27 451
Koers BVE

nr. 22
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 27 januari 2003

Naar aanleiding van berichtgeving in De Telegraaf van 3 december 2002, hebben de ministers van BZK en Justitie nog dezelfde dag in de Tweede Kamer vragen beantwoord over sociale veiligheid in het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2002–2003, nr. 28, blz. 2003–2004). Aanleiding vormde de openbaarmaking van de Monitor Sociale veiligheid in de bve-sector 2001–20021. Deze monitor is op 28 november 2002 aan mij overhandigd tijdens een conferentie van het Platform Veiligheid en geweld in de bve-sector.

Dit platform, waarin nagenoeg alle regionale opleidingencentra (ROC's) vertegenwoordigd zijn, is de afgelopen jaren ondersteund door mijn ministerie en de Bve Raad. OCenW heeft een waarnemer in de bijbehorende stuurgroep, die de opdrachtgever is geweest voor de monitor.

Het platform heeft een aantal instrumenten ontwikkeld waarmee de bve-instellingen hun voordeel kunnen doen (zoals een veiligheidsprotocol of voorbeelden van «good practice») en verschillende werkconferenties georganiseerd. Dit heeft ertoe geleid dat de instellingen inmiddels een eigen veiligheidsbeleid kennen of (verder) ontwikkelen. De Bve Raad heeft besloten een aantal activiteiten van het platform voort te zetten om hieraan een blijvende impuls te geven.

In aanvulling op de beantwoording door de ministers van BZK en Justitie en op verzoek van de heer Van Heemst (mede namens de heer Dittrich; Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2002–2003, nr. 28, blz. 2008) ontvangt u hierbij de monitor.

Gevraagd is om een inhoudelijke reactie, mede namens de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Aan dit verzoek voldoe ik graag. Het stelt mij in de gelegenheid het beeld dat van de veiligheidssituatie in de bve-sector is ontstaan, te corrigeren.

De conclusies van de monitor, die is opgesteld door het onafhankelijke onderzoeksbureau CINOP (Centrum voor Innovatie van Opleidingen), zijn op belangrijke onderdelen onjuist weergegeven in de pers. In een aantal opzichten liggen de geweldscijfers in het mbo lager dan in het voortgezet onderwijs – pesten bijvoorbeeld komt aanmerkelijk minder voor in het mbo – en ook beduidend lager dan eerder voor het mbo werd aangenomen. Apert onjuist is de kop in De Telegraaf dat tien procent van de cursisten bang is om naar school te gaan. Het gaat hier om tien procent van de slachtoffers van geweld. Ik wil dat percentage zeker niet afdoen als gering, maar 1 à 2 op elke 100 cursisten is toch iets anders dan 1 op elke 10. Een kop zoals «Beroepsonderwijs minder onveilig dan gedacht» zou de inhoud van het rapport beter hebben weergegeven.

Geweld kent vele vormen. Het gaat om pesten, discriminatie, bedreiging, lichamelijk geweld en seksuele intimidatie. In het onderzoek is niet alleen gevraagd wie van de cursisten met geweld te maken heeft gehad, maar is tevens gevraagd waar het precies om ging, hoe vaak het was voorgekomen en wat de gevolgen voor het slachtoffer waren. Als vermeld wordt dat zeven procent van de cursisten met een wapen naar school komt, moet ook worden opgemerkt dat de helft van de respondenten aangeeft dit hooguit één à twee maal per maand te doen. Zo ook ten aanzien van het druggebruik (zeven procent): het percentage cursisten dat geregeld drugs op of rond de school gebruikt, dat wil zeggen één of meer keer per week, beperkt zich tot 1,5 (300 cursisten in de steekproef).

Met deze kanttekeningen is overigens niet gezegd, dat de genoemde cijfers acceptabel zijn.

Belangrijk voor de beleidsontwikkeling lijkt vooral de algemene conclusie dat 2,5 procent van de deelnemers in de bve-sector zich in de klas onveilig voelt, waarbij is vastgesteld dat het gevoel van veiligheid afneemt als de klas wordt verlaten en cursisten zich naar buiten begeven.

De gegevens uit de monitor zullen gebruikt worden ten behoeve van het rijksbrede veiligheidsbeleid. OCenW zet de eigen beleidsinspanningen om een «veilige school» te garanderen voort, waarbij aansluiting wordt gezocht bij de besturingsfilosofie die per sector van het onderwijs kan verschillen. In december 2002 heeft u de nota Jeugdcriminaliteit ontvangen, waarin aandacht is voor de brede aanpak van criminaliteit onder jongeren. Met uw Kamer is kortgeleden gesproken over het actieprogramma veiligheid «Naar een veiliger samenleving» waarin het kabinetsbeleid inzake veiligheid is beschreven. In dit programma zijn beleidsvoornemens opgenomen die een bijdrage moeten leveren aan een veiliger Nederland. Dit houdt in dat deze maatregelen ook van toepassing zijn op het publieke domein buiten de school en het schoolplein. Hierbij dient echter wel opgemerkt te worden dat gemeenten primair verantwoordelijk zijn voor de veiligheid in het publieke domein. Het Rijk zal dan ook met name trachten gemeenten in staat te stellen hier adequate maatregelen te treffen. Eén van de maatregelen die momenteel nader wordt uitgewerkt, betreft zogenaamde urgentiegebieden. Op basis van urgentie worden van Rijkswege op verzoek van gemeenten urgentiegebieden aangewezen waar lokaal ruim baan wordt gecrëerd voor een integrale, effectieve aanpak van onveiligeid. Het is mogelijk dat hiervoor gebieden rondom scholen in aanmerking worden gebracht.

Veiligheid, ook op en rondom scholen, heeft binnen dit kabinet de hoogste prioriteit.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

A. D. S. M. Nijs


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven