27 432
Cultuurnota 2001–2004

nr. 39
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 oktober 2001

Het Rijk bezit duizenden panden, onder andere voor de eigen huisvesting. Ruim tweehonderd daarvan zijn monument. Voor de Rijksgebouwendienst is de zorg voor die monumenten een bijzondere taak, een taak die verder reikt dan de gebruikelijke huisvestingszorgen. Deze monumenten zijn immers dragers van onze geschiedenis en van onze kunst. Of het nu gaat om paleizen of om gevangenissen, om kantoren of kerken: ze maken deel uit van het Nederlandse cultuurhistorisch erfgoed.

Tegen die achtergrond moet de Rijksgebouwendienst inhoud geven aan de plicht zijn monumenten te verzorgen, te conserveren en te restaureren.

Voor de Rijksgebouwendienst staat daarbij voorop, dat monumenten zo goed mogelijk moeten worden doorgegeven aan volgende generaties.

Maar de culturele betekenis moet ook vitaal worden gehouden. Daarom zullen de Rgd-monumenten in de toekomst zoveel mogelijk toegankelijk voor het publiek worden, voorzover het gebruik van de monumenten in overleg met de gebruiker dat toestaat.

Gewoon maar passend gebruik van monumenten is belangrijk. Een functie voor de samenleving is misschien wel de belangrijkste manier waarop de culturele betekenis van een monument kan worden doorgegeven.

Met deze brief wil ik de Tweede Kamer informeren over de zorg voor de monumenten die bij de Rijksgebouwendienst in beheer zijn gegeven. Aanleiding is een tweetal ontwikkelingen: de invoering van het nieuwe stelsel voor de rijkshuisvesting en de toegenomen aandacht, ook op de politieke agenda, voor de cultuurhistorische betekenis van monumenten.

De belangrijkste ontwikkelingen

Deze paragraaf en de volgende («Beleid») behandelen in grote lijnen de essentie van deze brief. Verderop wordt nader op de verschillende onderwerpen ingegaan.

Allereerst moet worden geconstateerd dat ten aanzien van de monumentenzorg in Nederland zich een aantal positieve ontwikkelingen hebben voorgedaan. Monumentenzorg mag op een brede sympathie rekenen en dat vertaalt zich ook in de beschikbaarheid van financiële middelen voor onderhoud en restauratie. De grote achterstanden in onderhoud en restauratie van de door het Rijk beschermde monumenten zullen naar verwachting rond 2010 zijn verdwenen.

Alle belangrijke cultuurnota's van de laatste jaren getuigen van betrokkenheid en onderstrepen het belang van goede monumentenzorg.

Dit gunstige klimaat klinkt uiteraard ook door in de zorg voor de monumenten die het Rijk zelf in bezit heeft. Na 1982, toen de eerste – interne – nota over het monumentenbeleid van de Rijksgebouwendienst verscheen en zelfs nog in 1993, het jaar waarin voor het eerst een nota over de Rgd-monumenten aan de Tweede Kamer werd gepresenteerd, was er ook bij de monumentenzorg door de Rijksgebouwendienst sprake van achterstand in het technisch onderhoud van monumenten. De reden was een financiële: structureel was er ongeveer achttien miljoen gulden te weinig beschikbaar voor het technisch onderhoud van de monumenten. Het was het belangrijkste onderwerp van de nota van 1993.

Nu, nog geen acht jaar later, is die achterstand in technisch onderhoud voor de Rgd-monumenten ingelopen. Het accent komt nu te liggen op de functionele instandhouding, op beheer en gebruik.

Het andere element uit de vorige nota over Rgd-monumenten was de indeling van de Rgd-monumenten in twee categorieën. Deze indeling beoogde beter te kunnen garanderen dat monumenten van «buitengewoon nationaal (en soms ook internationaal) cultuurhistorisch belang» (Categorie I) blijvend in bezit zullen zijn van het Rijk. Categorie I bestaat uit panden met huisvestingsfunctie en er is een bijzondere groep binnen de Categorie I, namelijk de monumenten met een primaire erfgoedfunctie (MEF's). De monumenten van «bijzonder cultuurhistorisch belang» (Categorie II) kunnen, wanneer geen passend gebruik door de rijksoverheid mogelijk is, alleen onder stringente voorwaarden vervreemd worden.

De Rgd kiest in zijn beleid in de eerste plaats voor een functionele instandhouding van monumenten. Daarvoor moet gekeken worden in hoeverre de mogelijkheden van het pand en de eisen van de gebruiker op elkaar zijn af te stemmen. De Rijksgebouwendienst gaat uit van het principe dat bij het monument een passende functie moet worden gevonden.

Tegelijkertijd wil de Rijksgebouwendienst bevorderen dat de Rgd-monumenten een toonaangevende positie in stad en omgeving innemen. Er wordt daarom ook gelet op de meerwaarde van een «ensemble» (een aantal monumenten bij elkaar of een monument met passende nieuwbouw) en op de bijzondere waarde van een stads- of dorpsgezicht.

De monumentenzorg wordt betrokken bij de toenemende aandacht in ons land voor de ruimtelijke ordening. De achterliggende gedachte is dat een evenwichtige regionale ontwikkeling niet los gezien kan worden van de cultuurhistorische identiteit van de betreffende regio en dat daarbij gebouwde monumenten een belangrijke rol vervullen.

In de herziene Monumentenwet 1988 werd, net als in de Monumentenwet uit 1961 voor deze ontwikkelingen, vooral via de bepalingen over beschermde stads- en dorpsgezichten, nog eens bijzondere aandacht gevraagd.

Dat geldt ook voor de Nota Belvedere (ministerie OC&W, V&W, LNV en VROM, 2000), die beoogt cultuurhistorie richtinggevend te laten zijn voor de ruimtelijke inrichting van ons land.

De regeringsnota Architectuurbeleid 2001–2004 (eveneens uit 2000) onderstreept het belang weer vanuit een andere invalshoek. Want, stelt deze nota, in een snel veranderende samenleving moeten de cultuurhistorisch waardevolle elementen behouden worden door ze, waar mogelijk, in te passen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

In het Regeerakkoord van1998 zijn afspraken gemaakt over monumentenzorg. Op advies van de Interdepartementale Commissie voor Economische Structuurversterking (ICES) kwam bij de daaraan voorafgaande kabinetsformatie extra geld vrij voor monumentenzorg. De ICES meent dat ook monumentenzorg een gunstige bijdrage levert aan de economische structuur van ons land.

Binnen de Rijksgebouwendienst is er een andere ontwikkeling die in het oog springt: de stelselherziening voor de rijkshuisvesting. In 1999 is de verhouding tussen de Rgd en zijn «huurders» gewijzigd. De huurders kregen zelf een huisvestingsbudget ter besteding bij de Rijksgebouwendienst. Dat introduceerde bedrijfseconomische prikkels in het stelsel van de rijkshuisvesting.

Het nieuwe stelsel is ook van toepassing op de Rgd-monumenten (met uitzondering van monumenten met een primaire erfgoed functie dus zonder huisvestingsfunctie oftewel de zogenaamde MEF-categorie, de koninklijke paleizen en de monumenten waarin de Hoge Colleges van Staat en het ministerie van Algemene Zaken gehuisvest zijn).

In 2004 is een evaluatie van het nieuwe stelsel voorzien. Daarbij zal onder andere gekeken worden naar de betekenis van het stelsel voor het beleid rond de Rgd-monumenten.

Beleid

De belangrijkste principes die de Rgd voor monumentenzorg hanteert zijn onveranderd. Centraal staat het behoud van het culturele erfgoed en het principe daar invulling aan te geven door een passend gebruik van de monumenten. De uitwerking hiervan verandert door de stelselherziening wel. Het gaat om vier beleidswijzigingen.

Allereerst wil de Rgd terughoudender zijn met het afstoten van monumenten. Een deel van de Rgd-monumenten mag vanwege het grote nationale belang nooit verkocht worden. Maar voor een ander deel van de Rgd-monumenten geldt dat afstoten (in het uiterste geval) mogelijk is, wanneer er echt geen passend gebruik voor te vinden is en dan nog onder strikte voorwaarden.

De Rgd zal nog terughoudender zijn met het afstoten. Leegstand is uiteraard niet goed, maar na een aantal jaren kunnen de mogelijkheden voor een passend gebruik heel anders liggen.

Een tweede wijziging betreft de jonge gebouwen. Op grond van de Monumentenwet 1988 kunnen alleen gebouwen die ouder dan vijftig jaar zijn worden beschermd. Maar ook jonge gebouwen kunnen al een bescherming als monument nodig hebben. Op experimentele basis zal de Rgd voor enkele bijzondere eigen gebouwen een extra bescherming invoeren, waarbij die gebouwen behandeld zullen worden alsof ze monumenten zijn.

Een adviescommissie onder voorzitterschap van de Rijksbouwmeester zal de verantwoordelijke bewindspersoon van VROM adviseren welke inspirerende bouwkunst deze bescherming verdient. De aanwijzing wordt op het gebouw zichtbaar gemaakt met een vignet. Formeel is deze extra bescherming niet meer dan een afspraak tussen de Rijksgebouwendienst en de gebruiker van het gebouw.

Een derde wijziging betreft openheid. De Rgd zal rond de eigen monumentenzorg een grote openheid in acht nemen. Dat past bij het maatschappelijk belang van de monumentenzorg en bij het grote beslag dat op de publieke middelen wordt gelegd.

Onderdeel van die openheid is een intensievere samenwerking met alle andere organisaties op het terrein van de monumentenzorg. Ook de contacten met het onderwijs (beheer, onderhoud en restauratietechnieken) zullen worden verstevigd. De Rgd hoopt met interessante lesstof uit de praktijk en met stageplaatsen bij de restauratie van Rgd-monumenten een brug te slaan naar de groeiende belangstelling bij het grote publiek.

In het verlengde hiervan ligt de vierde beleidswijziging. Tot nu toe werd de monumentenexpertise van de Rijksgebouwendienst voornamelijk ingezet voor de Rgd-monumenten. Voortaan wil de Rgd zijn kennis en vakmanschap ook met derden delen: met andere overheden, met andere met de overheid verbonden organisaties en in bijzondere gevallen ook met particuliere instellingen.

Doordat de Rgd zelf monumenten beheert en verantwoordelijk is voor onderhoud en restauratie, is er bij de dienst inmiddels zeer veel kennis en vakmanschap aanwezig. Deze met collectieve middelen opgedane kennis kan beter worden gedeeld.

Bij een terugblik op de Rgd-monumentenzorg moet ook gekeken worden naar de interne organisatie. Nadat er in de jaren zeventig eerst een speciaal bureau voor restauratiewerken werd opgericht en een kerngroep van monumentenspecialisten werd geformeerd, zijn deze deskundigheden in de jaren negentig opnieuw gegroepeerd, nu rond de Rijksbouwmeester.

Waar de kennis en deskundigheid door de regionale medewerkers van de Rijksgebouwendienst wordt ingezet voor het dagelijkse werk aan de monumenten, heeft de Rijksbouwmeester een coördinerende rol.

In het verleden hebben de rijkshuisvesters van de Rgd de monumenten wel eens lastig gevonden. Voor een deel begrijpelijk. Er bestaan nogal ingewikkelde regels, die vastleggen dat niet alles mag met monumenten. Maar de blik is inmiddels duidelijk veranderd. Zo wordt er bijvoorbeeld steeds vaker op gewezen dat monumenten eigenlijk «duurzame gebouwen» pur sang zijn. In de loop der eeuwen is hun functie immers herhaaldelijk gewijzigd; ze blijken dus uiterst aanpasbaar en flexibel te zijn en tot op heden nog steeds te kunnen functioneren. Daar is van te leren bij de ontwikkeling van moderne duurzame gebouwen.

De monumenten van de Rijksgebouwendienst in cijfers en tabellen

Miljoenen guldens voor miljoenen vierkante meters, honderden specialisten voor honderden mensjaren aan restauratie, kasten vol documentatie en magazijnen vol bouwmaterialen; wie achter de schermen kijkt van de monumenten van het Rijk zal het gaan duizelen.

De Rijksgebouwendienst beheert een deel van deze monumenten. Een kostbaar deel, in meer dan één opzicht. Maar over één ding zijn alle deskundigen het snel eens: de culturele waarde van de monumenten van de Rijksgebouwendienst is niet in enig cijfer te vangen. Niet in «rapportcijfers», niet in guldens of euro's.

Toch zijn er wel wat cijfers die, op een rij gezet, een beeld geven van het belang van de monumentencollectie van de Rgd.

Heel Nederland zal eind 2001 circa 55 000 rijksmonumenten tellen, zowel individuele objecten als complexen. Slechts een klein deel daarvan is in beheer bij de Rijksgebouwendienst. Overigens beheert de Rijksgebouwendienst met deze 219 monumenten en complexen een substantieel deel van het monumentenbezit van het Rijk en is de dienst daarom op te vatten als in omvang wel één van de belangrijkste monumenteneigenaren. De andere monumenten, kerken en kastelen zijn veelal in handen stichtingen en de woonhuismonumenten zijn in eigendom van duizenden particuliere eigenaars.

De belangrijkste monumentenlijst is de rijksmonumentenlijst. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen beslist of een object als monument wordt aangemerkt, waarna het op deze lijst wordt geplaatst. Daarnaast zijn er nog gemeentelijke en provinciale lijsten en ook op die lijsten komen panden voor die in bezit zijn van de Rijksgebouwendienst.

Het aantal van beschermde monumenten in de zin van de Monumentenwet (de rijksmonumenten) zal naar verwachting in de komende tijd toenemen tot ongeveer 55 000 wanneer de lopende en voorgenomen aanwijzingsprocedures betreffende de Jonge Monumenten worden afgerond. Verder hebben de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer 340 stads- en dorpsgezichten beschermd. Voor enkele daarvan geldt dat Rgd-monumenten deel uitmaken van zo'n «ensemble met cultuurhistorische waarde».

De Rgd-monumentenlijst van 1993 en van 2001

Het aantal Rgd-monumenten is in de loop van de jaren gedaald.

Het aantal Categorie I-monumenten («van buitengewoon (inter-)nationaal cultuurhistorisch belang») daalde van 89 in 1993 tot 88 in 2001. Twee panden die samen één complex vormen, zijn onder strikte voorwaarden overgedragen aan de provincie Noord-Brabant ter uitbreiding van het Noordbrabants Museum.

Het aantal Categorie II-monumenten («van bijzonder cultuurhistorisch belang») daalde van 208 in 1993 tot 131 in 2000.

Tabel 1 Aantallen Rgd-monumenten (per 1 augustus 1993 en per 1 augustus 2001)

 19932001
 aantalm2aantalm2
Categorie I-monumenten89424 00088416 000
Categorie II-monumenten208682 000131817 000
Totaal2971 106 0002191 233 000

Hoewel het aantal monumenten ten opzichte van 1993 is gedaald, is de omvang van de monumenten in vierkante meters met ruim 100 000 m2 toegenomen. Dat komt vooral door de dynamiek in Categorie II. Er zijn woonhuismonumenten afgestoten die bedoeld waren voor het opvangen van tijdelijke huisvestingsnood. Maar er zijn ook weer monumenten toegevoegd door aankoop of door toekenning van de monumentstatus aan een pand dat reeds in bezit was. Door de afstoot van kleine monumenten en de verwerving van grotere monumenten is per saldo de betekenis van de monumenten binnen de voorraad van de Rgd toegenomen.

Tabel 2 Soorten monumenten (per 1 augustus 2001, gerelateerd aan oorspronkelijke functie)

 Categorie I(«van buitengewoon nationaal cultuurhistorisch belang»)Categorie II(«van bijzonder cultuurhistorisch belang»)Totaal
Totaal aantal Rgd-monumenten88131219
Opgenomen in de lijst van «Top-100» monumenten in Nederland*16016
Onderdeel van een beschermd stads- of dorpsgezicht553590
Monument met primair een erfgoedfunctie**40444
Monument met primair een huisvestingsfunctie48127175
Paleizen314
Musea516
Gevangenissen6814
Gerechtsgebouwen81624
Kerken, kapellen, kloosters9615
Kantoren (o.a. archieven)102030
(Voormalige) woonhuizen166884
Grafmonumenten707
Beelden en gedenknaalden404
Kastelen, vestingen en ruïnes12214
Overig (o.a. vuurtorens, pakhuizen, muren)8917

* Een lijst van de 100 meest representatieve monumenten uit het Nederlandse bouwkundige erfgoed, opgesteld door de Rijksdienst voor de Monumentenzorg.

** Met deze omschrijving wordt aangegeven, dat het cultuurhistorische belang van het monument zo groot is, dat geaccepteerd wordt dat deze duurzaam geen rijkshuisvestingsfunctie hebben (bijvoorbeeld de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Veere). De omschrijving wordt verder gebruikt voor die monumenten die vanwege hun aard niet gebruikt kunnen worden (bijvoorbeeld het grafmonument van Willem van Oranje in Delft).

Tabel 3 Historie: Uit welke eeuw?

Gesticht inCategorie ICategorie IITotaal
< 150024832
1500–1600729
1600–1700202141
1700–180091423
1800–1900225981
1900–194062531
Niet scherp in te delen022

(Voor de vaststelling van het jaar van stichting is uitgegaan van het jaar waarin men met de bouw van het object begon. Als van een gebouw onduidelijk is in welke eeuw het is gebouwd, wordt de vroegste schatting aangehouden. Wanneer een monument bestaat uit een complex van gebouwen, is de start van de bouw van het eerste onderdeel als stichtingsdatum aangehouden.)

Een flink aantal monumenten stamt uit de periode vóór 1500. Tot deze groep oudste monumenten behoren burchten en torens.

Voor het grote aantal monumenten uit de zeventiende en negentiende eeuw is er een historische verklaring. In de zeventiende eeuw, de Gouden Eeuw, werden veel bijzondere objecten gebouwd en ook veel grafmonumenten opgericht. In de negentiende eeuw ontstonden veel justitiële gebouwen; de meeste gerechtsgebouwen en penitentiaire inrichtingen in ons land dateren uit de tweede helft van die eeuw.

Tabel 4 Spreiding Rgd-monumenten over Nederland (per 1 augustus 2001)

 Met huisvestingsfunctiePrimair erfgoedfunctie, dus zonder huisvestingsfunctie
 AantalAantal
Den Haag461
Amsterdam120
Utrecht141
Rotterdam40
Overige grote steden (Arnhem, Breda, Groningen, Haarlem, 's-Hertogenbosch, Leeuwarden, Leiden, Maastricht, Zwolle)384
Rest van Nederland6138
Totaal17544

(In deze tabel is uitgegaan van de stadsgewesten. Daarom wordt bijvoorbeeld de gedenknaald in Rijswijk tot Den Haag gerekend en het kantongerecht in Schiedam bij Rotterdam.)

In deze tabel is te zien dat veel Rgd-monumenten in Den Haag staan. Dat wordt uiteraard veroorzaakt door het feit dat daar traditioneel de meeste overheidsdiensten zijn gevestigd.

Tabel 5 Gebruik Rgd-monumenten (per 1 augustus 2001)

Totaal aantal Rgd-monumenten219
In gebruik bij een rijksdienst112
In gebruik bij een andere overheid of een aan de overheid verbonden organisatie (o.a. rijksarchieven)17
In gebruik bij koninklijke familie4
In gebruik bij musea (particuliere stichtingen, maar Rijk heeft huisvestingsverantwoordelijkheid)35
In gebruik bij derden (incl. kerkbesturen)16
Niet geschikt voor huisvesting (maar wel volledig in onderhoud in 2001)21
Leegstaand14

(Deze tabel geeft een vertekend beeld ten aanzien van het gebruik door musea. In tabel 2 («Soorten monumenten») staat dat er 6 museale panden onder de Rgd-monumenten zijn, terwijl deze tabel meldt dat 35 panden in gebruik zijn bij musea. Voor een deel komt dat door «dubbeltellingen» wanneer één museum meerdere panden in gebruik heeft. Wanneer een museum over meer dan één Rgd-monument beschikt, zijn er vaak Categorie II-monumenten als (tijdelijke) opslag in gebruik. In deze tabel zijn ook de panden opgenomen die feitelijk wel in gebruik zijn bij een museum, maar daar niet primair voor bestemd zijn.)

De Rgd streeft ernaar voor alle daarvoor in aanmerking komende monumenten een passend gebruik mogelijk te maken. Tijdelijke leegstand is nooit helemaal te vermijden en kan zelfs wenselijk zijn in het kader van doelmatig voorraadbeheer. Bij alle beslissingen over de portefeuille speelt immers niet alleen een korte termijn belang, maar ook een lange termijn belang. Dit geldt zeker voor een passend gebruik van een monument.

De stelselwijziging voor de rijkshuisvesting en de gevolgen voor de Rgd-monumenten

Sinds 1999 is er een nieuw stelsel voor de rijkshuisvesting, een stelsel dat de gebruikers van de rijksgebouwen een grotere verantwoordelijkheid geeft. De gebruiker betaalt nu namelijk voor het gebruik. Het stelsel geldt ook voor monumenten (met uitzondering van de monumenten met erfgoedfunctie, koninklijke paleizen en de monumenten waarin de Hoge Colleges van Staat en het ministerie van Algemene Zaken zijn gehuisvest). De gebruikers van rijksgebouwen zullen nu prijs en kwaliteit vergelijken. Daarom moet voor een monument nu nog meer rekening worden gehouden met de functionele kwaliteit.

De gebruikers van Rgd-monumenten maken deel uit van de rijksoverheid, maar als er voor een monument geen geschikte rijksdienst te vinden is, kan het in het belang van het monument zijn er een niet-rijksdienst te huisvesten. Het nieuwe stelsel biedt de mogelijkheid om, onder voorwaarden, aan niet-rijksdiensten te verhuren. Voor die verhuur is Domeinen verantwoordelijk. Domeinen en RGD werken in de praktijk samen om tot goede afspraken met derden te komen. De verhuur vindt plaats tegen marktconform tarief. Dat kan er overigens toe leiden dat er meer of minder geld voor onderhoud en instandhouding beschikbaar komt dan bij verhuur binnen de rijksoverheid het geval zou zijn geweest.

De Rgd streeft «passend gebruik» voor de monumenten na. Maar welk gebruik is passend? En in hoeverre mag een monument geschikt worden gemaakt voor een gebruiker? Een functie die min of meer dezelfde is als waarvoor het gebouw werd opgericht, heeft uiteraard de voorkeur. Zo zijn de koepelgevangenissen nog steeds als gevangenis in gebruik en is het Scheepvaartmuseum in Amsterdam gevestigd in een pand dat oorspronkelijk diende als 's lands Zeemagazijn.

De Rijksgebouwendienst is er voor de rijkshuisvesting en probeert daarom eerst binnen de rijksdienst een passende gebruiker voor een monument te vinden. Lukt dat uiteindelijk niet, dan wordt voor de monumenten die in rijkseigendom moeten blijven buiten de rijksdienst gezocht naar een passende gebruiker. In het monumentenbeleid van de Rijksgebouwendienst gaat een passend gebruik voor op leegstand van het monument. Dit beleid wijkt daarmee wezenlijk af van dat voor de gebouwen die geen monument zijn; indien daar geen geschikte rijkshuisvesting voor gevonden kan worden, moet het pand afgestoten worden.

De Rgd wil meer werk maken van de publieke toegankelijkheid van de 219 Rgd-monumenten. Soms staat de functie van het gebouw dat echter niet toe. Een paleis dat in gebruik is bij het Koninklijk Huis zal nooit in aanmerking komen voor publieke openstelling, evenmin als een koepelgevangenis vol gedetineerden. Op de Open Monumentendag en de Dag van de Architectuur kan soms voor Rgd-monumenten een incidentele uitzondering worden gemaakt.

Toch zal waar mogelijk, en in overleg met de gebruiker, een ruimere algemene toegankelijkheid bevorderd worden.

De financiering

Wat zijn de kosten en baten van een monument? En welke normen moeten daarvoor worden hanteerd? Zeker is dat een goede zorg voor monumenten kosten met zich meebrengt, die bijna altijd uitstijgen boven de gangbare kosten voor het beheer en onderhoud van gebouwen. Niet alleen de kosten voor de technische instandhouding zijn hoger, er moeten soms ook flinke kosten gemaakt worden om een monument geschikt te maken voor passend gebruik.

Monumentale panden moeten onderhouden, gerestaureerd en aangepast worden en dat kost geld. De meeste gebruikers van panden in beheer bij de Rgd moeten een zogenoemde gebruiksvergoeding (huur) betalen, waarbij zij de prijs moeten afwegen tegen het gebruiksnut en de kosten van andere oplossingen. Bovendien leveren monumenten ook een bijdrage aan de economische ontwikkeling van de gebieden waar ze liggen. Al deze aspecten zijn van belang bij de beoordeling van de financiële aspecten van de monumentenzorg bij de Rijksgebouwendienst.

Voor de Rijksgebouwendienst is een belangrijk uitgangspunt dat de kosten van onderhoud, instandhouding en functionele aanpassingen worden gedekt binnen de kaders van het per 1999 ingestelde rijkshuisvestingsstelsel. Daarbij betalen de departementen een gebruiksvergoeding (huur) aan de Rijksgebouwendienst. In de gebruiksvergoedingen zijn opslagen voor onderhoud opgenomen. De normale kosten van functionele aanpassingen en technische vervanging van (delen van) de monumenten worden gefinancierd door een aanpassing van de gebruiksvergoeding. Voor de panden waarin de Hoge Colleges van Staat en het ministerie van Algemene Zaken zijn gehuisvest, wordt geen gebruiksvergoeding betaald aan de Rgd. Dat geldt ook voor de paleizen en voor de monumenten die geen huisvestingsfunctie hebben en uitsluitend als erfgoed in stand worden gehouden. Voor deze monumenten krijgt de Rijksgebouwendienst via VROM budgetten voor onderhoud, instandhouding en functionele aanpassing.

Alle andere gebruikers beschikken over een huisvestingsbudget. Die budgetten bieden voldoende ruimte om de gebruiksvergoeding te betalen die bij de ingang van het stelsel is bepaald.

Monumenten zijn bijzondere gebouwen met een vaak bijzondere architectuur en rijk aan ornamenten. Dit geldt zeker voor de monumenten die de Rijksgebouwendienst beheert. Dit betekent dat dergelijke gebouwen vragen om hoogwaardig en daardoor relatief kostbaar onderhoud. Daarnaast vraagt het aanpassen van een monument aan de veranderende functionele eisen om architectonisch bijzondere creatieve oplossingen, die soms gepaard gaan met technische innovatie. Dergelijke ingrepen resulteren in buitengewoon fraaie oplossingen die de stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit verhogen. Zulke oplossingen vragen echter wel om relatief hoge initiële investeringen (zoals bijvoorbeeld bij het Rijksarchief Limburg, het Rijksarchief Middelburg en de Koepelgevangenis Breda).

In de Monumentennota uit 1993 is aangegeven dat er een tekort aan onderhoudsmiddelen was van f 18 mln. per jaar (8,2 mln. euro). Hierdoor dreigde de onderhoudstoestand te verslechteren, terwijl er al achterstallige instandhouding was. Door het kabinet zijn toen extra middelen voor onderhoud beschikbaar gesteld. Door deze middelen en door de middelen die bij de laatste kabinetsformatie zijn vrijgemaakt, is de onderhoudstoestand van de monumenten inmiddels aanzienlijk verbeterd.

Om extra kosten van een monument te dekken, zijn subsidies beschikbaar en ook fiscale voorzieningen getroffen. Voor de monumenten in rijksbezit zijn deze voorzieningen echter niet beschikbaar. Dit zou ertoe kunnen leiden dat de gebruikers van de monumenten, veelal de ministeries, in vergelijking tot andere beschikbare RGD-panden een te hoge huur zouden moeten betalen. Dit kan leiden tot leegstand e.d. en is in strijd met het streven om de panden in goede staat te houden. Daarom heeft de Rijksgebouwendienst in de tweede ICES-ronde een claim ingediend voor de dekking van de extra kosten van technische instandhouding. Hiervan is inmiddels f 110 mln. (49,9 mln. euro) voor de periode tot 2010 gehonoreerd.

Niet alleen de kosten van technische instandhouding maar ook de kosten van functionele aanpassingen aan monumenten zijn hoger dan bij gewone huisvesting. Om tegemoet te komen aan deze extra kosten heeft het kabinet in de begroting 2002 jaarlijks f 5 mln. (2,3 mln. euro) extra beschikbaar gesteld. Een nog resterende behoefte aan middelen is in ICES-verband aan de orde gesteld.

Als de monumenten, opgenomen in het monumentenregister, ondanks de aan de RGD beschikbaar gestelde monumentengelden en ondanks de extra kwaliteit die ze voor gebruikers kunnen hebben, niet voor een voor de gebruiker aanvaardbare huurprijs kunnen worden aangeboden, zal daarvoor van geval tot geval een oplossing worden gezocht binnen de kaders van het nieuwe stelsel rijkshuisvesting. Een aanpassing van de boekwaarde is daarvoor een mogelijke oplossing.

De Rijksgebouwendienst wil ook bijdragen aan de ontwikkeling van de gebieden waarin de monumenten liggen. Investeringen in monumenten hebben een positieve invloed op de omgeving. De omgeving zal aantrekkelijker worden om er te wonen, te werken, te winkelen of te verblijven. En als dan de economische activiteiten in die gebieden toenemen, zal ook de waarde van het vastgoed stijgen. Hiervan profiteren de gemeente, andere eigenaren en huurders in deze gebieden. Bovendien heeft dit ook een positief effect op de aantrekkelijkheid van de locaties voor de «rijksgebruikers».

De Rijksgebouwendienst is inmiddels een onderzoek begonnen om een scherper beeld te krijgen van de financieel-economische effecten van investeringen in de rijkshuisvesting.

Blijvende verantwoordelijkheid

De Rijksgebouwendienst heeft blijvende verantwoordelijkheid voor zijn monumenten. Slechts bij hoge uitzondering kan een object «van bijzonder cultuurhistorisch belang» (Categorie II) worden «vervreemd», mits het in goede handen overgaat. Uitgangspunt voor het beleid met betrekking tot de Rgd-monumenten is het instandhouden van monumenten in rijksbezit en een passend gebruik stimuleren.

Die opdracht kan soms op gespannen voet staan met de hoofdtaak van de Rgd: zorgen dat de rijksoverheid door een goede huisvesting goed kan functioneren. Want als een monument geen goede werkplek kan leveren, moet het gebouw dan toch in stand worden gehouden?

Het antwoord op die vraag luidt «ja». De monumenten die een relatie hebben met de rijksoverheid vallen blijvend onder haar verantwoordelijkheid. Slechts bij hoge uitzondering en onder strikte voorwaarden kan de Rijksgebouwendienst hiervan afwijken. Dit geldt voornamelijk voor monumenten die aangekocht zijn ten tijde van huisvestingsnood.

Is het zo erg dat er voor een monument nu geen passende bestemming is te vinden? Misschien zijn de omstandigheden over vijfentwintig jaar wel heel anders. Is het zo erg dat een gebouw zich even onttrekt aan de normen van efficiency en economie van vandaag?

Sommige monumenten zijn zó belangrijk dat het Rijk ze blijvend in bezit wil houden en ze dus ook niet zal vervreemden. Deze monumenten «van buitengewoon nationaal cultuurhistorisch belang» zijn als monumenten van «Categorie I» in het monumentenregister van de Rgd geplaatst.

Voor de andere Rgd-monumenten geldt dat ze «van bijzonder cultuurhistorisch belang» zijn. Deze zijn in «Categorie II» geplaatst en daarvoor geldt ook dat er in principe niet vervreemd mag worden, tenzij er structureel geen passende gebruiker voor gevonden kan worden.

Achteraf gezien bleek dat voor sommige afgestoten Categorie II monumenten toch een passend gebruik door rijksdiensten mogelijk was, zeker in combinatie met aanpalende panden. De Rgd wil daarom vanuit portefeuille-overwegingen terughoudend zijn in het vervreemden van monumenten uit Categorie II. Monumenten staan veelal van oudsher in de binnenstad en geven uitstraling naar de stad. De monumenten in binnensteden liggen op van oudsher geschikte lokaties voor de rijksoverheid als vestigingsplaats. Tevens kan de uitstraling van monumenten bijdragen aan het gewenst imago van rijksdiensten. Bovendien heeft de Rgd een voorbeeldfunctie voor de uitvoering van rijksbeleid en laat daarmee zien welke mogelijkheden er zijn voor functionele inpassing van monumenten.

In het Monumentenregister Rijksgebouwendienst1 zijn de criteria opgenomen die aangeven wanneer een monument in Categorie I of II geplaatst zou kunnen worden. Uiteindelijk stelt de verantwoordelijke bewindspersoon van VROM vast welk monument op welke lijst komt te staan. Over de samenstelling van de lijst is de Kamer in 1993 geïnformeerd. De nieuwe lijst is per 1 augustus 2001 bijgewerkt.

Voortaan zal eens in de vijf jaar, op advies van de Rijksbouwmeester, de verdeling van de monumenten over de categorieën worden heroverwogen en opnieuw worden vastgesteld.

Voor monumenten uit Categorie II waarvoor naar verwachting binnen een middellange termijn geen passende functie gevonden kan worden binnen de rijksdienst, kan afstoting overwogen worden. Voor een af te stoten Categorie II-monument moet de nieuwe eigenaar garanderen dat de monumentale waarde in stand blijft. Van geval tot geval zal een afweging worden gemaakt of de monumentale waarden bij de nieuwe eigenaar voldoende zijn veilig gesteld. In bijzondere omstandigheden kan op advies van de Rijksbouwmeester worden voorgesteld om een Categorie II-monument in de rijksvoorraad te houden en bij de eerst volgende nieuwe vaststelling van de verdeling van monumenten over de categorieën, dit object toe te voegen aan de Categorie I lijst.

De Rgd heeft ook de procedures rond een eventuele vervreemding voor beide categorieën monumenten aangescherpt. Momenteel kan bijvoorbeeld een afzonderlijk gebouw voor afstoting in aanmerking komen omdat het te klein is. Voortaan zal echter ook naar de omgeving van het gebouw gekeken worden. Want een te klein gebouw kan in combinatie met de omliggende gebouwen wellicht wél geschikt zijn voor rijkshuisvesting. Iets dergelijks doet zich voor bij een aantal panden aan de Maliebaan in Utrecht.

Ook door strategisch aan te kopen, kunnen de mogelijkheden van bestaande monumenten als «ensemble» worden vergroot.

De Rijksgebouwendienst kan bij een aankoop de betekenis van het monument voor de omgeving een rol laten spelen. Wanneer de Rgd een monument voor huisvesting aankoopt, kan de betekenis van de rijksdienst die er gehuisvest wordt voor de omgeving zó groot zijn dat de hele buurt opleeft.

Een experimentele bescherming voor recente «inspirerende bouwkunst»

Anders dan in de ons omringende landen kan in Nederland een gebouw op grond van de Monumentenwet niet als monument aangewezen worden wanneer het jonger is dan vijftig jaar. Deze mogelijkheid bestaat wel via gemeentelijke en provinciale verordeningen. Toch zijn er onder de gebouwen van na 1950 vele met een hoge architectonische waarde en zelfs al met cultuurhistorische betekenis. Deze gebouwen verdienen uiteraard een extra zorgvuldige behandeling. Onderhoud alleen is dan niet genoeg; de inspanningen moeten ook gericht zijn op de instandhouding van de karakteristieke uitingen van de architectonische waarde.

De Rijksgebouwendienst streeft een hoge kwaliteit na, maar het bouwen verandert. Tegenwoordig bouwt men niet meer voor de eeuwigheid. Recente architectuur haalt de leeftijd van vijftig jaar, de ondergrens voor een beschermde status, vaak niet meer in ongeschonden staat. Veel gebouwen worden eerder afgebroken of verbouwd, omdat de oorspronkelijke functie is vervallen of omdat ze technisch versleten zijn. Toch geldt voor een deel van de recente architectuur dat de gebouwen hoge architectonische of cultuurhistorische waarde hebben, dat het gaat om«inspirerende bouwkunst». Daarvoor is een bijzondere bescherming nodig.

Maar dat roept wel weer nieuwe dilemma's op. Want moeten gebouwen die technisch gezien helemaal niet ontworpen zijn voor langdurig gebruik, met veel kunst- en vliegwerk toch bewaard worden? Een zeer korte technische levensduur is in de praktijk een bijna fysieke grens gebleken voor monumentenzorg.

En voor andere panden is het risico reëel dat, voordat de status van monument kan zijn verworven, de karakteristieken van het gebouw verloren gaan door een aanpassing aan een veranderd gebruik.

De Monumentenwet van1988 biedt strikt genomen geen mogelijkheid recente architectuur te beschermen. Alleen via provinciale en gemeentelijke verordeningen lukt dat wel, omdat deze geen ouderdomsgrens kennen.

Het thema krijgt steeds meer aandacht. Zo heeft de Rijksdienst voor de Monumentenzorg in 2001 een plan van aanpak in uitvoering gebracht voor de inventarisatie van de bouwkunst uit de periode van de Wederopbouw (1940–1965). Vooralsnog zal echter alleen in uitzonderlijke gevallen tot bescherming van deze architectuur worden overgegaan.

De Rijksgebouwendienst wil op experimentele basis beginnen met een bescherming van «inspirerende bouwkunst». De Rgd zal daartoe een kleine selectie maken van «inspirerende bouwkunst» uit zijn eigen gebouwenvoorraad. Deze objecten zijn jonger dan vijftig jaar, vertegenwoordigen de recente architectuur van de Rijksoverheid en bezitten een hoge architectonische waarde.

Een op te richten adviescommissie, onder voorzitterschap van de Rijksbouwmeester, zal de bewindspersoon van VROM adviseren enkele exemplarische objecten jonger dan vijftig jaar aan te merken als «inspirerende bouwkunst». Die gebouwen worden aan de buitenkant voorzien van een duidelijk zichtbaar vignet met de tekst: «Inspirerende bouwkunst. Recente architectuur geselecteerd door de Rijksgebouwendienst. Wordt als monument behandeld.» Het vignet drukt een intentie uit van de Rijksgebouwendienst en de betrokken gebruiker, maar heeft wettelijk geen betekenis.

Het Rijk wordt geacht als een goed huisvader met zijn gebouwen om te gaan. De vraag kan dus rijzen of een dergelijke bescherming voor Rgd-gebouwen wel nodig is.

Omdat kantoorgebouwen tegenwoordig een korte doorlooptijd hebben, is het soms nodig een gebouw om functionele redenen zodanig aan te passen dat ook de architectuur verandert. En in het uiterste geval moet het gebouw zelfs helemaal vervangen worden. Goede zorg is daardoor dus niet synoniem aan het behouden van de hoge architectonische waarde van een pand.

Hoe jonger een gebouw, hoe moeilijker het kan zijn om aan te geven of het die bijzondere bescherming moet krijgen. Want hoe recenter de bouwkunst hoe groter de rol van smaak en mode kan zijn bij de beoordeling en hoe moeilijker het ook is redelijk objectieve criteria te formuleren.

In ieder geval moet het gebouw dat het predikaat «inspirerende bouwkunst» krijgt, behoren tot die karakteristieke architectuur die dusdanig consistent en dominant is, dat belangrijke voorbeelden van die stroming worden behouden.

Openheid vergroten en vakmanschap aanbieden

De Rgd wil de openheid rond zijn monumentenzorg vergroten.

Zo zullen de kwalitatieve standaarden die de Rgd voor monumentenzorg hanteert, worden vastgelegd en openbaar gemaakt. Omdat het gaat om standaarden op velerlei terrein (variërend van beheer tot materiaalbehandeling bij restauratie, van aanpassingen voor eigentijds gebruik tot conserveringstechnieken) zal de vastlegging en openbaarmaking veel werk en tijd kosten en dus gefaseerd geschieden.

Wanneer getoetst wordt of de zorg voor een bepaald monument aan de Rgd-standaarden voldoet, zal die toetsing ook openbaar gemaakt worden.

Verder zullen alle Rgd-monumenten worden opgenomen in een publiek toegankelijk digitaal informatiesysteem waarin alle relevante basisgegevens van een monument zullen zijn opgenomen. Voor dit informatiesysteem zal aansluiting gezocht worden bij het Rijksmonumentenregister. Bovendien zal het systeem dusdanig worden ingericht dat het ook een bijdrage kan leveren aan het levend houden van de culturele betekenis van de daarin opgenomen monumenten. Naast een droge opsomming van gegevens, zullen ook boeiende verhalen en illustraties worden opgenomen over de geschiedenis, de restauratie en het huidige gebruik. De stijl en aanpak van het informatiesysteem zullen zodanig zijn dat het grote publiek, de vakman én de scriptieschrijver er voldoende van hun gading kunnen vinden. In principe wordt het systeem ook via internet toegankelijk. Een uitzondering zal gemaakt worden voor gebouwen waarbij de veiligheid van belang is. Zo zal de plattegrond van een gevangenis uiteraard niet openbaar worden gemaakt.

Ook zal, samen met de gebruikers van de Rgd-monumenten, gekeken worden hoe de publieke toegankelijkheid van de monumenten vergroot kan worden. Voor lang niet elk monument zal een grotere toegankelijkheid gerealiseerd kunnen worden in verband met de beperkingen van het huidige gebruik (zoals bij paleizen en bij gevangenissen). Maar waar mogelijk wordt de publieke toegankelijkheid verbeterd en waar dat echt niet kan zal extra zorg worden besteed aan de informatie in het in te richten digitale informatiesysteem.

De Rijksgebouwendienst wil zijn kennis en vakmanschap met betrekking tot monumenten meer gaan delen. Op verzoek van bewindslieden kunnen voortaan ook andere overheden en niet-rijksdiensten worden bijgestaan.

De Rgd zal zich daarbij allereerst richten op overheden die cultuurhistorische objecten van kardinaal belang in hun bezit hebben. Het gaat dan om provincies, gemeenten, andere openbare lichamen en rijksdiensten die hun monumentenzorg in eigen beheer hebben.

Daarnaast wil de Rgd zijn diensten beschikbaar stellen aan andere organisaties die geheel of gedeeltelijk uit collectieve middelen worden betaald. Voor de Rgd-diensten worden dan marktconforme tarieven gerekend.

In bijzondere gevallen kan het aanbod ook voor particuliere instellingen gelden.

Het aanbod van de Rijksgebouwendienst betreft de volle breedte van de monumentenzorg, variërend van kunsthistorische kennis tot projectmanagement, van bouwkundig onderhoud tot bouwhistorisch onderzoek, van monumentenbeleid tot conserveringstechnieken. Het gaat om de inbreng van bijvoorbeeld restauratiearchitecten, kunsthistorici, monumenten-adviseurs en technische adviseurs.

Er zijn in Nederland tal van organisaties, die zich bezig houden met monumentenzorg. Bij de rijksoverheid zijn dat onder andere de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek en het Instituut Collectie Nederland. Verder zijn er ook bij de lagere overheden organisaties en dienstonderdelen die zich met monumentenzorg bezighouden. De Rijksgebouwendienst wil de bestaande samenwerking met deze organisaties verder uitbouwen. Daarmee wil de Rgd bijdragen aan een steviger ontwikkeling van de monumentenkennis en het restauratievakmanschap in Nederland.

Heel direct wil de Rgd zich meer gaan richten op de banden met het onderwijs. In het kielzog van de toenemende belangstelling voor de monumentenzorg is ook een toenemende capaciteit van het restauratievak benodigd. Daar is op veel gebieden nu al sprake van een een (kwantitatief of kwalitatief ) tekort. Vanuit de overtuiging dat de eigen praktijkervaringen in het onderwijs wervend kunnen werken, wil de Rgd ook in het onderwijs investeren.

Op de eigen bouwplaatsen zullen stagemogelijkheden worden geschapen in het kader van het leerlingbouwplaatsenbeleid en bij de opleidingen tot architect of tot opzichter zullen Rgd-medewerkers regelmatig als gastdocent ingezet worden.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. W. Remkes


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven