27 484 (R 1669)
Goedkeuring van het op 17 juli 1998 totstandgekomen Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof

nr. 18
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 oktober 2001

In mijn brief van 9 oktober jl.1 naar aanleiding van het algemeen overleg over de tussenrapportage NOVO-team2 heb ik uw Kamer bericht dat ik zou onderzoeken op welke wijze het mogelijk zal zijn de bestaande werkvoorraad van 1F-zaken bij het NOVO-team versneld af te doen. Tevens heb ik bij die gelegenheid aangegeven dat ik zou bezien of aanvullende maatregelen op korte termijn kunnen bijdragen tot een versnelling van het gehele proces vanaf het moment van een 1F-beschikking bij de IND tot de beslissing door het OM al dan niet vervolging in te stellen. Ik heb u toegezegd u over de uitkomsten van het overleg tussen alle betrokken actoren te berichten voor de behandeling van de begroting van mijn departement. Graag doe ik deze toezegging hierbij gestand.

a. Versnelde afhandeling werkvoorraad 1F-zaken door NOVO-team

Het NOVO-team heeft momenteel een werkvoorraad van circa 170 1F(a)-dossiers (hierna 1F-dossiers). Van deze 170 dossiers hebben er 152 betrekking op Afghanen en 18 op andere nationaliteiten. Het OM/WOS-team heeft deze 170 dossiers, 2 dossiers uitgezonderd3, getoetst aan de hand van de navolgende vraagpunten:

– kan betrokkene als verdachte worden aangemerkt?

– heeft Nederland rechtsmacht?

Ik breng u in dit verband in herinnering dat de IND in alle gevallen waarin artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag wordt tegengeworpen, het OM hiervan, op grond van een toezegging van de toenmalige Staatssecretaris van Justitie in 1997, in kennis stelt. Dit zogeheten 1F-dossier gaat naar het OM te Arnhem (WOS-team). Het OM Arnhem bepaalt vervolgens of, en zo ja, in hoeverre strafrechtelijke vervolging opportuun is.

Voor de goede orde, artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag bepaalt dat een asielzoeker wordt uitgesloten van de werking van het Vluchtelingenverdrag als er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat hij:

– een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf, of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft begaan (artikel 1F, onder a),

– een ernstig niet-politiek misdrijf heeft begaan (artikel 1F, onder b), of

– zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen die in strijd zijn met de doelstelling en beginselen van de Verenigde Naties (artikel 1F, onder c).

De 1F(a)-dossiers kunnen een relatie hebben met het werkterrein van het WOS-team en NOVO-team, te weten de opsporing en vervolging van personen in het kader van de Wet Oorlogsstrafrecht (WOS).

Het WOS-team Arnhem bekijkt alle 1F-zaken, derhalve niet alleen de artikel 1F(a) zaken. Het OM (Arnhem) heeft daartoe besloten omdat de mening van (categorisering door) de IND niet bepalend is voor de vraag of een onderzoek op grond van de WOS moet worden ingesteld. De 1F(b)-dossiers geleidt het WOS-team door naar de landelijke BVD-officier van justitie.

In overleg met alle betrokken partijen heb ik besloten tot een projectmatige aanpak, die er toe moet leiden dat de huidige werkvoorraad aan 1F-zaken versneld zal worden afgehandeld. Voor de 1F-zaken betreffende Afghaanse vreemdelingen betekent dit in concreto dat deze uiterlijk 15 februari 2002 zullen zijn afgehandeld. De 1F-zaken betreffende overige nationaliteiten zullen uiterlijk 15 maart 2002 zijn afgehandeld. Ook de zeven zaken waarin aangifte is gedaan wegens verdenking van oorlogsmisdrijven, de twee eerder aangehaalde zaken waarin een concreet opsporingsonderzoek zal worden gestart en de reguliere instroom van nieuwe 1F-zaken vanuit de IND in de beschreven periode zullen in deze opzet tijdig worden verwerkt .

Het project beslaat de volgende stappen:

– allereerst zal er een projectgroep worden geformeerd onder leiding van de verantwoordelijke Officier van Justitie (hierna: de WOS-officier). De projectgroep, die medio november van start zal gaan, bestaat verder uit vertegenwoordigers van het NOVO-team (een) Afghanistandeskundige(n) vanuit de IND, alsmede een externe Afghanistanexpert en, voor zover relevant, de BVD. De projectgroep heeft in eerste instantie tot taak op basis van een substantieel aantal representatieve zaken selectiecriteria te ontwikkelen aan de hand waarvan het bestaande aanbod aan Afghaanse 1F-zaken versneld kan worden beoordeeld op opsporingsindicaties en kansen op succesvolle vervolging. Deze selectiecriteria moeten in de eerste week van december zijn uitgewerkt en zullen via het College van procureurs-generaal aan mij worden voorgelegd;

– op basis van de aldus geformuleerde selectiecriteria zal het NOVO-team de Afghaanse zaken onderwerpen aan een «quick scan», die er in beginsel toe leidt dat de WOS-officier een panklare beslissing voorgelegd krijgt. Gedurende deze fase van het project heeft het NOVO-team ondersteuning van een externe Afghanistandeskundige. Indien het een complexere zaak betreft die niet binnen de criteria kan worden afgedaan, zal de WOS-officier de projectgroep terzake om advies vragen;

– de WOS-officier zal vervolgens, in voorkomend geval op basis van advies van de projectgroep, een beslissing nemen over het al dan niet instellen van vervolging in het individuele geval. Wanneer de WOS-officier tot het oordeel komt dat verder onderzoek geen zin heeft, wordt de desbetreffende zaak opgelegd;

– indien de WOS-officier daarentegen tot de conclusie komt dat vervolgonderzoek wel zinvol is, zal het NOVO-team daarmee binnen een maand een aanvang maken.

Voor de goede orde, de projectgroep zal zich alleen richten op de afdoening van Afghaanse 1F-zaken, inclusief de instroom aan nieuwe Afghaanse zaken gedurende het project. 1F-zaken met betrekking tot andere nationaliteiten zullen uiterlijk een maand na afronding van dit project, d.w.z. uiterlijk op 15 maart 2002, worden afgehandeld. Expertise over de betrokken landen van herkomst zal daarbij op ad hoc basis worden ingewonnen.

b. Overige maatregelen op korte termijn

Het bovenbeschreven project heeft op een dusdanige wijze vorm gekregen dat de binnen het huidige juridische, organisatorische en financiële kader beschikbare middelen, zij het met steun van externe landendeskundigheid, optimaal worden ingezet. Langs deze weg zal de bestaande werkvoorraad versneld tot aanvaardbare proporties kunnen worden teruggebracht. Ik verwacht dat de ervaringen met deze projectmatige wijze van werken, en met name het gebruik van het «quick scan» model, nuttig zullen blijken om het gehele proces in de nabije toekomst structureel te kunnen versterken.

Los daarvan, en zonder te willen vooruitlopen op de uitkomsten van het evaluatie-onderzoek door het WODC, kan ik nog een aantal maatregelen aankondigen die ertoe zullen bijdragen dat het gehele proces ook op korte termijn beter verloopt:

– de IND enerzijds en het WOS-team/NOVO-team anderzijds zullen bezien of de administratieve ondersteuning van het proces, waaronder met name de aanlevering van IF-dossiers, nog kan worden verbeterd;

– de IND richt de organisatie zodanig in dat de kans dat een 1F-er in een vroeg stadium van de procedure wordt herkend zo groot mogelijk is; daarmee wordt vanuit het strafrechtelijk vervolg van het proces onwenselijk geacht tijdverlies tot een minimum beperkt;

– het NOVO-team zal voor de gehele loop van dit project op volle sterkte fungeren, zulks eveneens conform het plan van aanpak uit 1998; in overeenstemming hiermee zal het College van procureurs-generaal zich inspannen om op korte termijn alsnog de tweede officier van justitie voor het WOS-team te werven, zoals voorzien in het plan van aanpak uit 1998.

c. Tot slot

Zoals ik laatstelijk in mijn reeds aangehaalde brief aan u van 9 oktober jl. heb aangegeven, zal ik de definitieve beslissing over de toekomst van het NOVO-team mede baseren op de uitkomsten van het lopende WODC-evaluatie-onderzoek. Op voorhand is daarbij wel duidelijk dat daarbij in ieder geval verschillende aspecten zeer zorgvuldig tegen elkaar moeten worden afgewogen. Ik denk daarbij aan zaken als de prognoses omtrent het aantal 1F-zaken dat de IND zal gaan aanleveren, met name na de effectuering van mijn voornemen medio 2003 een tweede 1F-unit operationeel te hebben, de uiteindelijke positionering van het NOVO-team en de ideale opbouw daarvan, zowel in kwalitatief als kwantitatief opzicht, de komst van het Internationaal Strafhof en de inwerkingtreding van de Wet internationale misdrijven, alsmede de financiële implicaties van het voorgaande in relatie tot de te verwachten resultaten. Een plan van aanpak daarvoor zal uiterlijk 1 april 2002 gereed zijn. Alle actoren bij dit proces zullen nauw worden betrokken bij de opstelling van het plan van aanpak. Ik zal daarover tevens in overleg treden met mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Tot het moment waarop dit plan van aanpak gereed zal zijn, zal op ad hoc basis worden doorgewerkt, waarbij wordt voortgeborduurd op de bovenbeschreven projectmatige werkwijze. Het is de bedoeling dat nieuwe zaken die na 15 maart 2002 binnenkomen binnen een maand worden beoordeeld op opsporingsindicaties en kansen op succesvolle vervolging.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

27 484 (R 1669), nr. 16.

XNoot
2

In deze brief zal ik het zgn. resultaatgebied oorlogsmisdrijven binnen de Dienst Recherche Onderzoeken van het KLPD kortheidshalve aanduiden als het NOVO-team.

XNoot
3

In bedoelde twee 1F-dossiers (beide betreffende Afghanen) gaat het NOVO-team binnen een maand een concreet opsporingsonderzoek verrichten. In beide zaken is inmiddels een plan van aanpak voor het opsporingsonderzoek gereed.

Naar boven