27 476
Inzet Nederlandse politie en Koninklijke Marechaussee bij internationale civiele politie-operaties

nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BUITENLANDSE ZAKEN, VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES EN VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 oktober 2000

Graag bieden wij u de bijgevoegde notitie aan over de inzet van de Nederlandse politie en Koninklijke Marechaussee bij internationale civiele politie-operaties. Deze notitie is mede naar aanleiding van de motie van het lid Melkert over internationale politietaken (22 181, nr. 316 d.d. 18 mei 2000) opgesteld.

De Minister van Buitenlandse Zaken a.i.,

E. L. Herfkens

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

De Minister van Defensie,

F. H. G. de Grave

Inhoudsopgaveblz.
  
I Inleiding3
  
II De inzet van Nederlands politiepersoneel voor vredes- en Internationale taken3
Koninklijke Marechaussee4
Regionale politiekorpsen en KLPD5
  
III De internationale behoefte en de Nederlandse bijdrage6
Ontwikkelingen in het kader van de Europese Unie6
Kwantiteit en kwaliteit van de Nederlandse bijdrage8
  
IV Beleidsvoornemens8
Koninklijke Marechaussee8
Regionale politiekorpsen en het «Korps Landelijke Politiediensten»8
Besluitvorming aangaande de inzet van civiele politie of KMar9
Financiering10
  
Bijlage 1: Capaciteit van de KMar en de reguliere politie voor uitzendingen1 
  
Bijlage 2: Huidige deelname van de Koninklijke Marechaussee aan internationale operaties1 
  
Bijlage 3: Internationale operaties met deelname van regionale politiekorpsen of het Korps Landelijke Politiediensten 1996–19991 
  
Bijlage 4: Vergelijking met andere landen van bijdragen van lopende inzet1 
  
Bijlage 5: Motie van Kamerlid Melkert1 
1

I Inleiding

De vraag naar de inzet buiten Nederland van politieambtenaren, zowel reguliere politie als Koninklijke Marechaussee (KMar), is de laatste jaren duidelijk toegenomen. Zo hebben de Verenigde Naties (VN) in Kosovo en in Oost-Timor het burgerbestuur overgenomen, inclusief de civiele politiezorg. In Bosnië-Herzegovina en Albanië is sprake van een zichtbare internationale politiepresentie. Ook in andere delen van de wereld wordt regelmatig in het kader van de VN of de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) een beroep gedaan op politiefunctionarissen. Westerse landen, waaronder ook Nederland, worden aldus regelmatig benaderd om hieraan een bijdrage te leveren, maar kunnen niet altijd of niet op korte termijn aan zulke verzoeken voldoen.

In de Europese Unie (EU) zijn recentelijk belangrijke stappen genomen om het Gemeenschappelijk Buitenlandse- en Veiligheidsbeleid (GBVB) meer inhoud te geven. Het vermogen van de EU om met militaire èn civiele middelen crises te beheersen dient – zo is overeengekomen tijdens de Europese top van Helsinki – te worden vergroot. In dat kader is de invulling van het gezamenlijk te Feira vastgestelde ambitieniveau ten aanzien van de inzet van civiele politie in vredesoperaties onder VN-, OVSE- of EU-vlag hoog op de Europese agenda voor de komende maanden gezet. In een aantal EU-lidstaten wordt het nationale beleid terzake momenteel dan ook aan deze geschetste behoefte getoetst.

Dit heeft geleid tot een inventarisatie van de mogelijkheden en beperkingen die Nederland kent om aan civiele politiemissies bij te dragen. De inventarisatie is bedoeld als een bijdrage aan de vaststelling van een duidelijk Nederlands ambitieniveau, zowel kwalitatief als kwantitatief. Deze behoefte hieraan wordt gedeeld door de Tweede Kamer en is dan ook tot uiting gebracht in een motie van het Kamerlid Melkert die in het kader van de Kosovo-evaluatie werd voorgesteld en aangenomen (mei 2000, vide bijlage 5).

Deze notitie beperkt zich tot de inzet ten behoeve van civiele politie-operaties (civpol-operaties). Dit kunnen bijvoorbeeld civpol-missies in VN-verband zijn (VN-operaties onder hoofdstuk 6 of 7 van het VN-Handvest), maar ook OVSE-gemandateerde inspanningen of in NAVO- dan wel EU-verband door Nederland aangegane verplichtingen. De steun aan het Internationaal Tribunaal voor het voormalig Joegoslavië (ICTY), het Rwanda-tribunaal en de politiemissies van de West-Europese Unie (WEU) vallen hier eveneens onder. In deze notitie zal echter niet worden gesproken over Nederlandse steun aan de EU-kandidaat-lidstaten in Midden-Europa in het kader van het toetredingsproces, noch over de politiebijstand die Nederland in Koninkrijksverband levert. Ook de operationele, internationale activiteiten in het kader van de internationale rechtshulp vallen buiten het bestek van deze notitie. De uitvoering van de militaire-politietaak door de KMar ten behoeve van uitgezonden Nederlandse militaire eenheden wordt evenmin gerekend tot de hierboven genoemde civiele politie-missies.

II De inzet van Nederlands politiepersoneel voor vredes- en internationale taken

Inzet van politie, waaronder de KMar, voor vredestaken kan preventief plaatsvinden en gaat dan vooraf aan of komt in de plaats van de inzet van militairen. De politie-inzet kan ook aansluitend plaatsvinden op die van militairen en is dan gericht op de handhaving van de openbare orde in een (weer) gestabiliseerde omgeving. In de praktijk is vaker sprake van parallelle inzet, waarbij de politiebijdrage onder andere voorziet in de behoefte aan professionele ordehandhaving met een laag geweldsniveau en in andere politiefuncties die – al dan niet tijdelijk – niet door de lokale overheid worden vervuld.

In algemene zin kunnen de volgende soorten inzet worden onderscheiden.

a. Basispolitiezorg;

b. «crowd and riot control»;

c. Opsporing/criminaliteitsbestrijding;

d. Technische en forensische steun;

e. Monitoring (van lokaal politie-optreden);

f. Training op één van bovengenoemde gebieden;

g. Verstrekking van materiële steun.

Koninklijke Marechaussee

De taken van de KMar zijn opgenomen in artikel 6 van de Politiewet 1993. In relatie tot de crisisbeheersingsoperaties is lid B van belang, waarin de politietaak ten behoeve van de Nederlandse strijdkrachten wordt genoemd. Te allen tijde wordt de politiezorg voor een eenheid van de krijgsmacht die wordt uitgezonden voor een crisisbeheersingsoperatie verzorgd door een deel van de lokale brigade van de KMar van de betreffende militaire eenheid. De uitvoering van de opsporingstaak ten aanzien van Nederlandse militairen in het kader van de handhaving van het militaire strafrecht vindt plaats onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie in Arnhem.

Tijdens militaire vredesoperaties kan personeel van de KMar worden ingezet als «Force Military Police». Dit personeel maakt deel uit van een multinationale MP-eenheid die voor de gehele multinationale strijdmacht in kwestie MP-taken verricht.

Bij de uitvoering van niet-executieve civpol-operaties treden marechaussees in het algemeen niet op als politiefunctionarissen, met de daarbij behorende bevoegdheden, maar zijn zij in het kader van een civpol-operatie waarnemers of adviseurs van de plaatselijke politie. In dit kader worden tevens algemene en specialistische opleidingen gegeven door personeel van de KMar aan de lokale politie. Voorts wordt de regering van het betreffende land door functionarissen van de KMar geadviseerd over het opzetten van een nieuwe politieopleiding of een nieuwe politieorganisatie.

Eenheden van de KMar kunnen ook worden ingezet voor handhaving van de openbare orde onder omstandigheden waarin de reguliere civiele politie niet effectief kan optreden. Dit betreft onder meer «crowd and riot control» (CRC). Het personeel dat bij uitzendingen wordt belast met CRC-taken krijgt eerst een daartoe passende opleiding en is pas na het behalen van de benodigde certificering bevoegd tot het verrichten van CRC-taken.

De huidige sterkte van de KMar bedraagt ca. 5500 mannen en vrouwen. Het grootste deel van hen is actief op het gebied van de handhaving van de vreemdelingenwetgeving, de politietaak voor Defensie, en de politietaken op burgerluchtvaartterreinen, alsmede recherche en beveiliging. KMar-eenheden worden net als andere militaire eenheden in beginsel voor een periode van zes maanden uitgezonden. Voor internationale politietaken zijn in beginsel 50 politiefunctionarissen van de KMar beschikbaar voor het «United Nations Stand-by Arrangements System» (UNSAS). Er zijn op dit ogenblik 55 marechaussees ingezet in de VN-politiemissie in Bosnië (UNIPTF) en 9 in het Multinational Advisory Police Element (MAPE), de adviserende politiemissie van de WEU in Albanië.

Het functiebestand KMar dat beschikbaar is voor zowel civiele als militaire politietaken is in de afgelopen jaren uitgebreid tot totaal 130 VTE's om de uitzenddruk in het kader van vredesoperaties te verminderen. In de afgelopen jaren is het aantal feitelijk uitgezonden marechaussees steeds hoger geweest, hetgeen betekent dat ondanks de uitbreiding nog steeds een spanning tussen de gewenste inzet en beschikbare capaciteit bestaat. Er moet dus steeds een zorgvuldige afweging worden gemaakt tussen uitzending voor vredesoperaties en uitvoering van nationale taken.

Gezien het belang van crisisbeheersingsoperaties, met inbegrip van civiele politiemissies, is de behoefte sterk toegenomen aan personeel en eenheden van de KMar die flexibel kunnen worden ingezet. Daarom wordt de systematiek voor het uitzenden van marechaussees verbeterd, onder meer door vroegtijdige aanwijzing en voorbereiding op uitzending van betrokkenen.

De uitzending van personeel van de KMar voor de hierboven genoemde taken is een uitvloeisel van een regeringsbesluit tot deelneming aan een vredesoperatie. Hierbij wordt het Toetsingskader voor uitzending van militaire eenheden ten behoeve van internationale operaties gehanteerd.

Op grond van hun aanstelling kunnen militairen van de KMar worden aangewezen voor deelname aan missies in het buitenland.

Regionale politiekorpsen, KLPD en LSOP

De taken van de Nederlandse politie zijn beschreven in artikel 2 van de Politiewet. Deze bepaling geldt alleen voor het Nederlandse grondgebied. Nederlandse politiefunctionarissen hebben in de hoedanigheid van politie-ambtenaar geen wettelijk vastgestelde taak buiten Nederland ten behoeve van volkenrechtelijke organisaties of vreemde mogendheden.

Desalniettemin zijn in de afgelopen jaren individuele ambtenaren dan wel kleine groepen politie-ambtenaren uitgezonden geweest in het kader van internationale missies van verschillende aard. Het beleid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK) en de korpsen ten aanzien van uitzendingen van politiefunctionarissen is in deze jaren in de praktijk ontwikkeld.

Het (juridische) kader voor de uitzending van Nederlandse politiefunctionarissen kent de volgende elementen:

A. uitzending geschiedt alleen op basis van vrijwilligheid van de betrokken ambtenaar;

B. de korpsbeheerder verleent de individuele ambtenaar buitengewoon verlof, al dan niet met behoud van bezoldiging, nadat de minister van BZK de korpsbeheerder heeft bericht dat met de verlofverlening het algemeen belang in overwegende mate wordt gediend. De hoogte van de vergoedingen voor het verblijf in het buitenland wordt in beginsel bepaald door de «inlenende» organisatie, meestal de VN.

De minister van BZK beoordeelt uitzendingen op de volgende criteria:

1. de inpasbaarheid in het Nederlands buitenlands beleid in overleg met het ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ);

2. de veiligheid/omstandigheden waaronder de inzet plaatsvindt;

3. de noodzaak van specifieke inzet van Nederlandse politie-ambtenaren (in plaats van bijvoorbeeld KMar, douane of andere diensten);

4. de spreiding van uit te zenden ambtenaren over de 26 korpsen en per korps (in overleg met de korpsbeheerder), de toelaatbaarheid van het capaciteitsbeslag en andere effecten van de uitzending voor het korps (bijvoorbeeld onmisbaarheid).

De minister van BZK maakt derhalve een eigen afweging, met name ten aanzien van veiligheid. Dat de uitzending altijd op vrijwillige basis geschiedt doet daar niets aan af. Daarbij is het verrichten van executieve politietaken in voormalig oorlogsgebied en de daadwerkelijk handhaving van de rechtsorde nooit taakonderdeel geweest van een Nederlandse bijdrage vanuit de politiekorpsen aan een internationale missie.

Uitzending vindt plaats ten behoeve van opleidingen, ondersteuning bij de opbouw van een (nieuwe) civiele politie-organisatie of het aandragen van andere specifieke technische expertise (bijvoorbeeld forensische expertise t.b.v het ICTY) en eventueel ook het «monitoren» in waarnemersmissies, bijvoorbeeld bij verkiezingen.

Sinds 1993 zijn in totaal 300 politiemensen uitgezonden geweest, waaronder een groot aantal voor het ICTY. Daarnaast vond ondermeer inzet plaats ter ondersteuning van het transformatieproces in Zuid-Afrika (voor meer uitgebreide informatie: vide bijlage 3).

De Nederlandse politie beschikt over een totale sterkte van ruim 40 000 mannen en vrouwen. De politiekorpsen hebben, zoals eerder aangegeven, geen internationale taakstelling en richten zich primair op het bieden van politiezorg in de eigen regio. Daarbij dient bedacht te worden dat, afhankelijk van het soort werkzaamheden dat gevraagd wordt, het beschikbare totale contingent binnen de reguliere politie zal variëren. Zo is voor bepaalde, zeer specialistische recherche-taken veel minder personeel beschikbaar dan bijvoorbeeld voor basispolitiezorg. Daarnaast is de situatie per korps bepalend voor de mogelijke beschikbaarheid voor uitzending. Die beoordeling ligt bij de korpsbeheerder.

Verzoeken om ondersteuning komen gewoonlijk binnen bij het ministerie van BZ, dat een beoordeling maakt van de buitenlandspolitieke wenselijkheid van politie-inzet. De minister van BZK beoordeelt vervolgens of de gevraagde inzet past in het beleid en beziet of de veiligheid van het personeel in de missie voldoende gegarandeerd kan worden. Een positief advies wordt doorgeleid aan het Steunpunt Uitzendingen dat is ondergebracht bij het Nederlands Centrum voor Internationale Politie Samenwerking (NCIPS). Het NCIPS verzorgt vervolgens in overleg met de korpsen en het Landelijk Selectie- en Opleidingsinstituut Politie (LSOP) de werving, de selectie en de verdere logistieke voorbereiding van de uitzending. De korpsbeheerder of de daartoe gemandateerde korpschef beslist als werkgever uiteindelijk of hij al dan niet voor de missie geschikt personeel heeft en of hij dat personeel beschikbaar wil stellen.

III De internationale behoefte en de Nederlandse bijdrage

Ontwikkelingen in het kader van Europese Unie

De Europese Raad van Helsinki (december 1999) heeft een belangrijke impuls gegeven aan het streven van de EU om autonoom, snel en doeltreffend te kunnen reageren op crisissituaties in en rondom Europa. Daarbij moet de Unie gebruik kunnen maken van militaire en niet-militaire middelen. Ook wat de laatste betreft zijn in Helsinki belangrijke besluiten genomen. Zo is een inventaris van voor crisisbeheersing beschikbare nationale en collectieve middelen (personeel, nationaal, financieel) reeds in ontwikkeling. Verder wordt een studie verricht naar de wijze waarop de niet-militaire respons van de EU-lidstaten op internationale crises in de vorm van specifieke doelstellingen kan worden geconcretiseerd. Ook is inmiddels binnen het Raadssecretariaat van de EU een mechanisme opgezet dat de diverse EU-initiatieven en projecten op dit gebied moet helpen coördineren. De EU-lidstaten zijn het erover eens dat als onderdeel van het streven naar een snelle reactiecapaciteit de ontwikkeling van een EU-civiele politiecapaciteit voor inzet bij crisisbeheersing dringende aandacht behoeft. Geconstateerd moet namelijk worden dat de huidige EU-bijdrage aan politiemissies zoals in Kosovo duidelijk tekortschiet. Zo leveren de lidstaten van de EU in Kosovo slechts 23% van het politiepersoneel, terwijl de VN-missie in Kosovo (UNMIK) met grote tekorten aan politiepersoneel kampt. Overigens levert Nederland een substantiële financiële bijdrage aan UNMIK, waaruit mede de politieschool wordt gefinancierd.

Bij de ontwikkeling van een Europees actieprogramma op het gebied van civiele crisisbeheersing wordt voorrang gegeven aan een aantal kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen. Verbetering van de politie-inzet heeft hierbij de hoogste prioriteit.

Kwantitatieve doelstellingen zijn:

I vaststelling van een aantal, voor internationale civpol-missies beschikbare agenten (zg. target), onder te verdelen naar aantallen per soort inzet;

II oprichting van een doorlopende, op korte termijn oproepbare groep («Rapid Deployment Capability») voor snelle inzet;

III opstelling van een rotatieregeling, zodat inzet voor langere termijn gegarandeerd kan worden.

In Feira is het uiteindelijke, kwantitatieve doel vastgesteld op maximaal 5000 functionarissen (ter vergelijking: volgens eigen opgaven van de EU-lidstaten zijn op dit moment zo'n 3200 politiefunctionarissen in dergelijke operaties ingezet). Een deel van deze inzet – maximaal 1000 personen – zou binnen 30 dagen moeten kunnen worden ontplooid en gedurende twee jaar moeten kunnen worden volgehouden. De inzet zou advies-, trainingen monitoringtaken kunnen betreffen maar ook uitvoerende politietaken.

Er zijn in de EU nog geen afspraken gemaakt over de feitelijke bijdragen die de lidstaten aan de kwantitatieve doelstelling zullen leveren. In de verklaring van de ER van Feira is verder expliciet vastgelegd dat bijdragen van de lidstaten onderling kunnen verschillen op basis van nationale regelgeving en de beschikbare, specifieke expertise.

Kwalitatieve doelstellingen die door lidstaten zijn overeengekomen zijn o.a. vaststelling van de politiële deskundigheid, ontwikkeling van algemene richtlijnen van het uitoefenen van politietaken, een bijdrage aan de ontwikkeling van een juridisch kader waarbinnen politiële operaties dienen plaats te vinden en definitieve, heldere politieke mandaten voor politiële missies.

De implementatie van de bovengenoemde doelstellingen zal in handen worden gegeven van de geëigende Raadslichamen. Een consultatieproces gericht op het bereiken van de doelstellingen is inmiddels in gang gezet. Over de omvang en de vorm van hun bijdrage aan de collectieve EU-doelstelling zal door de lidstaten in onderling overleg worden besloten. Inzet van Europese politieagenten zou kunnen plaats vinden op verzoek van de VN of de OVSE, maar ook als autonome EU-operatie. De nationale bevoegdheid van de individuele lidstaten om te besluiten over de inzet van personeel, militair of niet-militair, blijft bij dit alles overigens geheel intact.

Kwantiteit en kwaliteit van de Nederlandse bijdrage

De vraag naar civiele politie voor de inzet bij vredesoperaties is bijzonder groot. De VN-Veiligheidsraad heeft in de verschillende mandaten van vredesoperaties de inzet van circa 8600 civiele politiemensen geautoriseerd. In de praktijk blijken hiervan slechts 6600 daadwerkelijk te zijn ontplooid. Zo heeft UNMIK een politiebehoefte van 4718 m/v, waarvan op dit moment 3 989 zijn gerealiseerd. De KMar is momenteel niet in staat een bijdrage van enige omvang aan de UNMIK-politie te leveren, gelet op haar bestaande inzet in UNIPTF, MAPE en haar overige inzet in het kader van de militaire politietaak ten behoeve van de krijgsmacht.

In de afgelopen jaren heeft Nederland een aantal malen negatief moeten antwoorden op verzoeken van de VN om meer politiemensen ter beschikking te stellen voor specifieke VN-missies. Het betrof hier o.a. UNPROFOR (voormalig Joegoslavië), UNAVEM (Angola) en UNSMIH (Haïti).

Momenteel worden 55 marechaussees ingezet in UNIPTF. In Kosovo is de Nederlandse bijdrage beperkt gebleven tot 1 KMar-officier bij UNMIK (deze functionaris is na afloop van zijn uitzendtermijn (nog) niet vervangen) en 1 politie-officier bij de «Kosovo Police Service School». Tenslotte is er nog sprake van een inzet van 9 marechaussees bij de WEU-politiemissie in Albanië, MAPE.

IV Beleidsvoornemens

Koninklijke Marechaussee

Om in te spelen op de behoefte aan personeel en eenheden van de KMar die flexibel kunnen worden ingezet zal de systematiek voor het uitzenden worden verbeterd. Betrokkenen zullen vroegtijdig worden aangewezen voor, en voorbereid op, uitzendingen. Indien de voornemens uit de Defensienota 2000 kunnen worden gerealiseerd, zouden op termijn 100 marechaussees extra beschikbaar zijn voor civiele en militaire politietaken. Een en ander hangt echter af van de mogelijkheden van financiering, werving en opleiding, zoals vermeld in de Defensienota 2000 (vide bijlage 1).

Regionale politiekorpsen en het Korps Landelijke Politiediensten

Kerntaak voor de Nederlandse civiele politie blijft het reguliere werk in Nederland. Daartoe is men opgeleid en uitgerust. De bekende capaciteitsproblematiek vraagt voorts om een bescheiden opstelling als het gaat om buitenlandse inzet. BZK, Justitie, het Openbaar Ministerie en de politie onderschrijven echter dat de Nederlandse civiele politie een rol heeft te spelen in het concreet bevorderen van de rechtsorde in het buitenland; dit is niet uitsluitend een taak van Defensie en BZ.

Om tot een zekere afbakening te komen van de mogelijke inzet van politiemensen uit de regiokorpsen en het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) heeft de regering een beginselbesluit genomen ten aanzien van het aantal voor buitenlandse missies ter beschikking te stellen politiefunctionarissen. De minister van BZK streeft ernaar een convenant op te stellen met de beraden (van hoofdofficieren van Justitie, van korpschefs en van korpsbeheerders) waarin wordt geregeld dat vooralsnog 1% van de organieke politiesterkte van 40 000 beschikbaar wordt gesteld voor inzet in het buitenland. Hiermee is nog geenszins bepaald welke personeelsleden uitgezonden zullen worden. Zo zou het kunnen gaan om medewerkers Technische Recherche, Jeugd- en Zedenzaken, Basispolitiezorg of een ander specialisme, al naar gelang de behoefte en de beschikbaarheid.

De selectie, begeleiding en nazorg van zowel de marechaussees als de reguliere politiemensen moeten zo professioneel mogelijk worden ingericht. Voor de reguliere politie is deze taak uitbesteed aan het NCIPS. Het spreekt voor zich dat ook de door de KMar opgedane ervaring kan worden betrokken bij de organisatie van de selectie, begeleiding en nazorg voor de reguliere politie.

Besluitvorming aangaande de inzet van reguliere politie of KMar

Tot nu toe werd niet altijd een bewuste keuze gemaakt voor inzet van één van beide typen functionarissen. Een betere afweging lijkt gewenst. Per geval zal een interdepartementale commissie de betrokken bewindslieden adviseren over de politieke wenselijkheid en praktische haalbaarheid van uitzending naar een bepaald gebied. Naast het ministerie van BZ zullen de ministeries van Algemene Zaken, Defensie, Justitie en BZK in deze commissie vertegenwoordigd zijn, evenals vertegenwoordigers van de KMar en de politie. Waar nodig dient ook het Openbaar Ministerie te worden betrokken.

De Minister van Defensie en zijn collega van BZK blijven primair politiek verantwoordelijk voor de inzet van KMar, respectievelijk reguliere politie buiten de landsgrenzen. Voorstellen voor de inzet of ter beschikking stelling van meer dan enkele functionarissen tegelijkertijd worden door de betrokken ministers aan het kabinet voorgelegd. Stemt het kabinet met een dergelijk voorstel in, dan wordt het parlement ingelicht. Afhankelijk van de aard en omvang van een voorgenomen politie-inzet zal het kabinet, met het oog op de in acht te nemen zorgvuldigheid bij zijn besluitvorming, de relevante elementen gebruiken uit het Toetsingskader voor uitzending van militaire eenheden ten behoeve van internationale operaties. Aldus kunnen aandachtspunten met betrekking tot, ondermeer, het mandaat van de missie, uitrusting/eventuele bewapening, «Rules of Engagement» en de veiligheidsrisico's voor het uit te zenden politiepersoneel worden nagelopen. Daarnaast, dat wil zeggen in aanvulling op de aandachtspunten uit het Toetsingskader, zal uiteraard ook worden bezien welke kennis en vaardigheden Nederlandse politieagenten in de voorgestelde missie kunnen inbrengen en hoe die Nederlandse inbreng kan bijdragen tot de opbouw van een duurzame lokale politiezorg.

Tenslotte zullen de juridische aspecten die samenhangen met de uitzending nader worden bezien.

Voor de inzet van reguliere politie blijft cruciaal dat deze een bijdrage levert aan de opbouw van een duurzaam lokaal politie-apparaat door middel van «institution building» en trainingen. In uitzonderlijke gevallen kan sprake zijn van «on the job training», maar executieve politietaken (de handhaving van de rechtsorde en de openbare orde in het missiegebied) zijn ten principale taken die niet door Nederlandse politie-agenten in het kader van een vredesmissie worden verricht. Gezien het feit dat de inzet van Nederlandse politie vaak gericht is op kennisoverdracht, is de inzet van gepensioneerde politiefunctionarissen een mogelijkheid die nader bezien kan worden. Bovenal is het veiligheidsrisico doorslaggevend ter bepaling van het al dan niet inzetten van civiel-politiële deskundigheid. Dat de veiligheid cruciaal blijft moge ook blijken uit het feit dat de uit te zenden medewerkers doorgaans in het buitenland ongewapend zullen optreden.

Financiering

Ten aanzien van operaties waaraan de KMar deelneemt, geldt dat de hiermee gemoeide additionele uitgaven uit de HGIS blijven worden gefinancierd.

De kosten van uitzending van civiele politie vallen uiteen in vaste kosten (salariskosten) en zg. additionele kosten, zoals uitrusting, dagvergoedingen, reiskosten, kosten van verzekering en voorbereidings- en nazorgprogramma's.

Grosso modo belopen de kosten van uitzending van 40 VTE's reguliere politie ruim 9,3 miljoen NLG per jaar, waarvan 4,7 additionele kosten. Deze additionele kosten zullen gefinancierd worden ten laste van het HGIS-artikel «vredesoperaties» op de begroting van Defensie. Mocht Defensie op dit artikel tekort komen, dan zal bij Voorjaarsnota compensatie worden gevonden uit andere HGIS-middelen.

De inzet van maximaal 1 van ongeveer de sterkte van de Nederlandse politie zal overigens naar verwachting eerst na enige jaren volledig plaatshebben. Het totale financiële beslag zal daarom in de komende jaren waarschijnlijk minder dan 9,3 miljoen NLG bedragen.

Voor de politiekorpsen geldt dat deze, gezien de nieuwe buitenlandse inspanningen, compensatie behoeven voor de salariskosten. Deze vaste kosten van de politie (4,5 miljoen) zullen uit de HGIS worden toegevoegd aan de BZK-begroting.

Voorzover (een deel van) de civiele politie-inzet onder de ODA-definitie valt, zal nader overleg met de minister voor Ontwikkelingssamenwerking plaatsvinden.


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven