nr. 3
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BESTUURLIJKE VERNIEUWING EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 oktober 2004
Met deze brief informeer ik u over de wijze waarop uitvoering zal worden
gegeven aan het kabinetsstandpunt «Grondrechten in het digitale tijdperk»,1 voor zover het artikel 5 van de Grondwet betreft. Dat
kabinetsstandpunt werd vastgesteld naar aanleiding van het op 24 mei
2000 uitgebrachte advies van de Commissie «Grondrechten in het digitale
tijdperk» (Commissie-Franken). Naar aanleiding van het kabinetsstandpunt
heeft de regering voorstellen voor advies bij de Raad van State aanhangig
gemaakt, strekkende tot wijzigingen van de artikelen 7, 10 en 13 van de Grondwet,
alsmede aanvulling van de Grondwet met een recht op toegang tot overheidsinformatie.
Van de in het kabinetsstandpunt voorgestelde herziening van artikel 5 van
de Grondwet (petitierecht) is afgezien. De overwegingen die hebben geleid
tot die keuze zijn de volgende.
Het petitierecht is één van de oudste grondrechten van de
Nederlandse Grondwet. Een vast vormvereiste in alle voorgaande grondwetsbepalingen
en de huidige bepaling inzake het petitierecht is dat de verzoeken schriftelijk
bij het bevoegd gezag moeten worden ingediend. Het schriftelijkheidsvereiste
is voornamelijk in de Grondwet opgenomen in verband met de druk die aanbieding
in persoon kan opleveren voor het ontvangend bevoegd gezag. Het beschermt
het openbaar bestuur tegen een stroom aan mondelinge verzoeken. Bovendien
wordt de bedeesde burger zo evenveel kansen geboden als de brutale om invloed
uit te oefenen op het bestuur.2
De regering heeft in reactie op het advies van de Commissie-Franken onderzocht
of er nieuwe omstandigheden zijn die aanleiding geven tot uitbreiding van
de reikwijdte van artikel 5 van de Grondwet tot mondelinge verzoeken. Anders
dan voornoemde commissie, en in afwijking van het eerdere kabinetsstandpunt
inzake het advies van de commissie, is de regering bij nader inzien van oordeel
dat de in het bovenstaande genoemde argumenten tegen het uitbreiden van de
reikwijdte van artikel 5 naar mondelinge verzoeken ook thans nog gelden. Naast
die argumenten weegt voor de regering mee dat van schriftelijke
verzoeken in het algemeen gemakkelijker dan van mondelinge verzoeken kan worden
vastgesteld wat zij wel en niet inhouden. Het schriftelijkheidsvereiste in
artikel 5 van de Grondwet dient naar het oordeel van de regering dan ook te
worden gehandhaafd.
De regering acht het, in navolging van de Commissie-Franken, wel wenselijk
dat ook elektronische petities grondwettelijk beschermd worden. Het grondwettelijk
petitierecht biedt burgers directe toegang tot de overheid en vormt daarmee
een direct democratisch element in ons representatieve stelsel. Uit het oogpunt
van toegankelijkheid van de overheid acht de regering het dan ook wenselijk
dat elk verzoek dat schriftelijk, in welke vorm dan ook, is ingediend onder
de reikwijdte van artikel 5 van de Grondwet valt. Onderzocht is of een wijziging
van artikel 5 van de Grondwet noodzakelijk is om dit te bereiken.
Er is nog geen jurisprudentie over de vraag of elektronische petities
onder de reikwijdte van het huidige artikel 5 kunnen vallen. Naar het oordeel
van de regering is echter goed verdedigbaar het woord «schriftelijk»
in de huidige tekst van artikel 5 zo uit te leggen dat daaronder ook elektronische
vastlegging kan vallen. Van belang daarvoor is in hoeverre de elektronische
petitie een functioneel equivalent kan zijn voor de schriftelijke. Deze benadering
gaat uit van een techniek-onafhankelijke, functionele betekenis van het woord
«schriftelijk». Daarbij wordt onder «schriftelijk»
verstaan: weergave van schrifttekens op een gegevensdrager. Bepalend voor
de vraag of aan de schriftelijkheidseis in artikel 5 is voldaan, is of de
gegevensdrager de functie die deze eis in deze bepaling heeft, kan vervullen:
het min of meer duurzaam vastleggen van de schrifttekens.
Uitgaande van deze betekenis van het woord «schriftelijk»
kan de gegevensdrager papier zijn, maar bijvoorbeeld ook een magneetband,
de harde schijf van een computer, een diskette, een zgn. USB-stick of een
andere geschikte gegevensdrager. Aldus kan men stellen dat petities reeds
naar huidig recht niet alleen op papier kunnen worden ingediend, maar ook
langs elektronische weg. Deze ruime en dynamische uitleg van de term schriftelijk
in art. 5 Gw sluit aan bij de eveneens ruime en dynamische uitleg van die
term in de Algemene wet bestuursrecht.1 Gelet
op het vorenstaande is de regering van oordeel dat een wijziging van artikel
5 van de Grondwet niet noodzakelijk is.
Met deze brief is tevens uitvoering gegeven aan de tijdens de kamerbehandeling
van de Wet elektronisch bestuurlijk verkeer gedane toezegging om in te gaan
op de betekenis van het elektronisch bestuurlijk verkeer voor de uitleg van
artikel 5 Gw.
De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,
Th. C. de Graaf
XNoot
1Kamerstukken II 2000/2001, 27 460 nr. 1.
XNoot
2C. Riezebos, Recht van petitie, Zwolle: W. E. J. Tjeenk Willink
1992, blz. 106.
XNoot
1Zie de memorie van toelichting bij het voorstel voor de Wet elektronisch
bestuurlijk verkeer (Kamerstukken II, 2001/02, 28 483, nr. 3, p. 6–7).
Zie in dit verband ook ABRvS, 17 december 2003, LJN AO0340, waarin de
Afdeling Bestuursrechtspraak heeft overwogen dat het elektronisch indienen
van bezwaarschriften mogelijk is.