelastendruk ook het advies wordt verstrekt van het Adviescollege toetsing administratieve lasten (ACTAL).

Mevrouw Giskes krijgt graag nog een reactie op haar vragen over de «limitation on benefits» in het belastingverdrag met de Verenigde Staten en het vestigen van een aanspreekpunt in de Verenigde Staten. In zijn algemeenheid complimenteert zij de staatssecretaris voor zijn beleid op dit gebied.

De staatssecretaris deelt mede dat over het wetsvoorstel voor codificatie van het «arm's length-beginsel», bewijslast voor verrekenprijzen en documentatieverplichtingen ook het advies van het ACTAL zal worden gevraagd. De Belastingdienst heeft recent, mede naar aanleiding van Kamervragen, bekeken op welke wijze de administratievelastendruk kan worden verkleind. In de uitvoeringssfeer is reeds een aantal maatregelen genomen. Het is echter wellicht ook zaak om na te gaan of de druk kan worden verkleind via wijzigingen in de belastingsystematiek, hetgeen raakt aan de administratieve lasten die de wet- en regelgeving zelf met zich brengt. Dan moet worden afgewogen of het doel van de regeling opweegt tegen de administratieve lasten die ermee gepaard gaan. De discussie daarover gaat hij graag aan. In de APA/ATR-praktijk is een zekere documentatieplicht evenwel onontkoombaar, want dat vloeit voort uit de OESO-modellen in dat opzicht. Ook op dit punt heeft hij geen behoefte aan «overkill», maar hij wenst evenmin uit de pas te lopen met wat de OESO in dat kader verlangt.

Over het belastingverdrag met de Verenigde Staten en de «limitation on benefits» vindt thans overleg plaats met de VS. Op andere onderdelen steekt dit verdrag overigens weer positief af bij de wijze waarop andere landen een en ander hebben geregeld.

De regelgeving van andere EU-lidstaten met betrekking tot de VPB komt voor een deel terug in de rapportage van de studiegroep-Van Rooy. Als in de discussie op dit punt meer duidelijkheid ontstaat, zal de Kamer zo mogelijk meer informatie ontvangen over de wijze waarop andere EU-lidstaten zijn omgegaan met de binnen hun domein bekritiseerde regelingen uit het rapport-Primarolo.

Voorts deelt hij mede dat het overleg met de banken en de trustkantoren nog niet geheel is afgerond. Het is ook buitengewoon moeilijk om hierover algemene uitspraken te doen, ook omdat er verschil is tussen de onderhandelingspositie, de gesprekspositie en de positie als besluiten eenmaal genomen zijn.

Tot slot benadrukt hij dat Nederland de transparantie op de Europese agenda heeft gezet, omdat een transparant beleid het veel legitiemer maakt om kritiek uit te oefenen op de praktijk in andere EU-lidstaten. Als Nederland conform de OESO-modellen werkt, staat het veel sterker omschemerachtige praktijken in andere landen aan de orde te stellen. Mede daarom heeft Duitsland ook voorstellen ingebracht die veel meer de nadruk leggen op transparantie, een «level playing field» en dergelijke.

De voorzitter van de commissie,

Van Gijzel

De griffier van de commissie,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Reitsma (CDA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Rosenmöller (GroenLinks), Van Gijzel (PvdA), voorzitter, Voûte-Droste (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Giskes (D66), Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (ChristenUnie), Bakker (D66), De Vries (VVD), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), ondervoorzitter, Stroeken (CDA), Van Beek (VVD), Balkenende (CDA), Vendrik (GroenLinks), Remak (VVD), Wijn (CDA), Kuijper (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Bolhuis (PvdA), Slob (ChristenUnie).

Plv. leden: Eurlings (CDA), Koenders (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Duijkers (PvdA), Balemans (VVD), Van Oven (PvdA), Schimmel (D66), Klein Molekamp (VVD), De Wit (SP), Hoekema (D66), Van Walsem (D66), Wilders (VVD), Blok (VVD), Dankers (CDA), Hillen (CDA), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Rabbae (GroenLinks), Hessing (VVD), Van den Akker (CDA), Timmermans (PvdA), Hindriks (PvdA), Smits (PvdA), Van der Vlies (SGP).

Naar boven