nr. 6
Brief van de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 maart 2001
Tijdens het Algemeen Overleg van 24 januari jongstleden (27 441/27 445/24 508,
nr. 5) heeft de heer Van Middelkoop (GPV) enkele vragen gesteld bij de uitvoering
van de prestatienormering uit de Huursubsidiewet (HSW).
Bij brief van 10 oktober 2000 inzake de evaluatie van de Huursubsidiewet
over de subsidiejaren 1997/1998 en 1998/1999 bent u onder meer op de hoogte
gesteld van het stellen van aanvullende criteria bij de effectuering van de
prestatienormering over het subsidiejaar 1998/1999 voor verhuurders die de
uitgavennorm overschrijden. Aangezien het stellen van aanvullende criteria,
zoals terecht naar voren is gebracht, leidt tot een afwijking van HSW, bent
u tevens over de belangrijkste beweegredenen daarvoor geïnformeerd (Kamerstukken
II 2000/2001, 27 445, nr. 1).
Uitgangspunt bij het toepassen van algemene verbindende voorschriften,
zoals in dit geval de Huursubsidiewet en het Besluit prestatienormering huursubsidie,
is dat daarin vervatte regels strikt moeten worden toegepast.
De nota «Grenzen aan gedogen» van het Ministerie van Justitie
geeft het kabinetsbrede standpunt weer ten aanzien van de naleving en handhaving
van wettelijke normen (Kamerstukken II 1996/1997, 25 085, nrs. 1–2).
Daarnaast is de wijze waarop afwijkingen van regelgeving op het gebied van
volkshuisvesting worden gemeld, vastgelegd in de brief van 25 juni 1990 van
minister Alders aan de Voorzitter van de Tweede Kamer.
Het verlaten van het uitgangspunt, de in de wet vervatte regels strikt
toe te passen, noopt conform de interne richtlijn van mijn ministerie in de
eerste plaats tot een kennisgeving aan de Tweede Kamer en daarnaast tot een
uitleg van de beweegredenen die daaraan ten grondslag liggen. Deze beweegredenen
zijn in lijn met de kaders die in de nota «Grenzen aan gedogen»
zijn gesteld.
Wat betreft de kennisgeving van de afwijking van regelgeving kan ik u
het volgende melden.
Conform de interne richtlijn van mijn ministerie worden, indien er afwijkingen
van regelgeving zijn, deze per suppletore (begrotings)wet en/of slotwet aan
de Tweede Kamer medegedeeld, zoals bijvoorbeeld in de 2e suppletore wet 1999,
de slotwet 1999 en de 2e suppletore wet 2000 en de slotwet 2000. In deze wetten
zijn enkele meldingen van afwijking van regelgeving op het gebied van de volkshuisvesting
over 1999 en 2000 opgenomen. De Tweede Kamer wordt dus regelmatig op de hoogte
gehouden van afwijkingen van regelgeving.
Zoals in het begin van deze brief gemeld, bent u van de afwijking regelgeving
bij de effectuering van de prestatienormering over het subsidiejaar 1998/1999
tevens op de hoogte gesteld bij het aanbieden van de evaluatie van de Huursubsidiewet.
Wat betreft de beweegredenen in dit geval tot afwijking van regelgeving
over te gaan merk ik het volgende op.
Conform de interne richtlijn van mijn ministerie is uitgangspunt bij de
uitvoering van regelgeving dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur
niet geschonden mogen worden. In de evaluatie van de Huursubsidiewet en de
bijbehorende aanbiedingsbrief zijn de belangrijkste redenen naar voren gebracht,
waarom in dit uitzonderlijke geval uiteindelijk tot afwijking van regelgeving
is beslist.
In die brief is nadrukkelijk naar voren gebracht dat het gaat om een eenmalige
versoepeling die er rekening mee houdt dat de bijdrage voor de eerste maal
wordt opgelegd. Vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid beoogt de versoepeling
de overgang naar een stelsel waarin de beheersing van huursubsidie-uitgaven
daadwerkelijk wordt uitgevoerd, te vergemakkelijken. Hierbij kan worden aangetekend
dat het om, voor verhuurders, ingrijpende wetgeving gaat. Doordat het gedeeltelijk
gedogen van de normoverschrijding is gebonden aan het jaar 1998/1999 past
de situatie binnen de kaders van de nota Grenzen aan gedogen (beperktheid
van het gedogen in omvang en/of tijd).
Daarbij is rekening gehouden met de ervaringen opgedaan in het proefjaar
1997/1998. Deze ervaringen, waaronder de positie van kleine verhuurders in
kleine gemeenten, zijn betrokken bij de uiteindelijke effectuering van het
instrument over het tijdvak 1998/1999. Hierbij kan worden opgemerkt dat ik
alle verhuurders, groot of klein, verantwoordelijk acht voor het door hen
gevoerde huurbeleid. De afweging van alle in het geding zijnde belangen heeft
uiteindelijk geleid tot mijn beslissing dat minder verhuurders een minder
hoge bijdrage hoeven te betalen. Tot deze beslissing ten gunste van verhuurders
ben ik mede gekomen vanuit de overweging dat een strikte toepassing van de
wet over het tijdvak 1998/1999 voor de verhuurders een onevenredig nadeel
zou hebben opgeleverd.
Wellicht ten overvloede wijs ik u erop dat in het convenant, dat ik op
7 oktober 1998 met de landelijke verhuurdersorganisaties (gepubliceerd
in MG 98–30) heb gesloten, is afgesproken dat in de jaren 1999/2000
en 2000/2001 bij overschrijding van de uitgavennorm alleen tot inning van
de bijdragen zal worden overgegaan, indien en voor zover de uitgavennorm landelijk
bezien door verhuurders is overschreden.
Mijn streven is er op gericht om deze zogenaamde landelijke zeef met ingang
van 1 juli van dit jaar wettelijk te regelen. Een onder meer daartoe strekkend
wetsvoorstel is om advies aan de Raad van State voorgelegd.
Een gevolg van het hanteren van de landelijke zeef bij de uitvoering van
de prestatienormering is dat minder vaak bijdragen zullen worden opgelegd.
Ik vertrouw erop dat ik u hiermee voldoende heb geïnformeerd.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer,
J. W. Remkes