27 466
Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001, de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere belastingwetten c.a. (Veegwet Wet inkomstenbelasting 2001)

nr. 28
GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN DE LEDEN DE VRIES EN GISKES TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 11

Ontvangen 22 november 2000

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

In artikel IX wordt na onderdeel B.17 een nieuw onderdeel B.17a ingevoegd dat komt te luiden:

B.17a. In hoofdstuk 2, artikel I, wordt na onderdeel AS ingevoegd:

ASa Tijdelijke aftrek van rente die verband houdt met scholingsuitgaven

1. Voor de toepassing van afdeling 6.7 van de Wet inkomstenbelasting 2001 worden in de kalenderjaren 2001, 2002, 2003, 2004 en 2005 renten van schulden, voorzover deze renten verband houden met schulden die op 31 december 2000 bestaan en zijn aangegaan ter bekostiging van uitgaven ter zake van een opleiding of studie voor een beroep, mede als scholingsuitgaven aangemerkt. Voor de toepassing van de eerste volzin worden schulden geacht te zijn aangegaan ter bekostiging van uitgaven ter zake van een opleiding of studie voor een beroep indien de renten van deze schulden volgens de bepalingen van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals deze luidden op 31 december 2000, op grond van artikel 45, vijfde lid, onder 2°, als persoonlijke verplichtingen zouden zijn aangemerkt.

2. Artikel 6.40 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is van overeenkomstige toepassing op de in het eerste lid bedoelde renten van schulden.

3. Schulden waarvan de renten op grond van het eerste lid als scholingsuitgaven worden aangemerkt, worden voor de toepassing van artikel 5.3, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, niet als schuld aangemerkt.

Toelichting

Met dit amendement wordt bewerkstelligd dat renten ter zake van op 31 december 2000 bestaande schulden gedurende een overgangsperiode van vijf jaar als scholingsuitgaven worden aangemerkt. Deze overgangsregeling heeft alleen betrekking op schulden die uiterlijk op 31 december 2000 zijn aangegaan ter bekostiging van uitgaven die verband houden met een opleiding of een studie voor een beroep. Daarbij gaat het om schulden waarvan de rente thans op grond van artikel 45, vijfde lid, onder 2°, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, in aftrek kan worden gebracht. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat de hiervoor bedoelde uitgaven als zodanig reeds in aanmerking zijn genomen als aftrekbare uitgaven als bedoeld in artikel 46, eerste lid, onderdeel c, in samenhang met het negende en tiende lid, van die wet. Deze overgangsregeling geldt – vanwege de verwijzing naar artikel 45, vijfde lid, onder 2°, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 – niet voor schulden als bedoeld in de Wet op de Studiefinanciering, nu het vervallen van de specifieke aftrekbaarheid van renten van die schulden direct wordt gecompenseerd door een verlaagd rentetarief dat vanaf 2001 in de Wet Studiefinanciering 2000 wordt gehanteerd.

Gevolg van deze overgangsregeling is dat de rentekosten van de hiervoor bedoelde schulden, binnen het kader van bepalingen die in afdeling 6.7 van de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn neergelegd, in de jaren 2001 tot en met 2005 als persoonsgebonden aftrek in aanmerking kunnen worden genomen.

In het derde lid wordt geregeld dat schulden die betrekking hebben op deze «oude» scholingsuitgaven bij de bepaling van de grondslag waarover de vermogensrendementsheffing wordt berekend, niet ook nog als aftrekbare schuld in aanmerking kunnen worden genomen.

Dit amendement komt qua strekking overeen met het te vervangen amendement nr. 11. De opzet van het amendement is echter wat gewijzigd. Omdat het gaat om leningen die onder de werking van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 zijn afgesloten, wordt aangesloten bij de terminologie van die wet (uitgaven voor een opleiding of studie voor een beroep), in plaats van bij de nieuwe terminologie (scholingsuitgaven) die in de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt geïntroduceerd.

De Vries

Giskes

Naar boven