27 432
Cultuurnota 2001–2004

nr. 43
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 30 november 2001

Hierbij ontvangt u de brief over het meerjarig perspectief voor cultuur zoals is aangekondigd in de Memorie van Toelichting bij de Begroting-2002 voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1. Evenals het geval is bij de onlangs aan de Kamer toegezonden verkenning naar onderwijs en onderzoek in 2010, Grenzeloos leren, ligt de tijdshorizon van dit schrijven verder dan de zittingsperiode van het huidige kabinet. Natuurlijk is het geenszins de bedoeling een volgend kabinet voor de voeten te lopen. Ik wil vooral laten zien hoe het doortrekken van de trend, die onder Paars I werd ingezet en mede dankzij gunstig economisch tij onder Paars II kon worden versneld, binnen het bestek van een volgende kabinetsperiode zou kunnen leiden tot nieuwe investeringen in onze culturele infrastructuur. De verschillende beleidsintensiveringen zoals in deze brief nader worden onderbouwd, leiden niet tot een wensenlijst. Het karakter van deze brief is dat van een beargumenteerd exposé van aandachtspunten, opgesteld om op het geschikte moment de politiek verantwoordelijken in staat te stellen om op basis van de dan geldende politieke en budgettaire prioriteiten tot zo goed mogelijk gefundeerde keuzen te komen.

Motto

Een wijder perspectief houdt meer in dan versteviging van het bestaande beleid. Het nodigt ertoe uit de grenzen van het cultuurbeleid opnieuw te trekken. Vraagt de veranderende positie van de cultuur in de samenleving ook om andere prioriteiten en een andere inzet van middelen? Verandert er iets aan de rolverdeling tussen overheid en markt ten aanzien van het culturele leven? Hoe moeten we omgaan met veranderende culturele voorkeuren van burgers en met onzekerheden over de toekomstige cultuurdeelname2? Hoe kunnen we beter aansluiten bij de behoefte van burgers aan – ook esthetische – kwaliteit in wonen, werken en leven? Hoe voorkomen we dat sommige burgers daarvan worden uitgesloten? Hoe behouden we onze positie op het internationale culturele forum? Wat betekenen Europese integratie en globalisering voor de beleving van Nederlandse cultuur; voor het respecteren van cultuurverschillen; voor de internationale verspreiding van kunst en cultuur1? Welke rol spelen kunst en cultuur in een samenleving die naar herkomst en achtergrond van zijn burgers zo'n grote diversiteit te zien geeft?

In de systematiek van de cultuurnota, zoals onlangs nog uitgebreid in de Kamer is besproken, horen dit soort vragen en de mogelijke knelpunten bij de beantwoording daarvan thuis in de zogenaamde Uitgangspuntenbrief, waarmee een nieuw kabinet de contouren uitzet voor zijn cultuurbeleid. Deze perspectievenbrief is geen nieuwe uitgangspuntenbrief. Het is een document dat voortbouwt op de uitgangspuntenbrief, Cultuur als confrontatie, van dit kabinet en de daarop gebaseerde beleidsnota's over cultureel ondernemerschap, culturele diversiteit, de zichtbaarheid van museumcollecties en internationaal cultuurbeleid. Verder is gebruik gemaakt van en voortgebouwd op de verschillende onderzoeken, analyses, beleidsbrieven en beleidsevaluaties die sindsdien zijn verschenen, zoals het rapport Meijer voor de bibliotheeksector, de Architectuurnota, de nota Popmuziek, de nota Belvedere, de recente Museumbrief, de discussienotaErfgoed in overvloed, de beide herstructureringsnota's voor het kunstonderwijs, twee kabelnota's en de nota Media en minderheden. Ook in mijn opdracht verrichte studies, zoalsRuimtelijke ordening als onderdeel van cultuurbeleid enDigitale media in de technologische cultuur zijn in de beschouwingen betrokken. Bovendien heb ik in een enkel geval geanticipeerd op beleidsbrieven die de Kamer zeer spoedig zullen bereiken, zoals de brieven over e-Cultuur en over het project Cultuur en school.

In wezen behelst deze brief aldus een nadere uitwerking van het cultuurbeleid zoals dat enkele jaren geleden in Cultuur als confrontatie werd gepresenteerd en in de Kamer is besproken. Aan Daniel Stern2 ontleen ik het motto dat fraai aansluit op het doel dat mij voor ogen staat:

'Laat ons proberen de kunst in het leven te brengen,

En het leven in de kunst.'

Algemene observaties

Ik baseer me bij dit streven om met behoud van een hoogwaardig cultuurbegrip de werking en de invloedssfeer van het cultuurbeleid te verbreden op enkele constateringen en observaties, waarvan ik de belangrijkste in de hierna volgende passage de revue laat passeren.

Kwaliteit

Verbreding van het cultuurbeleid mag niet ten koste gaan van waar het in kunst en cultuur uiteindelijk om gaat: de kwaliteit. Evenals de Raad voor cultuur in het advies Cultuur voor culturen ga ik uit van een pluriform kwaliteitsbesef dat meer ruimte laat voor dynamische en meerdimensionale opvattingen dan het zogenaamde objectieve en universele kwaliteitsbegrip.

Zonder waarborgen voor de intrinsieke waarde verliezen alle pogingen om het cultuurbeleid te verbreden hun zin. Kwaliteit is niet op afroep beschikbaar, maar vereist geduldig en langdurig investeren in talent, in goede opleidingen, en in faciliteiten. Het culturele leven gedijt het best in vrijheid en autonomie. De taak van de overheid is dan ook primair gelegen in het scheppen van ruimte, het bieden van kansen en zonodig in het bewaken van geboden vrijheid.

Versterking van de culturele factor

De maatschappelijke actieradius van het cultuurbeleid kan worden versterkt door aan te haken bij andere beleidsterreinen. Voorbeelden daarvan zijn de Architectuurnota, tot stand gekomen in goede samenwerking met de ministeries van VROM, LNV en VenW, de fiscale maatregelen voor de filmindustrie waarbij ook de ministeries van Economische Zaken en Financiën waren betrokken, de manier waarop bij de besteding van de zogenaamde HGIS-middelen voor Cultuur wordt samengewerkt met Buitenlandse Zaken en de introductie van het CKV in het onderwijs1. Naarmate het besef doorbreekt dat cultuur niet slechts een vorm van vrijetijdsbesteding is, maar een autonome kracht die het leven van burgers in veel meer opzichten kan verrijken en vertakkingen heeft tot in alle uithoeken van de maatschappij zal het aantal geslaagde voorbeelden toenemen en wordt cultuurbeleid steeds meer facetbeleid.

Vooral vanwege het brede en grote bereik is de publieke omroep een onmisbare bondgenoot bij het streven de culturele factor in de Nederlandse samenleving te versterken. De publieke omroep produceert zelf kunst en cultuur, zoals televisiedrama, speelfilms en documentaires; zij registreert kunstuitingen die worden opgevoerd op binnen- en buitenlandse ballet-, opera-, toneel- en concertpodia en zij geeft informatie over kunst en cultuur. Met de verschillende maatregelen om de organisatiestructuur van de publieke omroep te verbeteren en de Concessiewet van september 2000, gericht op samenwerking van omroeporganisaties onder centrale regie van de NOS, zijn belangrijke bepalingen en stimulansen geïntroduceerd of aangescherpt om de kwaliteit en het bereik, ook bij de jeugd en bij minderheden, van de publieke programmering te vergroten. Mede op grond van onderzoek van McKinsey is voor de publieke omroep ruimte gereserveerd voor het ontwikkelen van nieuwe mediadiensten.

Focus op het onderscheidend vermogen en het bereik van de publieke omroep blijft nodig in een medialandschap dat door de markt wordt gedomineerd.

Samenwerking met andere overheden

Het grootste deel van het culturele leven speelt zich af zonder enige betrokkenheid van de overheid. De Rijksoverheid is ook niet de belangrijkste verstrekker van cultuursubsidies – dat zijn de gezamenlijke Nederlandse gemeenten. Steden zijn vaak broedplaatsen van culturele ontwikkeling en vestigingsplaatsen van culturele podia zoals schouwburgen, filmtheaters, bibliotheken en musea. Steden zijn dan ook de aangewezen partners voor een samenhangend cultuurbeleid. Bovendien is cultuurbeleid op gemeentelijk niveau ingebed in een bredere context met onderwijs, jeugdzorg en welzijnsbeleid, wat vruchtbare aangrijpingspunten oplevert voor samenwerkingsprojecten die erop zijn gericht het effect van cultuurbeleid te vergroten. Aan de hand van de zo genaamde cultuurconvenanten en de Gemeentelijke en Provinciale Programma's Cultuurbereik zijn daar inmiddels behoorlijke resultaten mee behaald2.

Ook buiten de steden vinden tegenwoordig steeds vaker confrontaties met cultuur plaats. Bijvoorbeeld als burgers op zoek gaan naar de geschiedenis van voorouders. De bereikbaarheid van de informatie die daarvoor nodig is, moet vooral via samenwerking worden verbeterd. Daarbij is te denken aan digitale dienstverlening, een gezamenlijke baliefunctie van archieven en bibliotheken en een impuls voor de samenwerking op locatie tussen erfgoedinstanties en andere culturele instellingen.

Toegespitst op de ruimtelijke inrichting wordt gezamenlijk gewerkt aan verbreding van de voorlichting over architectuurprojecten die tot voorbeeld kunnen strekken en aan andere maatregelen die erop zijn gericht de kwaliteit van het gebruik van de ruimte te verbeteren.

Inzetten op cultuurbereik en -educatie

Temidden van een explosief groeiend aanbod van entertainment en gepopulariseerde cultuur is het zaak dat burgers kritische vermogens ontwikkelen of behouden om te herkennen wat echt waardevol is en wat niet. Interesse wekken voor kunst en cultuur, scherpen van het waarnemings- en beoordelingsvermogen en oog houden voor kwaliteit, vergen ook in de komende periode aandacht en inspanning. De sleutel tot succes is educatie. Belangstelling voor cultuur is an acquired taste: het moet worden aangeleerd en ontwikkeld. Het onderwijs bekleedt daarbij een sleutelpositie. Vrijwel elk vak waarin wordt onderwezen, biedt – soms onverwachte maar daardoor niet minder bruikbare – aanknopingspunten met cultuur. Door een intensiever en vooral ook inventiever gebruik daarvan zal cultuur uitgroeien tot een integrale component binnen het onderwijs. En zo hoort het ook. In essentie is elke vorm van onderwijs immers cultuuroverdracht. Cultuureducatie moet zich niet alleen richten op de onderwijsvormen met gemakkelijk te bereiken doelgroepen, maar evenzeer op onderwijsvormen waarvan de deelnemers meestal slechts met moeite zijn te interesseren voor cultuur.

Gedifferentieerd gebruik van beleidsinstrumenten

Cultuurbeleid is vaak subsidiebeleid met als consequentie dat er een exploitatietekort moet zijn, wil er van de kant van de overheid worden bijgesprongen. Op die manier kunnen de kracht en de vitaliteit van culturele activiteiten onderbelicht raken. Naast het financieren van de onrendabele top van een overigens financieel gezonde culturele onderneming zijn er inmiddels goede ervaringen opgedaan met diverse andere methoden om de cultuursector te versterken, zoals verschillende vormen van publiek-private samenwerking, bijzondere fiscale maatregelen, vouchers, opdrachten, verschillende maatregelen en regelingen op het gebied van het onderwijs, en speciale opleidingsfaciliteiten. Voor grensoverschrijdende ontwikkelingen die bijvoorbeeld voor de creatieve industrie van belang kunnen zijn, zal meer gebruik moeten worden gemaakt van internationale beleidservaringen. Ik sluit ook niet uit dat, bijvoorbeeld door middel van een verdere aanscherping van de eigen-inkomstenmaatregel, de verhouding tussen overheidsfinanciering en financiering uit de markt in een aantal opzichten zal veranderen.

De snel groeiende bedrijfstak van de creatieve industrie lijkt een interessant aanknopingspunt voor cultuurbeleid, dat alerter wil reageren op marktontwikkelingen en gunstige voorwaarden wil scheppen voor de versterking en de ontplooiing van cultureel ondernemerschap1. Om te beginnen moet er beter zicht komen op de omvang en de betekenis van de creatieve industrieën – niet alleen in culturele zin, maar ook in economische termen. Wat is het belang van de creatieve industrieën voor de werkgelegenheid, de export en de revenuen, kortom voor de Nederlandse economie2? Is er sprake van een autonome, ook internationaal aangedreven ontwikkeling van de creatieve industrie? En zo ja, wat betekent dat voor de culturele productie en distributie in Nederland? Welke eisen stelt dit aan het Nederlandse cultuurbeleid? Meer kennis daaromtrent zal de waardering voor de culturele sector als geheel doen toenemen en daarmee de basis in de samenleving voor een actief cultuurbeleid versterken.

Recent buitenlands onderzoek wijst uit dat de creatieve industrieën een veel centralere positie in de economie innemen dan tot dusverre werd aangenomen. Het aandeel van de creatieve industrie in het Bruto Nationaal Product bedraagt bijvoorbeeld in het Verenigd Koninkrijk maar liefst 5%. De productie is daar de laatste jaren met gemiddeld 16% op jaarbasis gestegen, tegen een gemiddelde van 6% voor het geheel van de economie. Cijfers als deze zijn cruciaal en het is dan ook van belang de Nederlandse situatie goed in kaart te brengen. In samenwerking met het ministerie van Economische Zaken zal daar binnenkort een onderzoeksopdracht voor worden verstrekt. Ik ben ervan overtuigd dat er in de toekomst steeds meer wisselwerking tussen het cultuurbeleid en de creatieve industrie zal ontstaan. Ze zullen elkaar steeds harder nodig hebben. Immers, creatief talent, technisch inzicht, commerciële vaardigheden en voldoende financiële armslag vormen met elkaar de combinatie van factoren die vereist is om de nieuwe producten van de creatieve industrie te ontwikkelen en met succes op de markt te brengen.

Profiteren van oude en nieuwe intermediairs

Bij het verschaffen van toegang tot de schatten van onze cultuur en tot betrouwbare en onafhankelijke informatie spelen vanouds doorgeefluiken als podia, archieven, musea, publieke radio en televisie, alsmede openbare bibliotheken een sleutelrol. Daarvoor is blijvend en naar behoren financiële steun geboden. Naast deze klassieke intermediairs biedt het internet nieuwe mogelijkheden om cultuur voor burgers toegankelijk te maken. Vooral via een goede en aan de nieuwe tijd aangepaste openbare bibliotheekvoorziening moeten die mogelijkheden ook binnen het bereik komen van burgers die niet over een eigen aansluiting op internet beschikken.

Specifieke thema's

Als ik deze constateringen vertaal naar concrete investeringen die er allereerst op zijn gericht om binnen de kunsten, de media en het erfgoed zoveel mogelijk ruimte te bieden voor reflectie, esthetiek, verwondering en creativiteit en om daarnaast ook zoveel mogelijk effecten te sorteren die in breder maatschappelijk verband waardevol zijn, kom ik tot de hierna volgende thema's.

1. AUTONOME ONTWIKKELING

Het culturele leven gedijt het best in vrijheid en autonomie. Van de overheid wordt gevraagd daar de voorwaarden voor te scheppen en die te waarborgen. De geschiedenis leert evenals de ervaringen in het kunstvakonderwijs dat het kweken van topkwaliteit goede opleidingen vereist, aangevuld met investeringen in podia en expositieruimten.

Dat geldt des te meer voor de zogenaamde «internationale boegbeelden» van zowel onze actuele cultuur als uit onze cultuurhistorie. Excellente artistieke prestaties en toptalent zijn per definitie schaars, maar daarom niet minder cruciaal voor het internationaal prestige, als referentie voor de eigen kunstbeoefening en als trekpaarden van het toerisme. Nederland is rijk bedeeld met culturele instellingen van het hoogste niveau. Hun bijzondere betekenis is onomstreden, maar wij zijn vaak terughoudend om culturele instellingen en kunstenaars overeenkomstig hun internationale faam te behandelen. Kenmerkend voor het Nederlandse cultuurbeleid is het subsidiëren in de breedte. Dat heeft een aanbod opgeleverd dat rijk geschakeerd is, kleinschalig en flexibel. Toch is het noodzakelijk om voor het behoud van die topposities steeds opnieuw te investeren in erkende kwaliteit, zeker als men bedenkt dat die posities, internationaal vergeleken, moeten worden bevochten en de internationale concurrenten niet stilzitten.

Daarnaast is het zeker voor de kunsten van cruciaal belang dat de deuren open blijven voor nieuwe initiatieven, belangwekkende autonome ontwikkelingen, artistieke diversiteit en aanstormend jong talent. In de praktijk van de cultuurnotasystematiek is echter keer op keer gebleken dat een operatie «oud voor nieuw» een scherpe prioriteitenstelling nodig maakt, waardoor niet alle ingediende aanvragen kunnen worden gehonoreerd.

2. TOERUSTING VAN KUNSTENAARS EN INSTELLINGEN

Professionalisering

Verdere professionalisering biedt het beste van twee werelden: de overheid behoudt een verantwoordelijkheid voor de bloei van het culturele leven, maar verlegt de inkomensvorming voor een deel naar de markt. Zij treedt daarbij niet volledig terug, maar voert een voorwaardenscheppend beleid waardoor kunstenaars en andere cultuurdragers de mogelijkheid krijgen zich te ontwikkelen tot cultureel ondernemer. Via scholing kan de kennis over de zakelijke aspecten van het cultuurbedrijf worden verhoogd wat de kwaliteit van de bedrijfsvoering ten goede komt. Daarnaast kan de inschakeling van kunstenaars in het onderwijs een welkome uitbreiding opleveren van de beroepspraktijk. Voor dansers die meestal op tamelijk jonge leeftijd met het einde van hun carrière worden geconfronteerd, is de Omscholingsregeling Dans in het leven geroepen, die hen in staat stelt ook daarna een professionele loopbaan op te bouwen.

Bescherming van het auteursrecht blijft ook in de toekomst een eerste vereiste om het kunstenaarsvak als professie te kunnen uitoefenen.

Fiscale faciliteiten cultuur

Verbreding van de financieringsmogelijkheden voor culturele activiteiten kan worden bereikt via fiscale maatregelen die het voor particulieren extra aantrekkelijk maken om te beleggen in projecten en/of ondernemingen van kunst en cultuur. In het Belastingplan-2002, dat inmiddels door de Kamer is aanvaard, is een fiscale regeling opgenomen op grond waarvan particuliere beleggers worden aangemoedigd in films te beleggen. Deze maatregel geldt tot en met 2003.

Er wordt naar gestreefd om een regeling die particulieren moet stimuleren te beleggen in museale projecten en projecten op het gebied van de podiumkunsten, met ingang van 1 januari a.s. in werking te laten treden. Voorstellen hiertoe zullen dezer dagen aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

De mogelijkheden van een bijzondere fiscale stimulans die ondernemingen moet bewegen om in kunst en cultuur te investeren, worden nader onderzocht.

Arbeidsvoorwaarden

Om de hoge kwaliteit van de professionele kunstbeoefening te kunnen handhaven, dient de kunstsector in sociaal-economisch opzicht voldoende aantrekkelijk te zijn om in te werken. In het onderzoek van Cap Gemini1 naar achterstanden, knelpunten en oplossingen is een eerste inventarisatie gemaakt in de podiumkunsten. Het kabinet heeft hier inmiddels een adequate oplossing voor getroffen. Verder onderzoek is nodig om de omvang van eventuele achterstanden in kaart te brengen.

Opleidingen

De recente herstructurering van het kunstonderwijs heeft de relatie met de culturele omgeving aanzienlijk verstevigd. In samenspraak met de beroepsverenigingen hebben de hogescholen beroepsprofielen opgesteld en opleidingskwalificaties ingevoerd; het opleidingenaanbod is gemoderniseerd. De kwaliteit van het kunstonderwijs in zijn verschillende aspecten wordt via visitatiecommissies en de beoordeling door de Raad voor Cultuur in het oog gehouden.

Maatschappelijke ontwikkelingen die nieuwe eisen stellen aan het culturele leven, werken door in de culturele beroepspraktijk en hebben vervolgens ook verregaande consequenties voor het stelsel van culturele beroepsopleidingen. Er is steeds meer behoefte aan kwaliteit, differentiatie en maatwerk. Het kunstonderwijs moet in staat worden gesteld daarop in te haken.

Kunsthogescholen zullen zich moeten ontwikkelen tot centra waar de kennis omtrent cultuur is geconcentreerd en van waaruit veel nauwere banden met de culturele wereld, het onderzoeksterrein en het economische domein worden onderhouden dan waarover de hogescholen thans beschikken. Zo'n kenniscentrum voor de cultuur heeft als taken de ontwikkeling van cultureel ondernemerschap, versterking van de regionale cultuur in de plaats van vestiging, experimenteren met toepassingen van ICT in relatie tot de meer traditionele cultuuruitingen, én het verrichten van onderzoek. Het centrum dient heldere relaties te onderhouden met cultuurgericht onderwijs bij instellingen voor voortgezet onderwijs, beroeps- en volwasseneneducatie en wetenschappelijk onderwijs.

Werkplaatsen

Voor hun ontwikkeling is het van belang dat afgestudeerde en reeds enige tijd zelfstandig werkende kunstenaars de gelegenheid hebben hun kunstenaarschap te verdiepen en/of zich te begeven op nieuwe terreinen. Cultuurwerkplaatsen zijn instellingen waar middelen, technische faciliteiten en begeleiders beschikbaar zijn om dergelijke processen in goede banen te leiden. In de komende jaren zullen de werkplaatsen zelf moeten investeren om hun elektronische apparatuur up to date te houden. Door binnen het werkplaatsenbeleid een duidelijker accent op e-Cultuur te plaatsen, wordt het mogelijk in de pas te blijven met de snelle technische ontwikkelingen en de band en de wisselwerking tussen artisticiteit en technologie te versterken.

3. KUNST- EN CULTUUREDUCATIE

Het gezin waarin kinderen opgroeien, maakt hen vertrouwd met de leefwijzen en gewoonten van hun eigen omgeving. Soms maken traditionele en niet-traditionele cultuuruitingen daar deel van uit. Het belang daarvan is onomstreden: de wereld van de cultuur ligt immers vooral open voor degenen die er de weg weten. Als dat niet op jonge leeftijd is geleerd, kunnen mensen veel moeilijker hun talenten en belangstelling voor culturele activiteiten ontwikkelen.

Daarom hoort cultuuroverdracht in het onderwijs: als aanvulling op wat kinderen van huis uit meekrijgen, maar zeker ook als eerste doorgeefluik voor kinderen die thuis niet geconfronteerd worden met cultuur. Scholen hebben in het algemeen gesproken de laatste jaren steeds meer opvoedings- en vormingstaken gekregen. Onderwijs en opvoeding sluiten steeds dichter op elkaar aan, een ontwikkeling waarvan de vraag naar brede dag-arrangementen van de kant van tweeverdieners een in het oog springend voorbeeld is. Ook vanuit de cultuursector wordt er druk op scholen uitgeoefend om de sleutelpositie die zij innemen in het proces van opvoeding en onderwijs zo goed mogelijk te gebruiken.

Kort aangegeven, heeft cultuureducatie in het kader van het schoolprogramma drie hoofddoelen:

1. Een bijdrage leveren aan de persoonlijke ontwikkeling van leerlingen. Cultuur is onmisbare bagage voor het verdere leven. Educatie biedt de mogelijkheid om zelfstandig te kiezen op welke manier men aan het culturele leven wil deelnemen.

2. Ondersteuning van scholen in het geven van onderwijs, het vervullen van hun onderwijstaken en het bereiken van onderwijsdoelen. Cultuur vormt in onderwijstermen gesproken een «krachtige leeromgeving». Voorbeelden uit en verwijzingen naar de actuele cultuur of het culturele erfgoed kunnen in educatieve zin vaak verhelderend en stimulerend werken. Aldus kan de creatieve inbreng van de kunst en cultuur in andere delen van het onderwijsprogramma worden benut – niet alleen als inspiratiebron voor taal- en geschiedenisonderwijs, maar ook voor vakken als wis-, natuur- en scheikunde.

3. Het bieden van gelijke kansen aan jonge mensen om later zelf als cultuurmaker aan de slag te gaan. Uit onderzoek blijkt dat leerlingen die niet van huis uit met culturele activiteiten in aanraking komen, noch op school serieus kennismaken met kunstvakken, minder vaak doorstromen naar culturele vervolgopleidingen.

In het project Cultuur en school heb ik samen met minister Hermans en staatssecretaris Adelmund geïnvesteerd in cultuureducatie en daarmee op verscheidene punten goede resultaten behaald1. Binnenkort komt opnieuw een voortgangsrapportage, waarin nader wordt ingegaan op de stand van zaken. De afgelopen periode heeft de bovenbouw van het Voortgezet Onderwijs, het VMBO in het bijzonder, in de schijnwerpers gestaan. Vooral omdat daar traditioneel aanzienlijk minder cultuureducatieve activiteiten werden ondernomen dan elders. Mede daarom krijgt vanaf dit jaar de basisvorming meer aandacht in de vorm van vouchers2 voor scholen. Het onderwijs heeft daar enthousiast op ingespeeld. Onderzoek heeft uitgewezen dat bij cultuureducatie de eerste klap een daalder waard is3. Daarom zou binnen de cultuureducatie meer energie kunnen worden gestoken in de culturele vorming in het primair onderwijs.

Naast een algemene en brede investering in de samenwerking tussen scholen en culturele instellingen zouden er voor scholen die daarvoor kiezen mogelijkheden moeten komen om hun leerlingen meer kwaliteit en verdieping aan te bieden. Ik denk bijvoorbeeld aan de initiatieven die de afgelopen jaren door diverse scholen en met steun van verschillende overheden zijn ondernomen voor de ontwikkeling van een methode waarbij het lesgeven in de verschillende vakken zoveel mogelijk wordt gemodelleerd vanuit een cultureel perspectief. En ook aan de rol die kunstenaars op school kunnen spelen, of het verbeteren van het schoolklimaat door de samenwerking met culturele instellingen en kunstenaars, of de samenwerking tussen scholen en centra voor kunstzinnige vorming bij het verzorgen van kunst- en cultuuronderwijs.

De aandacht bij het project Cultuur en school is vooral gericht op het onderwijs en culturele instellingen. Daarbuiten gebeurt overigens ook veel – denk bijvoorbeeld aan de verdiensten van de creativiteitscentra voor de amateuristische kunstbeoefening. Ook de jeugdtheaterscholen, die zich richten op verdieping, opleiding en ontwikkeling van theatertalent leveren goede prestaties. Dans, drama, audiovisuele producties en nieuwe media zijn disciplines die op school nog weinig plaats innemen in het lesaanbod.

Het succes van jeugdtheaterscholen en vergelijkbare initiatieven is evident. Niet het minst door de relaties die zij onderhouden met het middelbaar onderwijs en vervolgopleidingen. Dat wekt vertrouwen in de mogelijkheden voor de verdere ontwikkeling van en investeringen in dit soort initiatieven. Op dit punt is nader onderzoek geboden.

4. CULTUURBEREIK

Steden vormen het concentratiepunt van de creatieve processen in hun regio en het trefpunt van vraag naar en aanbod van cultuur. Het is verheugend dat de middelgrote steden hier steeds meer werk van maken, waardoor het culturele monopolie van de Randstad gestaag verdwijnt. Dat gaat niet vanzelf. Soms zal het Rijk een helpende hand moeten bieden om het kwalitatief beste wat de Nederlandse cultuur te bieden heeft ook op lokaal en regionaal niveau toegankelijk te maken voor jong en oud, voor allochtoon en autochtoon. Het Actieplan cultuurbereik heeft hiervoor het fundament gelegd. Daarop moet verder worden gebouwd aan de hand van financiële matching, decentralisatie en coördinatie, waarvoor aanzienlijke verdere investeringen in de samenwerking geboden zijn. Een van de aandachtspunten daarbij is het versterken van de programmering van de accommodaties, waarbij een sleutelrol is weggelegd voor het pas opgerichte Fonds voor Podiumprogammering en -mediamarketing van podia1 Een ander aandachtspunt in dit verband is de mate waarin de gesubsidieerde cultuur open staat voor burgers met een bijzondere culturele achtergrond. Begin volgend jaar zal ik de Kamer aan de hand van een speciale voortgangsrapportage nader berichten over de vorderingen van het multiculturele beleid.

Het bereik van cultuur kan ook worden vergroot door beter in te spelen op de huidige 24-uurs economie. Het is allang niet meer vanzelfsprekend dat culturele activiteiten alleen 's avonds of in het weekend plaatsvinden; kortom, minder tijd vraagt om meer flexibiliteit van culturele instellingen. Bijvoorbeeld door middel van kinderopvang, meer mogelijkheden voor on line bestellen van kaartjes, verruiming van openingstijden en het stimuleren van reprises van succesvolle voorstellingen.

Ook de vele archiefinstellingen die ons land rijk is, gaan steeds nauwere contacten aan met hun publiek dat op zoek is naar informatie over hun verleden, of dat van hun huis, stad of regio. Samenwerking tussen openbare archieven, particuliere archiefinstellingen en andere culturele instellingen, zoals bibliotheken, is van wezenlijk belang om het publiek zo goed mogelijk te kunnen bedienen – liefst door de wegen naar de gezochte gegevens, of deels ook de informatie zelf, digitaal aan te bieden2.

Met de fusies van rijksarchieven in de provincies met gemeentelijke archieven, en soms andere culturele instellingen, is dit proces een stap verder gekomen, wat ook geldt voor de ontwikkeling van het Nationaal Archief. Het is echter niet alleen een zaak van de rijksarchiefinstellingen. De vele gemeentelijke en waterschapsarchieven zijn eveneens aan zet. Zoals eerder toegezegd, ontvangt u binnenkort over dit onderwerp een verkennende brief.

Doordat verschillende musea er vaak op inventieve wijze in zijn geslaagd met hun collecties een breder en nieuw publiek aan te spreken, heeft het cultuurbereik een welkome impuls gekregen.

In mijn recente brief over het museale beleidskader heb ik uiteengezet dat de authenticiteit van het tastbare voorwerp van kunst of cultuur juist in deze tijd van virtualisering een factor is waar veel waarde aan wordt gehecht. Toch neemt het publiek niet zonder meer genoegen met het museale object alleen. Men wil ook de geënsceneerde ervaring, en vooral afwisseling. Veel vaste presentaties voldoen daardoor niet meer aan de verwachtingen. Wat nieuw is, trekt korte tijd de aandacht; daarna is de loop er uit. Het betekent voor sommige musea een verkorting van de levensduur van de vaste opstelling. Musea zullen nauwer moeten samenwerken met andere cultuurinstellingen, en moeten experimenteren met nieuwe verteltechnieken3. Gratis toegang voor scholieren – een wens die, zo bleek bij de behandeling van de museumbrief, kamerbreed leeft – zou kunnen worden bezien in samenhang met mogelijkheden van prijsdifferentiatie.

5. INVESTERINGEN

Technologische ontwikkelingen, vooral op het terrein van ICT, hebben het speelveld van het cultuurbeleid ingrijpend veranderd. Daarnaast kan de technologie uit het verleden ons parten spelen, zoals bijvoorbeeld het geval is bij het papierbederf.

e-Cultuur

In onze informatiemaatschappij is de toegang tot betrouwbare informatie cruciaal om volwaardig aan het maatschappelijke, culturele en economische leven deel te kunnen nemen. Op grond daarvan draagt de overheid op dit punt een bijzondere verantwoordelijkheid. Een verantwoordelijkheid die zich ook uitstrekt over de manier waarop nieuwe digitale mogelijkheden worden ingezet ten behoeve van het specifieke cultuurbeleid. In de brief over e-Cultuur die ik aan de Tweede Kamer heb toegezegd, wordt hier nader op ingegaan. Een belangrijke constatering in de brief zal zijn dat gesubsidieerde cultuurinstellingen de informatie waarover zij beschikken, geschikt moeten kunnen maken voor digitalisering. Op die manier worden kunstschatten en artistieke prestaties beter toegankelijk, en wordt aan een belangrijke voorwaarde voldaan om de culturele instellingen uit te laten groeien tot leveranciers van hoogwaardig programmamateriaal, ofwel content.

Om hun publiek zo goed mogelijk te kunnen bedienen, zullen culturele instellingen en organisaties de nieuwe kansen van digitalisering en internet moeten benutten. Activiteiten op dat terrein groeien uit tot een vanzelfsprekend onderdeel van de normale bedrijfsvoering. Een van de sectoren waar dit duidelijk tot uiting komt, is het archiefwezen, dat langs digitale weg veel dichter bij het publiek kan komen. Nieuwe kansen mogen echter niet ten koste gaan van bestaande activiteiten. Een website kan tenslotte nooit een origineel schilderij vervangen, en een interactief dramaspel niet een film of een televisieserie. Internet biedt plaats aan een nieuw soort kleinschalige initiatieven van burgers en kunstenaars. Bij enkele fondsen zijn experimentele regelingen gestart, maar die zijn, als gevolg van selectiecriteria en subsidievoorwaarden, toch nog vooral gericht op gevestigde disciplines en organisaties.

Monumentenzorg en culturele planologie

Monumentenzorg blijft een kwestie van restauratie, onderhoud en beheer1. De aanwas van het monumentenregister met jonge monumenten uit de periode 1850–1940 vraagt aandacht. Niet alleen is het aantal monumenten met meer dan een kwart toegenomen, maar er zijn ook nieuwe categorieën monumenten bijgekomen zoals: stadions, industriële complexen, kantoorgebouwen enz., met hun specifieke vraagstukken van behoud en beheer.

Met de komst van naoorlogse monumenten komt nog dringender de vraag aan de orde of we op de vertrouwde manier kunnen doorgaan. De architectuur uit de wederopbouwperiode bestaat vooral uit ensembles die vaak een onderdeel vormen van het collectief van de stad. Op deze vergrote schaal wordt de wens om het uitzonderlijke te behouden vrijwel onbetaalbaar.

Het is vaak buitengewoon kostbaar om een naoorlogse woonwijk in authentieke schoonheid te laten overleven. De omgang met onze jonge monumenten zal daarom ruimte moeten bieden voor meer tolerantie voor herontwerp en recycling.

Nieuwe stedelijke netwerken dienen zich aan als kader, waarin verschillende stedelijke en natuurlijke elementen geïntegreerd worden tot een samenhangend ruimtelijk totaalbeeld. Culturele planologie is de verzamelnaam voor een actieplan, gericht op de samensmelting van de voorheen gescheiden doelstellingen van het architectuurbeleid en het erfgoedbeleid. De grote projecten uit de architectuurnota Ontwerpen aan Nederland zijn te beschouwen als voorbeelden waarin dit onderdeel van het cultuurbeleid wordt onderstreept. Evenals de projecten die ter hand zullen worden genomen in het kader van de nota Belvedere, waarin het belang van erfgoed bij de ruimtelijke ontwikkeling wordt onderstreept.

Conservering van erfgoed

Met de nieuwe behuizing van het Nationaal Audiovisueel Archief zal een belangrijke stap worden gezet ten behoeve van het behoud en gebruik van historisch audiovisueel materiaal. Mocht een volgend kabinet daar prioriteit aan geven, dan liggen er plannen klaar om binnen 15 jaar ongeveer 21 000 uur film, 25 000 uur videoband en 40 000 uur geluidsopnamen veilig te stellen1.

Beleidsmatig ligt papierconservering in het verlengde van de conservering van audiovisueel materiaal. Een groot deel van onze geschiedenis en cultuur staat op papier. Papier, vooral uit de periode 1840–1950, blijkt kwetsbaar. Het vergaat snel en is dan voor altijd verloren. Vaak, maar wel tegen hoge kosten, kan de relevante informatie worden overgezet op andere, bijvoorbeeld digitale dragers waarmee ook de toegankelijkheid en het publieksbereik zijn gediend. Met het nationale programma voor de papierconservering van bibliotheekmateriaal (Metamorfoze) waarmee in 1997 werd begonnen en het Deltaplan voor Cultuurbehoud kon een deel van de achterstand worden ingelopen. Aan de archiefsector is een opdracht verstrekt voor een nader onderzoek naar de precieze aard en omvang van het vraagstuk. Bij het zoeken naar oplossingen staat een geïntegreerde aanpak van de bibliotheeken archiefsector voorop. Met andere betrokken overheden dient te worden samengewerkt. Het probleem is te omvangrijk en te ingewikkeld om binnen één cultuurnotaperiode te kunnen oplossen.

Archeologie

In 2003 is naar verwachting een wijziging van de Monumentenwet 1988 een feit, waarmee het Europese Verdrag van Valletta in Nederland is ingevoerd. Voor het archeologisch erfgoed is dat een mijlpaal: voortaan is het – tijdig – meewegen van archeologische waarden bij besluiten over de inrichting van Nederland verplicht. Goed behoud en goed opgraven is slechts het begin: als vondsten en andere onderzoeksresultaten niet worden gepubliceerd, tentoongesteld en toegankelijk gemaakt voor een breed publiek is de kennis over het verleden nog steeds «begraven».

Voor de benutting van de meerwaarde van het Nederlandse bodemarchief zullen de depots zich moeten ontwikkelen in de richting van archeologische informatiecentra. Daarnaast kan gedacht worden aan synthetiserend wetenschappelijk onderzoek, aan geschikte informatievoorziening ten behoeve van overheden en andere veroorzakers, en vooral ook aan publieksgerichte boeken, exposities, lesprogramma's en toepassingen op internet.

Modernisering van het bibliotheekstelsel

Het stelsel van openbare bibliotheken staat aan de vooravond van ingrijpende veranderingen.

In vervolg op het Rapport Meijer wordt nog in 2001 een convenant gesloten met de provinciale en lokale overheden. Daarmee wordt het startsein gegeven voor een ingrijpende herstructurering, met het oogmerk om de kwaliteit van de dienstverlening te versterken en nieuwe ICT-gerelateerde diensten te ontwikkelen. Alleen dan kan het bibliotheekstelsel in de 21e eeuw de rol blijven vervullen van publieke, laagdrempelige en complete informatievoorziening. In een samenleving waarin kennis centraal staat, is een dergelijke basisvoorziening van fundamenteel belang. De ontwikkeling waarbij bibliotheken uitgroeien tot cultureel ontmoetingspunt en schakel tussen onderwijsinstellingen, maatschappelijke organisaties en het culturele aanbod, vergt samenwerking van alle daarbij betrokken overheden.

Vervolg

Het Vooradvies dat de Raad voor Cultuur waarschijnlijk begin 2003 zal uitbrengen, geeft het beginsignaal voor de nieuwe cultuurnotaronde 2005–2008. Met de Raad is afgesproken dat het Vooradvies voor een belangrijk deel zal worden gebaseerd op het monitoren van de gesubsidieerde instellingen, en dat rekening zal worden gehouden met sectoranalyses en regionale cultuurprofielen. Zoals eerder opgemerkt, ben ik van plan nog deze kabinetsperiode een aantal majeure ontwikkelingen beter in kaart te brengen om zo verschillende aandachtspunten van deze brief nader te onderbouwen. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan de brief over e-Cultuur die de Kamer tegemoet kan zien.

Ik beoog met dit alles een overzicht te geven van onderwerpen waarover te zijner tijd, rekening houdend met zoveel mogelijk relevante overwegingen en op basis van de dan beschikbare financiële ruimte, politieke keuzes zullen worden gemaakt. De tijd heeft geleerd dat het cultuurbudget meestal stap voor stap vooruit gaat.

Soms gaat het met sprongen, zoals de 75 miljoen die het kabinet nu in het kader van de Najaarsnota-2001 heeft bestemd voor de monumentenzorg en daarnaast de prioriteit bij de opbouw van cultuurpanden in Enschede. Desondanks is, alleen al vanwege de telkens optredende «druk» op de Cultuurnota, het niveau niet toereikend om alle wensen te kunnen honoreren, Bijlage 1 biedt een overzicht van de inmiddels onder Paars I en Paars II gerealiseerde intensiveringen die uiteindelijk hebben geleid tot het huidige (2001) cultuurbudget van het Rijk van 1,519 miljard gulden, waarvan de samenstelling in bijlage 2 wordt toegelicht.

Tenslotte

Waar een samenleving zichzelf in zijn kunst en cultuur een spiegel voorhoudt, is het zaak dat alle delen van de samenleving in die spiegel iets van zichzelf terugzien.

Dat vereist meer dan de rol van toeschouwer. Daarvoor is een actieve, eigen inbreng in het culturele leven nodig. Dat laatste is trouwens ook essentieel voor het verwerven van erkenning en daarmee van zelfrespect.

Het model van een handjevol spelers op het veld en de rest van de bevolking op de tribune is voor cultuur ontoereikend.

Investeren in de factor cultuur in onze samenleving betekent daarom naar mijn overtuiging dat alle geledingen van de samenleving – ouderen en jongeren, hoger en lager opgeleiden, allochtonen en autochtonen, randstedelingen en mensen uit de andere delen van het land – zich in het culturele leven open opstellen. Open om elkaar te ontmoeten en bereid om van elkaar te leren – binnen en buiten onze landsgrenzen.

In het besef dat dit voor onze samenleving van levensbelang is. En in de wetenschap dat verscheidene culturen meer in hun mars hebben dan één.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

F. van der Ploeg

BIJLAGE 1 Intensiveringen voor Cultuur tijdens Paars I (1994–1998) en Paars II (1999–2002)

Gedurende de Kabinetsperiode 1994–1998 is het cultuurbudget per saldo structureel verhoogd met f 32 mln.

Als gevolg van de motie van Nieuwenhoven is voorde periode 1997 tot en met 2000 incidenteel f 16 mln toegevoegd aan de cultuurnota 1997–2000. Vanaf 2001 is dit bedrag structureel in de begroting van OCenW, onderdeel Cultuur, opgenomen.

In de Kabinetsperiode 1998–2002 (Paars II) is er sprake van een oploop van de intensiveringen voor cultuur van f 10 mln in 1998 tot f 315 mln structureel.

Hierbij dient opgemerkt te worden dat bij deze intensiveringen ook de bijdragen voor Cultuur vanuit de ministeries van LNV, VROM, Buitenlandse Zaken en de mediabegroting zijn opgenomen, alsook de belastingderving als gevolg van de stimuleringsmaatregelen op het gebied van de film tot en met 2003, het (gedeeltelijk) ongedaan maken van de bezuiniging op het kunstvakonderwijs en het structureel maken van de tijdelijke gelden resulterende uit de motie Van Nieuwenhoven.

Aan incidentele middelen is beschikbaar gekomen f 856 mln in 1998, f 151 mln in 1999, f 103 mln in 2000, f 30 mln in 2001 en f 65 mln in 2002 en 2003. Daarnaast is er sprake van een aantal bezuinigingstaakstellingen op grond van het Regeerakkoord 1998.

Deze lopen op van f 4,5 mln in 1999 tot f 8 mln in 2004.

Intensiveringen Cultuur vanaf 1998 x 1 mln GULDEN

  1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004  
  Incid.Struct.Incid. Struct. Incid. Struct. Incid. Struct.Incid. Struct. Incid. Struct. Incid.Struct. 
1ICES-monumentenzorg630  5 21,8 31,8 40 52,6   
2Dotatie DNB-Victory Boogie Woogie110               
3Aankoopfonds Beeldende Kunst100               
4Rijksmuseum Amsterdam  135            
5motie TK 1997 – begroting 1998 10 10 10 10 10 10 10 
6APB 1998 – motie van Nieuwenh. 1616 16  16 16 16 16 16 
7Regeerakkoord 1998   15 30 40 60 60 60 
8VJN 2000 versn. RA 1998    10 20        
9VJN 2000 intens.cultuur         20 20 20 
10Extra middelen WBC         8 8 8 
11Bijdrage OCenW begroting I       6 6 6 6 
12Bijdrage OCenW begroting II       5 5 5 5 
13Rente aankoopfonds     3 3 3 3 3 
14Rijksmuseum A'dam       4 9 14 141 
15Techn. Verv. Musea incl KB       10 10 10 102 
16E- Culture       4 4 4 43 
17Terugsluis fondsreserves    37    10 10 10 
18Cultuur en School       5 5 5 5 
19Kunstvakonderwijs       12 10 10 10 
20Continuering HGIS cultuur       16 16 16 164 
21Intensiveringen HGIS cultuur 2003           9 94 
22Ministerie LNV Belvedere       6 6 6 65 
23Ministerie VROM Belvedere       6 6 6 66 
24Bijdrage mediabegroting aan cultuurnota '01–'04       6 6 6 6 
25Kanjers Mon.zorg    40          
26Intensiveringen Cultuurnota (motie 21)       40 40 40 407APB sept '00
27Techn. Instandhouding musea       4 4 4 4VJN '01
28Arbeidsvoorwaarden cultuur       16,5 17 17 17VJN '01
29VJN '01 intens. Cultuur overig       10 20 20 20VJN '01
30BTW Cultuur (expressievakken)         (10) (10) (10)8VJN '01
31Filmuitgaven        (15) (15)   VJN '01
32Alternatief CV-film        (50) (50)   VJN '01
33Instrumentenfonds      10       VJN '01
34NJN'01 Monumentenzorg      75        
35NJN'01 cultuurhistorische projecten Roombeek (Enschede)      22,2  
 Subtotaal856101513010364,8127,2251,303310357,60305 
Totaal intensiv. inc. + struct. 866 181 167,8 378,5 406 432,6 315 
Totaal intensivering incid.+ struct. Excl. Belastingderving 866 181 167,8 378,5 331 357,6 305 

x 1 mln gulden

 1998199920002001200220032004 
Totaal intensivering incid.+ struct. Excl. Belastingderving866181167,8378,5331357,6305 
         
Taakstellingen RA 1998        
1 Korting arbeidsproduktiviteit 9) 3,87,611,415,2   
2 Korting cultuurbudget  55555 
3 Korting projectmiddelen 0,733333 
4 Korting arbeidsproduktiviteit   1,51,51,51,5VJN '01
Totaal bezuinigingen 4,515,619,423,288 
Totaal intensivering incid.+ struct. Excl. Belastingderving en excl. Arbeidsproductiviteitskorting866176,5152,2359,1307,8349,6297 

1) eindbeeld 2007 is 22 mln.

2) KB ten onrechte opgenomen bij cultuur (slechts f 5 mln in begroting opgenomen, excl. deel KB).

3) Komt bij Slotwet 2000 beschikbaar op de begroting.

4) Betreft begroting Buitenlandse Zaken.

5) Betreft begroting LNV.

6) Betreft begroting VROM.

7) Algemene politieke beschouwingen september 2000.

8) Betreft BTW verlaging diensten podiumkunsten aan scholen en ziekenhuizen en vrijstelling expressievakken op instellingen K.V.

9) De korting arbeidsproduktiviteit is uitgevoerd over de periode 1999 tot en met 2002 en beslaat 0,55% in 1999 oplopend 2,2% in 2002.

BIJLAGE 2

In de bijlage worden vanaf 1995 de cijfers weergegeven van het beleidsterrein cultuur in de begroting van het ministerie OCenW.

Vanaf het jaar 2000 worden daarnaast de uitgaven aan cultuur opgenomen in de mediabegroting van het ministerie van OCenW en de uitgaven aan cultuur opgenomen in de begrotingen van andere departementen (uitgaven cultuur overig Rijk) weergegeven.

Uitgaven Cultuurbegroting (Ministerie OCenW)

x 1 mld gulden199519961997199819992000200120022003
Totaal cultuurbegroting Ministerie van OCenW0,91380,96851,02021,16851,07951,27321,36971,42671,4335

Uitgaven Cultuur (Overig Rijk)

x 1 mld gulden199519961997199819992000200120022003
Media         
Stimuleringsfonds culturele omroepproducties (Stifo)     0,0310,0340,0340,034
Omroeporkesten     0,06350,0640,0640,064
COBO (filmfonds voor de omroep)     0,0070,0070,0070,007
          
Ministerie van LNV (Belvedere)        1
Ministerie van VROM (Belvedere)        2
Ministerie van VROM : kunst bij Rijksgebouwen     0,0050,0050,0050,0053
          
ministerie van Buitenl. Zaken         
Hgis     0,020,0250,0250,0274
Buiza/DCO     0,00350,0040,0040,0045
Cultuur en Ontwikkeling (i.c. Clausfonds)     0,01150,0120,0120,0126
          
Belastingderving film       0,0500,0507
          
Kunstvakonderwijs     0,32250,3230,3238
         9
Totaal uitgaven Cultuur overig Rijk     0,1420,1500,2000,202
          
Totale Rijksuitgaven Cultuur0,9140,9691,0201,1681,0801,4151,5191,6261,635

Rijksuitgaven Cultuur

x 1 mld gulden199519961997199819992000200120022003
Totaal cultuurbegroting Ministerie van OCenW0,9140,9691,0201,1681,0801,2731,3701,4271,434
Totaal uitgaven Cultuur overig Rijk000000,14150,1500,2000,202
Totale Rijksuitgaven Cultuur0,9140,9691,0201,1681,0801,4151,5191,6261,635

1 Verwerkt in de cultuurbegroting 2001 e.v.

2 Verwerkt in de cultuurbegroting 2001 e.v.

3 1% van kosten bouw voor kunst bij rijksgebouwen.

4 In 2005 wordt een nieuw plafond vastgesteld voor Hgis.

5 Bestemd voor posten en Institut Neerlandais etc.

6 Ten laste van Ontwikkelingssamenwerking.

7 Deze belastingderving is voor 2 jaar en vervalt vanaf 2004.

8 Wordt niet in telling opgenomen.

9 In 2002 wordt nieuw bekostigingsmodel ingevoerd obv studentenaantallen.


XNoot
1

Beleidsagenda, blz. 30.

XNoot
2

Uit de SCP-publicatie Trends in de tijd, Den Haag, 2001 blijkt dat het cultuurbezoek zich ondanks de vermindering van de vrije tijd die na 1995 is opgetreden goed heeft weten te handhaven tussen de verschillende vormen van vrijetijdsbesteding.

XNoot
1

Eurostat Working Papers, Cultural Statistics in de EU, 2000.

XNoot
2

Pseudoniem van Marie Agoult die de geschiedenis is ingegaan als vriendin van Franz Liszt en moeder van diens dochter Cosima.

XNoot
1

Cultuurnetwerk Nederland, Momentopname 2000 CKVI-Vervolgproject, Utrecht 2001.

XNoot
2

G. Muskes, Bestandsopname van de Pilot Actieplan Cultuurbereik, november 2000.

XNoot
1

KPMG, Bedrijfstakanalyse culturele ondernemers, september 2000. SEO, De markt voor beeldende kunst, juli 2000.

XNoot
2

Een globale verkenning in: Eurostat, Report by the Task Force on Cultural Employment Statistics, september 2001, wijst uit dat van de lidstaten alleen in Denemarken het belang van cultural activities voor de werkgegelenheid groter is dan bij ons.

XNoot
1

Cap Gemini Ernst & Young, Arbeidsvoorwaarden Kunstensector, 15 maart 2001.

XNoot
1

Zie de Vervolgnotitie Cultuur en School die wij juni 1999 aan de Tweede Kamer hebben verzonden.

XNoot
2

LOKV, Vouchers in de basisvorming, januari 2000.

XNoot
3

Zie: L. Ranshuysen en H. Ganzenboom, Cultuureducatie en cultuurparticipatie, opzet en effecten van de Kunstkijkuren en de Muziekluisterlessen in het Amsterdams primair onderwijs, Rijswijk, maart 1993.

XNoot
1

Geert Overdam, Nog even doorploegen. Kansen voor podiumkunstproducenten, programmeurs en publiek, Rijswijk, september 2000. Zie ook de brieven aan de Tweede Kamer over dit onderwerp van 5 juli en 2 oktober 2001.

XNoot
2

F. G. van Diepen-Oost, Archieven in de etalage, maart 2000.

XNoot
3

Bureau Berenschot Osborne, Onderzoeksrapport inzake investeringsschema huisvesting OCenW, Utrecht.

XNoot
1

Ministeries van Financiën en van OCenW, Monumenten in de steigers, april 1998. Onderzoeksbureau Bouwcentrum PRC, Ontwikkelingen in de behoefte, april 1998, Bodegraven. Onderzoeksbureau Bouwcentrum PRC, Behoefteraming 2001, november 2001, Bodegraven.

XNoot
1

Inventarisatie door het NAA onder de titel Horen, zien en zwijgen, 1999.

Naar boven