27 494
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht met betrekking tot valsheid in muntspeciën en munt- en bankbiljetten (eurovalsemunterij)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 18 december 2000

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit voorstel van wet voldoende voorbereid

Algemeen

Inleiding

In dit wetsvoorstel wordt uitdrukking gegeven aan het besluit van de JBZ-Raad tot harmonisering van de sanctiebepalingen met betrekking tot vervalsinghandelingen ten aanzien van de euro. De opzet daarvan is meer eenheid te bereiken in de regelgeving in de lidstaten ter bescherming van de euro. Nu eenmaal besloten is de euro daadwerkelijk in te voeren ligt dat streven ook voor de hand. De leden van de PvdA-fractie kunnen zich in grote lijnen verenigen met het in dit wetsvoorstel voorgestelde.

De leden van de PvdA-fractie zijn het er mee eens dat van de gelegenheid gebruik moet worden gemaakt om titel X van het Wetboek van Strafrecht te herzien. Wel wijzen zij er op dat de titel van dit wetsontwerp «eurovalsemunterij» de lading daardoor niet geheel dekt.

Te signaleren valt dat bij de strafbaarstelling van valsemunterij in het wetboek van strafrecht van 1886 verschil werd gemaakt tussen de strafbepalingen met betrekking tot de gulden en de strafbepalingen met betrekking tot vreemde geldsoorten. Dit verschil verviel bij de wetswijziging van 1932. Door middel van het onderhavige wetsontwerp wordt de volgende stap gezet in de richting van eenmaking van de strafrechtelijke bescherming van munt- en bankbiljetten door de harmonisering van de strafbepalingen in de verschillende lidstaten.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel «Eurovalsemunterij». Zij constateren dat het voorliggende voorstel het aantal strafbare gedragingen ten aanzien van valsheid in muntspeciën en munt- en bankbiljetten uitbreidt. In het licht van de komst van de euro en gezien het kaderbesluit tot versterking van de bescherming tegen valsemunterij, achten deze leden dit een gewenste uitbreiding.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe zij, in het licht van de invoering van de euro, de problematiek van de valsemunterij moeten inschatten. Kan de regering aangeven hoe groot de problematiek van de valsemunterij op dit moment is? Hoe vaak wordt melding gemaakt van valsemunterij of aanverwante delicten? Tot hoeveel veroordelingen leidt dit? Hoe groot is de financiële schade die ten gevolg van valsemunterij en dergelijke wordt geleden? Verwacht de regering na de invoering van de euro een stijging in het aantal gevallen van voorkoming van valsemunterij en aanverwante delicten? Welke omvang zal deze stijging vermoedelijk hebben? Is in het licht van een vermoedelijke stijging, een intensivering van de opsporing geboden? Zo ja, tot welke financiële en personele belasting zal dit ketenbreed leiden?

De regering geeft aan dat mogelijk een intensivering van de internationale samenwerking te verwachten valt. De leden van de VVD-fractie vragen wat voor soort politiële en justitiële contacten worden bedoeld. Welke rol speelt Europol hierbij? Hoe zal worden bevorderd dat zowel de inter- als intranationale communicatie tussen opsporingsdiensten en openbaar ministerie optimaal zal verlopen? Zal het aandeel van de grensoverschrijdende criminaliteit naar verwachting toenemen ten gevolg van de invoering van de euro?

Het kaderbesluit

In dit wetsontwerp is sprake van de uitwerking van een kaderbesluit in strafbepalingen. Dit is een van de eerste gevallen waarbij een dergelijke procedure, zoals mogelijk gemaakt in het Verdrag van Amsterdam, wordt toegepast. De leden van de PvdA-fractie hebben daarbij de volgende vragen en opmerkingen.

Het verdient aanbeveling om bij de indiening van een wetsontwerp, dat goeddeels als uitwerking van een kaderbesluit kan worden beschouwd, de tekst van het kaderbesluit zelf als wit stuk toe te voegen. Dat komt de overzichtelijkheid van het wetgevingsproces ten goede.

Voorts behoort aangegeven te worden hoe het wetsontwerp zich verhoudt tot de criteria van proportionaliteit en subsidiariteit, zoals die in de notitie Eurostrafrecht zijn geformuleerd. Is het voorgestelde daaraan getoetst?

Het kaderbesluit «eurovalsemunterij» noemt ook «andere sancties» als middel tot uitvoering van het besluit. Worden door de Nederlandse regering nog andere middelen dan dit wetsontwerp overwogen. Zo ja welke? De leden van de PvdA-fractie zouden graag geïnformeerd worden over de wijze waarop de andere lidstaten van de Europese Unie uitwerking geven aan het kaderbesluit. Kan de regering een overzicht geven van de bestaande wetgeving op dit gebied in de andere lidstaten en de aanpassingen waartoe het kaderbesluit heeft geleid of nog toe zal leiden? Is op enigerlei wijze in monitoring voorzien met betrekking tot het wetgevingsproces, dat tengevolge van het kaderbesluit in de lidstaten te verwachten is? Hoe zal worden voorkomen dat «eurovalsemunters» in de verschillende lidstaten met sterk uiteenlopende regelgeving en vervolgingspraktijken te maken krijgen? Zo ja, aan wie is die monitoring opgedragen. De leden van de PvdA-fractie zouden menen dat het voor de hand ligt dat de Europese commissie zich daarmee belast.

De vraag is ook of het kaderbesluit als zodanig nu ook deel uitmaakt van het acquis, waardoor er vanuit gegaan zou moeten worden dat kandidaat-lidstaten hun wetgeving voor toetreding met de vereisten van het kaderbesluit in overeenstemming brengen.

Voorts merken deze leden op dat het voor eurovalsemunterij voor de hand ligt dat niet alleen de regelgeving van de lidstaten op dit gebied op elkaar afgestemd wordt, maar dat ook de strafrechtstoepassing onderling wordt afgestemd. Waar de lidstaten bij de handhaving een zelfde belang hebben ligt het voor de hand dat in de opsporings-, vervolgings- en straftoemetingspraktijk geen al te grote verschillen bestaan. Hoe zal daarin worden voorzien? Mag de zin «De lidstaten hebben voorts besloten tot een betere samenwerking ter bestrijding van de valsemunterij» in die zin worden uitgelegd? Is voorzien in de evaluatie van het kaderbesluit? Zo neen, kan daar dan alsnog in worden voorzien?

Kan worden aangegeven wat precies de rol van Europol zal zijn bij de bestrijding van eurovalsemunterij? Zal het met name mogelijk zijn dat de door Europol op dit gebied verworven en nog te verwerven expertise aan de lidstaten ten dienste zal staan? Zo ja, op welke wijze krijgt dat dan zijn beslag?

Onderdelen waarop de Nederlandse strafwet reeds in overeenstemming is met het kaderbesluit

De leden van de PvdA-fractie zijn het eens met de wijzigingen zoals die nu worden voorgesteld. Zij zijn het ook eens met de stelling van de regering dat de in artikel 3 van het kaderbesluit gehanteerde term «hologrammen» zijn aan te merken als voorwerpen in de zin van artikel 214 Sr. Voor wat betreft de sanctionering vragen de leden van de PvdA-fractie of een geldboete van de 6e categorie voor rechtspersonen (zoals geldt voor het misdrijf strafbaar gesteld in art. 214) voldoende is. Aan een rechtspersoon kan geen gevangenisstraf worden opgelegd. Het kan immers voorkomen dat de schade die door middel van valsemunterij wordt toegebracht het bedrag van 1 miljoen verre overstijgt. Weliswaar kan in een dergelijk geval ontneming van het wederrechtelijk genoten voordeel volgen, maar dat laat onverlet dat ook de boete tot het bedrag van benadeling enigszins in verhouding moet zijn. Is dit niet het geval, dan wordt geriskeerd dat de strafbaarstelling niet afschrikwekkend genoeg is. Dit gevaar klemt temeer in verband met de huidige tekst van artikel 56 lid 2, op grond waarvan enerzijds het vervalsen, als anderzijds het uitgeven van vals geld als een voortgezette handeling wordt beschouwd, waarop slechts een straf staat.

Financiële gevolgen

De regering verwacht geen financiële gevolgen van de voorgestelde wijziging, omdat valsemunterij nu reeds wordt opgespoord, vervolgd en berecht. De regering stelt dat er geen gegevens voorhanden zijn waaruit kan blijken dat na 1 januari 2002, wanneer de euro in de plaats treedt van de valuta van de deelnemende staten, daarin grote veranderingen te verwachten zijn. De leden van de PvdA-fractie menen dat deze redenering getuigt van aan frivoliteit grenzende lichtzinnigheid. Ligt het niet voor de hand te verwachten dat criminele groeperingen en individuen kracht en intensiviteit op de nieuwe geldsoort zullen gaan uitproberen? Leert de geschiedenis niet dat telkens wanneer een nieuwe geldsoort werd ingevoerd een dergelijk proces plaatsvindt? Ligt het niet voor de hand dat meer samenwerking tussen de lidstaten en de vervulling van de nieuwe taak door Europol alleen al tot meer opsporing en vervolging zal leiden? In hoeverre zijn daar gespecialiseerde rechercheonderdelen op ingericht? Is voorzien in extra menskracht voor wat betreft het openbaar ministerie en de zittende magistratuur? Is er bij Europol in extra menskracht voorzien?

Kan de regering, teneinde de uitgangspositie aan te geven, vermelden hoeveel zaken in het kader van valsemunterij in de laatste 10 jaar hebben gelopen en hoeveel daarvan zijn vervolgd en berecht?

Kan de regering nog ingaan op de positie van slachtoffers van (euro)valsemunterij? Bij betrapping is immers denkbaar dat een gedeelte van het vervalste geld al in omloop is gebracht? Is denkbaar dat slachtoffers van valsemunterij hun schade verhalen op personen die voor deze strafbare feiten veroordeeld worden eventueel ook buiten het geval dat dit in de tenlastelegging vermeld wordt? Wordt schade in geval van valsemunterij normaal gesproken door de verzekering gedekt?

Artikelsgewijze toelichting

De leden van de PvdA-fractie achten het vanuit een oogpunt van wetsystematiek en duidelijkheid van wetgeving gewenst om in de strafbepalingen expliciete kwalificaties op te nemen. Is de regering bereid aan dat verlangen tegemoet te komen?

De leden van de PvdA-fractie vragen of ook artikel 440 van het wetboek van strafrecht, waarin strafbaar is gesteld het vervaardigen of in voorraad hebben van drukwerken of stukken metaal geschikt om ze op munt- of bankbiljetten te doen gelijken, in het kader van deze wetgeving uitgebreid zou behoren te worden met die gedragingen die nu in artikel 209 hun plaats vinden.

ARTIKEL I

Onderdeel A (artikel 209)

De meerwaarde van de strafbaarstelling van de gedragingen die leiden tot het in bezit krijgen van vals geld is, naast het «voorhanden hebben», moeilijk in te schatten. De regering noemt de strafbaarstelling in dat verband van geringe betekenis. Kan worden aangegeven in welke gevallen de strafbaarstelling enige meerwaarde zou kunnen hebben, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Voor wat betreft artikel 209 vragen deze leden of de zinsnede «met het oogmerk om ... invoert» niet tevens behoort te worden gewijzigd. In de bestaande redactie wordt immers voor dit bijkomend subjectief bestanddeel boos opzet vereist, waardoor hantering van het zogenaamd «voorwaardelijk opzet» niet mogelijk is. Zou hier niet beter de term «opzettelijk» kunnen worden gehanteerd. (vgl. F.C.Bakker: «Valsheid in geschrift», blz.105) Bovendien is het de vraag of in plaats van «echt en onvervalst» hier niet beter «echt of onvervalst» zou kunnen worden gebruikt, daarmee een slordigheid van de wetgever van 1886 corrigerende. (zie Polenaar & Heemskerk in «Het Wetboek van Strafrecht», blz. 276)

Kan de regering nog ingaan op de vraag of het nog langer gerechtvaardigd is de muntmeester als enig gekwalificeerde en deskundige te handhaven (volgens de wet van 28 mei 1901 Stb. 130 en 1 juli 1909, Stb. 253), nu die deskundigheid toch vooral op het terrein van de gulden zal liggen.

Onderdeel D (artikel 213)

De leden van de PvdA-fractie noteren met instemming dat het in dit artikel opgenomen strafmaximum zal worden opgetrokken. Dit lijkt echter uitsluitend te zijn gedaan met het oog op de in het kaderbesluit geëiste mogelijkheid van uitlevering. Deze leden achten de huidige strafbedreiging van drie maanden of geldboete van de tweede categorie in ieder geval niet in verhouding tot de in de artikelen 208 en 209 bepaalde maximumstraffen. In die artikelen, wordt respectievelijk het vervalsen zelf en de uitgifte of het (bewust) bezit strafbaar gesteld met maximaal negen jaar gevangenisstraf. (Dit terwijl in een verder verleden op grond van het Rechtsboek van den Briel hierop nog het koken van de valse munter in een ketel als straf stond). Degene die te goeder trouw vals geld ontvangt om dat vervolgens, nadat hij dat ontdekt heeft toch uit te geven (wellicht om eigen schade te vermijden) valt minder te verwijten dan degene die van het begin af aan boos opzet heeft gehad. Echter een maximumstraf van 3 maanden of zelfs een jaar, laat staan een geldboete van f 10 000,– of voor rechtspersonen f 25 000,– staat daarmee toch niet in verhouding. Wanneer de vergelijking wordt gemaakt met misdrijven als oplichting of nog meer voor de hand liggend, verduistering dan is deze strafmaat nog te laag. De leden van de PvdA-fractie zouden meer voelen voor een maximumstrafbedreiging van 4 jaar en een geldboete van maximaal f 25 000,– (voor rechtspersonen f 100 000,–).

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

Swildens-Rozendaal

De griffier voor dit verslag,

Fenijn


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Swildens-Rozendaal (PvdA) voorzitter, Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Zijlstra (PvdA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), Rouvoet (RPF), Rabbae (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Kamp (VVD), Dittrich (D66), ondervoorzitter, O. P. G. Vos (VVD), Van Wijmen (CDA), De Wit (SP), Weekers (VVD), Wijn (CDA), Van der Staaij (SGP), Ross-van Dorp (CDA), Patijn (VVD), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GL).

Plv. leden: Wagenaar (PvdA), Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Van Vliet (D66), Duijkers (PvdA), Arib (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), Schutte (GPV), Karimi (GroenLinks), Santi (PvdA), Passtoors (VVD), Hoekema (D66), Van den Doel (VVD), Rietkerk (CDA), Marijnissen (SP), De Vries (VVD), Eurlings (CDA), Van Walsem (D66), Buijs (CDA), Rijpstra (VVD), Van Baalen (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks).

Naar boven