nr. 84
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 17 maart 2004
De vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat1
heeft bij brief van 19 februari 2004 een aantal vragen voorgelegd aan
de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat over regiorail in de stedendriehoek
Deventer, Zutphen en Apeldoorn, naar aanleiding van antwoorden op schriftelijke
vragen van de leden Van Hijum en Bruls (Aanhangsel der Handelingen II, vergaderjaar
2003–2004, nr. 937).
De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 17 maart
2004.
Vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
Ten Hoopen
De griffier van de commissie,
Roovers
1
In hoeverre bent u van mening dat de monopoliepositie
van de NS op het hoofdrailnet de tegemoetkoming aan de specifieke wensen van
de regio (al dan niet in de vorm van lightrail) en daarmee een goede benutting
van het spoortraject Apeldoorn-Deventer belemmert?
De monopoliepositie van NS belemmert de benutting van Apeldoorn-Deventer
niet. In de Concessiewet personenvervoer per trein is bewust gekozen voor
het verlenen van concessies voor het personenvervoer. Een van de voordelen
daarvan is dat één vervoerder verantwoordelijk is voor het bedienen
van een netwerk aan spoorvervoerdiensten. De voor- en nadelen van een dergelijk
constructie zijn uitgebreid aan de orde geweest bij de behandeling van de
wet. In algemene zin vindt ook overleg plaats met de regio's over extra openbaar
personenvervoer op het hoofdrailnet en de knelpunten die dat mogelijk oplevert.
Bij de behandeling van de vervoerconcessie hoofd-railnet met de Tweede Kamer
zal ik daarop terug komen.
2
Welke stappen gaat u concreet zetten om, zoals u toezegt
in uw antwoorden van 16 februari 2004 (Aanhangsel der Handelingen II
vergaderjaar 2003–2004, nr. 937), «met de regio oplossingen te
zoeken voor de knelpunten die de regio ervaart om extra regionaal vervoer
in de stedendriehoek op het hoofdrailnet mogelijk te maken»?
In mijn brief van 16 februari 2004 heb ik reeds aangegeven dat er
overleg heeft plaatsgevonden en dat op basis van dit overleg toezeggingen
zijn gedaan door ProRail en NS over het aanleveren van nadere informatie aan
de regio op een aantal specifieke punten. Het gaat hierbij om:
– het bezien door NS van de reductie van de exploitatiekosten door
het niet inzetten van een vaste conducteur
– het door ProRail maken van een inschatting van de hoogte van de
gebruiksvergoeding na invoering van de spoorwegwet,
– het door ProRail in kaart brengen van mogelijke capaciteitsproblemen
op het station Apeldoorn door de aanlanding van de treindiensten Zutphen-Apeldoorn
en Deventer-Apeldoorn).
Ik verwacht dat deze informatie een aantal, mogelijk alle, knelpunten
zal oplossen. Zodra deze informatie verleend is, zal ik nader bezien of en
zo ja welke vervolgstappen gewenst zijn.
3
Is het waar dat Europese richtlijnen de mogelijkheid
bieden om af te zien van een gebruiksvergoeding voor startende infrastructuurprojecten?
Zo ja, is deze mogelijkheid geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving
en bent u bereid van deze mogelijkheid gebruik te maken voor regiorail in
de stedendriehoek?
Artikel 9, lid 3, van richtlijn 2001/14/EG biedt de volgende mogelijkheid:
«Infrastructuurbeheerders kunnen, voor gespecificeerde verkeersstromen,
regelingen invoeren die voor alle gebruikers van de infrastructuur beschikbaar
zijn en waarbij tijdelijke kortingen worden toegekend om de ontwikkeling van
nieuwe spoordiensten te bevorderen, of kortingen waarmee het gebruik van sterk
onderbenutte lijnen wordt gestimuleerd». Deze korting is alleen mogelijk
met in achtneming van hetgeen gesteld is in lid 1 van hetzelfde artikel: «Onverminderd
de artikelen 81, 82, 86, 87 van het Verdrag en niettegenstaande het bepaalde
in artikel 7, lid 3, van deze richtlijn, dient elke door de infrastructuurbeheerder
toegekende korting op de gebruiksrechten die, ongeacht de dienst, van een
spoorwegonderneming worden geheven, te voldoen aan de criteria van dit artikel».
Artikel 7, lid 3, stelt dat voor het minimumtoegangspakket een heffing wordt vastgesteld die gelijk is aan de kosten die rechtstreeks uit
de exploitatie van de treindienst voortvloeien.
De mogelijkheden die de richtlijn biedt, dus inclusief de kortingsmogelijkheid
van artikel 9, lid 3, zijn geïmplementeerd in artikel 62, vierde lid,
van de nog in werking te treden nieuwe Spoorwegwet.
Zoals de richtlijn aangeeft is het een korting die de infrastructuurbeheerder
kan ver-lenen en niet de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat.
Tevens wil ik u er op wijzen dat artikel 9, lid 3, slechts de mogelijkheid
geeft voor een tijdelijke korting. Met de regio zal, in lijn met hetgeen gesteld
is in het antwoord op vraag 2 van uw vorige reeks vragen over de stedendriehoek,
een set van kostendekkende afspraken gemaakt moeten worden.
XNoot
1Samenstelling:
Leden: Duivesteijn (PvdA), Dijksma (PvdA), Hofstra (VVD), ondervoorzitter,
Gent (GL), Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Oplaat (VVD), Geluk (VVD),
Ten Hoopen (CDA), voorzitter, Dijsselbloem (PvdA), Depla (PvdA), Van As (LPF),
Duyvendak (GL), Koopmans (CDA), Gerkens (SP), Van Haersma Buma (CDA), Bruls
(CDA), Van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Haverkamp (CDA), Boelhouwer (PvdA),
Dubbelboer (PvdA), De Krom (VVD), Hermans (LPF), Dezentjé Hamming (VVD)
en Van Hijum (CDA).
Plv. leden: Heemskerk (PvdA), Samsom (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD),
Vos (GL), Smeets (PvdA), De Ruiter (SP), Slob (ChristenUnie), De Grave (VVD),
Szabó (VVD), Van Winsen (CDA), Van Dijken (PvdA), Waalkens (PvdA),
Herben (LPF), Halsema (GroenLinks), Buijs (CDA), Vergeer (SP), Jager (CDA),
Mastwijk (CDA), Eurlings (CDA), Giskes (D66), De Pater-van der Meer (CDA),
Van Dam (PvdA), Verdaas (PvdA), Van Beek (VVD), Van den Brink (LPF), Luchtenveld
(VVD) en Hessels (CDA).