nr. 72
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 juli 2002
Tijdens de behandeling van de Spoorweg- en Concessiewet van 28 maart 2002
heb ik toegezegd schriftelijk te reageren op de berekening van mevrouw Halsema
waaruit zou blijken dat de verhouding tussen investeringen in wegen en openbaar
vervoer 2:1 is.
In de MIT/projectenboeken die tot op heden verschenen zijn, blijkt uit
de tabellen dat dit niet zo is. In het «betonnen MIT» tot en met
2010 is een bedrag van € 13,3 mld. gereserveerd voor hoofdwegen, € 7,3
mld. voor spoorwegen, € 5,7 mld. voor regionale en lokale infrastructuur
(overwegend openbaar vervoer) en € 9,6 mld. voor megaprojecten (spoorprojecten).
Gegeven het feit dat de HSL-Z voor een deel ook de binnenlandse markt bedient,
acht ik het verantwoord een deel van de kosten die in dat kader gemaakt worden
toe te rekenen aan het openbaar vervoer. Van een verhouding 2:1 tussen de
investeringen in wegen en openbaar vervoer is dus geen sprake.
Overigens moet niet vergeten worden dat er naast investeringen in openbaar
vervoer, via HXII van mijn begroting tal van andersoortige maatregelen worden
gefinancierd, waarmee het gebruik van het openbaar vervoer wordt gestimuleerd.
Ik stel voor in komende MIT/Projectenboeken, te starten met MIT/Projectenboek
2003–2007, op overzichtelijke wijze de verdeling van de beschikbare
middelen tot en met 2010 over alle infrastructuursectoren weer te geven.
Daardoor zal het mogelijk worden de verhouding tussen investeringen in
wegen en investeringen in openbaar vervoer jaarlijks systematisch te volgen.
Discussies kunnen dan op basis van dit overzicht plaatsvinden.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
T. Netelenbos