nr. 2
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 maart 2001
Samenvatting
In bijlage drie bij mijn brief van 20 november 2000 (27 505, nr. 1)
heb ik enkele beleidsvoornemens aangekondigd met betrekking tot de fiscale
aspecten van het vestigingsklimaat. Onder punt drie van deze bijlage merk
ik op dat naast de in de betreffende brief toegelichte beleidsvoornemens gestudeerd
wordt op de mogelijkheid van het stellen van bijvoorbeeld substance-eisen,
waardoor het minder aantrekkelijk wordt om in Nederland activiteiten op te
zetten welke buiten het belastingvoordeel geen reële economische betekenis
hebben. Hierna zal ik, mede met het oog op het overleg met de Kamer van donderdag
aanstaande, enige beleidsvoornemens bespreken die inmiddels uit deze studie
zijn voortgekomen. De beleidsvoornemens zien op lichamen zondere enige of
met nauwelijks reële aanwezigheid in Nederland die zich hoofdzakelijk
bezig houden met het binnen concernverband ontvangen en doorbetalen van rente
en/of royalty's. De voornemens zijn erop gericht de voor onze verdragspartners
schadelijke gevolgen van dergelijke doorstroomactiviteiten te ondervangen, zonder
dat de aantrekkelijkheid van Nederland als vestigingsland daardoor wordt geschaad.
Beleidsvoornemens
Bij de beleidsvoornemens kunnen twee maatregelen worden onderscheiden.
Hierna worden deze kort toegelicht. Na het eerder genoemde overleg zullen
mijn voornemens, tezamen met het overige voorgenomen beleid dat in mijn brief
van 20 november 2000 is aangekondigd, openbaar worden gemaakt.
Voor de eerste maatregel wordt aan de hand van een lijst met vereisten
beoordeeld of het lichaam voldoende binding heeft met Nederland. De maatregel
houdt in dat geen zekerheid vooraf wordt verstrekt ten aanzien van voorgelegde
doorstroomtransacties als de minimale binding van het lichaam met Nederland
ontbreekt. Daarnaast zal informatie worden verstrekt aan de betrokken
verdragspartners als lichamen die niet voldoen aan de minimum vereisten soortgelijke
transacties uitvoeren zonder zekerheid vooraf te hebben verkregen. Achtergrond
is dat dergelijke constructies zonder reële binding met Nederland nagenoeg
altijd fiscaal geïndiceerd zullen zijn. Met deze maatregel wordt verder
gewaarborgd dat bij de verdragspartners geen onjuiste indruk wordt gewekt
over de band tussen het lichaam en Nederland.
De tweede maatregel houdt in dat in gevallen waarin het lichaam ten aanzien
van het in- en doorbetalen van de renteen/of royalty's binnen concernverband
geen of nagenoeg geen risico's loopt, het verstrekken van zekerheid vooraf
aan een nadere voorwaarde wordt onderworpen. Deze nadere voorwaarde houdt
in dat slechts zekerheid vooraf wordt verstrekt als verzoeker akkoord gaat
met de spontane verstrekking van inlichtingen aan het bronland. In dergelijke
situaties wordt bovendien het standpunt ingenomen dat verrekening van de ingehouden
bronbelasting met de in Nederland af te dragen vennootschapsbelasting niet
mogelijk is, daar de geldstroom de Nederlandse belastinggrondslag niet raakt.
Hoewel dit standpunt reeds op basis van de bestaande wetgeving en jurisprudentie
kan worden ingenomen, zal een wetsvoorstel worden ingediend teneinde deze
interpretatie eenduidig vast te leggen. De tweede maatregel houdt natuurlijk
ook in dat aan de betrokken verdragspartners gelijksoortige inlichtingen zullen
worden verstrekt als de betreffende structuren zonder zekerheid vooraf worden
geïmplementeerd.
Naast de hiervoor genoemde situaties kan ook in meer specifieke situaties
door het onvoorwaardelijk verstrekken van zekerheid vooraf in strijd worden
gekomen met de goede trouw die jegens de verdragspartners verschuldigd is.
Een voorbeeld hiervan is de situatie waarin een buiten Nederland woonachtige
professionele sporter een verzoek indient om zekerheid vooraf te verkrijgen
over de fiscale gevolgen van een aantal samenhangende transacties als gevolg
waarvan het (juridische en/of economische) belang bij de naams- en imagorechten
van deze sporter komt te liggen bij een lichaam dat belast wordt naar een
tarief dat naar Nederlandse maatstaven niet als redelijk kan worden beschouwd.
Als de professionele sporter in Nederland woonachtig zou zijn, zou Nederland
deze structuur bestrijden. In deze situatie bestaat derhalve het wezenlijke
risico dat de belastinggrondslag wordt geërodeerd van het land waarin
de naams- en imagorechten zijn opgebouwd, dan wel van het land van inwonerschap
van de sporter. Daarom zal geen zekerheid vooraf worden verstrekt. Overigens
zal in deze situaties wel zekerheid vooraf worden verstrekt indien de verzoeker
aantoont dat het totaal van de samenhangende transacties bekend is bij de
belastingadministratie van het land waarin de naams- en imagorechten zijn
opgebouwd en/of van het land van inwonerschap.
Tenslotte
Eén van de gevolgen van de beleidsvoornemens kan zijn dat spontaan
informatie zal worden verstrekt aan de verdragspartners. Hierbij dient wel
te worden opgemerkt dat deze verstrekking van inlichtingen alleen dan zal
plaatsvinden als dit in overeenstemming is met de relevante wettelijke en
verdragsrechtelijke bepalingen dienaangaande, zoals bijvoorbeeld met het beginsel
van reciprociteit dat is neergelegd in artikel 13, eerste lid, letter e van
de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen.
De Staatssecretaris van Financiën,
W. J. Bos