27 431
Wijziging van belastingwetten c.a. (Belastingplan 2001)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 7 november 2000

De vaste commissie voor Financiën,1 belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave blz.

I.ALGEMEEN2
   
1.Inleiding2
   
2.Arbeidsmarktbeleid5
2.1 Algemeen5
2.2Afdrachtvermindering voor langdurig werkloze ouderen7
2.3Afdrachtvermindering voor betaald ouderschapsverlof7
2.4Defiscalisering werkaanvaardingspremies9
2.5Afdrachtvermindering arbo-investeringen voor de non-profit sector10
2.6Kinderopvang11
2.6.1Verruiming aftrekbare uitgaven voor kinderopvang11
2.6.2Verruiming vrijstelling kinderopvang in de omzetbelasting12
   
3.Zorg12
3.1Verruiming aftrek buitengewone uitgaven gehandicapten en chronisch zieken12
3.2BTW thuiszorg14
3.3BTW medische hulpmiddelen14
   
4.Bevordering van onderwijs en kennis15
4.1 Verruiming bestaande fiscale faciliteiten ten behoeve van scholing15
4.2Intensivering afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk15
   
5.Natuur en milieu15
5.1Inleiding15
5.2Stimulering van duurzame energie16
5.3Warmtekrachtkoppeling (WKK)17
5.4Klimaatneutrale energiedragers18
5.5Experiment verhandelbare reducties18
5.6Wijziging REB in verband met convenant kolencentrales19
5.7Wijziging REB: boscertificaten19
5.8Afvalstoffenbelasting20
5.9Stimulering duurzame landbouw20
5.10DOA en MIA21
5.11Groen beleggen (Wet inkomstenbelasting 2001 en Dubo)21
5.12Vergroening autobelastingen21
   
6.Stimulering ondernemerschap/ondernemerspakket 200123
6.1 Inleiding23
6.2Structuur van de vrijstellingen: twee kaderregelingen in box III25
6.3De vrijstelling voor sociaal-ethische beleggingen25
6.4Persoonsgebonden aftrekpost maatschappelijk beleggen26
6.5Durfkapitaal26
6.6Overgangsregeling voor beleggingen in films en schepen27
6.7Verlaging tarief kapitaalsbelasting met 0,15%28
   
7.Overig29
7.1 Aanpassing eigenwoningforfait30
7.2Herbestedingsreserve31
7.3Kapitaalverzekeringen voor kinderen31
7.4Omzetbelasting – toepassing verlaagd tarief33
7.5Heffing op vaartuigen33
   
8.Europeesrechtelijke aspecten33
   
IIARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING34

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de PvdA-fractie stemmen op hoofdlijnen in met de voorstellen uit het Belastingplan 2001. Het betreft hier immers de uitwerking van afspraken inzake vergroening uit het Regeerakkoord, van toezeggingen gedaan tijdens de behandeling van de Belastingherziening 2001 en de verwerking van tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen aangenomen moties. Deze leden hebben wel over een aantal punten de nodige vragen en opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Belastingplan 2001), dat beoogt een deel van de fiscale beleidsvoornemens uit het lastenverlichtingspakket 2001 uit te werken.

Het overige deel van de lastenverlichting voor het jaar 2001 wordt uitgewerkt in respectievelijk de Tariefwet 2001 en de Veegwet 2001. Deze leden zijn van mening dat de verdeling van de lastenverlichting over diverse wetsvoorstellen die eenvoud niet ten goede komt, maar vaak onvermijdelijk is. Daarbij is de door de regering gekozen systematiek in hun ogen een logische.

Met het Belastingplan 2001 wordt beoogd, zo hebben de leden van de VVD-fractie in de considerans van het wetsvoorstel kunnen lezen, maatregelen te treffen op het gebied van arbeidsmarktbeleid, zorg, onderwijs en kennisbevordering, natuur en milieu, stimulering van het ondernemerschap, alsmede met betrekking tot enkele overige onderwerpen. Deze maatregelen grijpen in de structuur van de verschillende belastingwetten in.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de fiscale beleidsvoornemens voor 2001. Zij vragen zich af waarom er zo'n veertig maatregelen hun beslag krijgen, waardoor meer dan tachtig wijzigingen van de bestaande belastingwet nodig zijn. Waarom zijn deze niet meegenomen in de Belastingherziening 2001, cq. in de Tariefwet 2001? Genoemde leden vinden het jammer dat er geen duidelijkheid bestaat over het moment waarop de maatregelen waarvoor goedkeuring van Brussel is vereist, zullen ingaan. Was dat niet beter te plannen? Waarom zijn de maatregelen zo laat aangemeld in Brussel? Wat is het beleid inzake deze aanmeldingsprocedure? Het is geen goede gang van zaken dat veel maatregelen bij Koninklijk Besluit (KB) in werking zullen treden. Hoe wordt dat in de toekomst voorkomen?

Het valt de leden van de CDA-fractie op dat de inslag van de jaarlijkse belastingplannen steeds instrumenteler wordt. De memorie van toelichting wordt nu zelfs opgedeeld in kopjes als «arbeidsmarktbeleid», «zorg» en «onderwijs». De leden benadrukken met klem dat de kernfunctie van het belastingstelsel, namelijk het genereren van overheidsmiddelen, niet uit het oog verloren mag worden. Opvallend is voorts dat er veel nieuwe afdrachtkortingen in het leven worden geroepen. Herinneren de bewindslieden zich nog het rapport van de Algemene Rekenkamer «Belastingen als beleidsinstrument» (kamerstuknr. 26 452)? Hierin werd geconcludeerd dat het effect van de afdrachtkorting aantoonbaar gering was. Is de regering een andere mening toegedaan?

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel dat ertoe strekt enkele wijzigingen in de verschillende belastingwetten aan te brengen. De leden van de D66-fractie spreken hun waardering uit voor het handzame overzicht van de maatregelen die in de Tariefwet 2001, het Belastingplan 2001 en de Veegwet 2001 aan de orde zijn.

De leden van de D66-fractie constateren dat het onderhavige wetsvoorstel een groot aantal intensiveringen van belastinguitgaven oftewel «fiscale subsidies» kent. Zij delen het standpunt van de regering niet dat bij de onderscheiden maatregelen van het onderhavige wetsvoorstel kan worden volstaan met een kwalitatieve inschatting van de meer specifieke instrumentele doelstelling. De leden van de fractie van D66 vragen wat het nut is van de door de regering aangekondigde evaluatie van onderhavige regelingen, als niet tevoren een onderbouwing van de te bereiken doelen van de fiscale subsidies is gegeven. De effectiviteit van de fiscale subsidies is anders niet toetsbaar. Deze leden betreuren het zeer dat de regering in de onderbouwing van de fiscale subsidies voorbijgaat aan de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer in het rapport «Belastingen als beleidsinstrument» (Kamerstuk 26 452). Zij verzoeken de regering om in de Nota naar aanleiding van het verslag alsnog bij de verschillende belastinguitgaven te vermelden welke doelen zij hiermee wenst te bereiken en voorts mee te delen wanneer de evaluatie plaatsvindt.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Een algemene opmerking betreft de beantwoording van de regering bij de vrij fundamentele kritiek van de Raad van State over het ontbreken van een heldere beleidsafweging die gemaakt wordt om uiteindelijk tot het instrument van fiscale subsidies over te gaan. Deze leden menen dat de regering zich er te makkelijk vanaf maakt door toekomstige evaluaties toe te zeggen. Evaluaties hebben namelijk alleen zin als duidelijk is waarop geëvalueerd wordt, en daarvoor zijn heldere kwantitatieve dan wel kwalitatieve doelstellingen nodig. Het probleem bij het onderhavige wetsvoorstel is dat voor vele fiscale subdidies deze doelstellingen grotendeels ontbreken. Is de regering niet met de leden van de GroenLinks-fractie van mening dat het toetsingskader uit de Miljoenennota betekent dat in de toekomst uitgebreider dan in het voorliggende wetsvoorstel op de punten «toelichting en uitwerking instrumentele doeleinden» en «motivering instrumentkeuze» moet worden ingegaan?

De leden van de fracties van GPV en RPF hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. De doelstellingen van de meeste voorstellen hebben hun instemming, maar in toenemende mate bestaat bij hen twijfel over de gehanteerde instrumenten. Zij kunnen zich niet aan de indruk onttrekken, dat de fiscaliteit wel erg gemakkelijk wordt gebruikt voor niet-fiscale doelen. Dat komt enerzijds niet ten goede aan de inzichtelijkheid van het fiscale stelsel en leidt anderzijds gemakkelijk tot beleidskeuzen welke zich onttrekken aan het normale prioriteitstellings- en afwegingsproces. Ook hebben de genoemde leden de indruk dat de interpretatie van Europese regelgeving wel erg optimistisch is getoonzet. Deze leden menen, dat de regering in het nader rapport niet altijd overtuigend reageert op de kritiek van Raad van State.

De leden van de D66-fractie hebben tot hun ongenoegen kennisgenomen van de mededeling dat in het onderhavige wetsvoorstel geen regeling is opgenomen om het gebruik van openbaar vervoer door bezitters van de auto van de zaak te stimuleren. Deze leden weten weliswaar dat het hier een complexe materie betreft, maar weten ook dat oplossingen denkbaar zijn. Zij merken op dat de gedachtewisseling over dit onderwerp al enkele jaren gaande is en verzoeken de regering alsnog in het kader van dit wetsvoorstel met een voorstel te komen ter uitvoering van de door de Kamer aanvaarde motie Giskes c.s. (Kamerstuk 26 727, nr. 118), die oproept tot onderzoek naar de mogelijkheden om bezitters van de auto van de zaak te stimuleren gebruik te maken van het openbaar vervoer.

De leden van de fractie van GroenLinks dringen er eveneens sterk opaan om conform de motie-Giskes/Vendrik (26 727, nr. 118) snel met maatregelen te komen die het gebruik van openbaar vervoer stimuleren voor bezitters van een auto van de zaak. Ook constateren zij een verschil in benadering waarom hiervoor nog geen maatregelen voorliggen. De regering stelt nu dat de materie te gecompliceerd is en dat de uitvoering daarom meer tijd vergt. In het debat over de Algemene Financiële Beschouwingen is echter door de staatssecretaris van Financiën medegedeeld dat stimulering van het openbaar vervoer mogelijk is door extra geld vrij te maken, maar dat de pot leeg is. Kan uitleg worden verschaft over dit verschil in benadering? Kan hierbij ook worden ingegaan op de complexiteit van de benadering en op de (eventuele) financiële consequenties van mogelijke maatregelen? De leden van de GroenLinks-fractie zouden zelfs maatregelen kunnen bedenken die geld opleveren, door het gebruik van de auto van de zaak ontmoedigen. Kan de regering in ieder geval mogelijke richtingen voor de uitvoering van de motie aangeven?

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. In de Tariefwet is voorgesteld om de doorstroom-SPAK (specifieke afdrachtkorting) af te schaffen en de financiële middelen te gebruiken voor een verhoging van de arbeidskorting. Dit contrasteert met de verruiming van de afdrachtverminderingen die in dit wetsvoorstel worden voorgesteld. Kunnen concreet toetsbare doelen worden genoemd waaraan de effectiviteit van deze verruimingen kunnen worden afgemeten? In antwoord op de Raad van State stelt de regering dat inkomensbeleid een aanleiding kan zijn voor meer kwalitatieve doelen. Geldt dit ook voor de afdrachtvermindering voor langdurig werklozen? Zo nee, kunnen dan kwantitatieve doelen voor deze verruiming genoemd worden? Kan datzelfde worden gedaan voor de afdrachtvermindering van speur- en ontwikkelingswerk?

2. Arbeidsmarktbeleid

2.1 Algemeen

Met de regering zijn de leden van de VVD-fractie van mening dat de huidige arbeidsmarktsituatie een unieke kans biedt langdurige uitkeringsafhankelijkheid een halt toe te roepen. Zo vinden deze leden het van belang dat laaggeschoolden, vrouwen, ouderen en allochtonen in groten getale hun weg naar de arbeidsmarkt weten te vinden. Zij zouden daarom graag van de regering vernemen in welke mate de arbeidsparticipatie als gevolg van de voorgenomen voorstellen naar haar verwachting zal stijgen.

De leden van de CDA-fractie hebben twijfels of de arbeidskorting meer dan f 2000,– per belastingplichtige dient te zijn. Zij betwijfelen dat deze maatregel voor alle inkomensgroepen het beoogde effect zal hebben en vragen een nadere onderbouwing van de bewindslieden toegespitst op de verschillende inkomenscategorieën. Ook vragen deze leden een overzicht van de gevolgen van deze arbeidskorting met daarin de verschillen in netto-inkomen bij werkenden en AOW-ers in verschillende inkomensklassen (minimumloon, 1½ modaal 2x modaal) in 2000 en 2001. Geeft het inkomensbeeld de regering geen aanleiding de ouderentoeslag en/of de inactiviteitenkorting te verhogen cq. te introduceren? Genoemde leden verwijzen naar de argumenten die zij hebben aangedragen bij de behandeling van de belastingherziening. Kan worden meegedeeld hoeveel AOW-ers en uitkeringsgerechtigden op achterstand worden gezet ten opzichte van de werkenden? Is er in dit geval nog wel sprake van koppeling? Waarom wordt niet voorgesteld om voor gehandicapten en langdurig uitkeringsgerechtigden een extra fiscale aftrek te introduceren, conform de WAJONG (Wet arbeidsongeschiktheid jong gehandicapten).

De leden van de CDA-fractie achten de verruiming van afdrachtkorting ten behoeve van de langdurig werkloze ouderen procedureel vreemd. De lage arbeidsdeelname van ouderen is mede het gevolg geweest van beleid dat bewust gericht was op het creëren van ruimte voor nieuwkomers op de arbeidsmarkt. Nu wil de regering de arbeidsdeelname weer verhogen en daartoe wordt de reïntegratie van thans werkloze ouderen weer bevorderd. Deze leden ondersteunen de beleidsdoelstelling te bevorderen dat ouderen langer kunnen deelnemen aan het arbeidsproces, maar vinden dat er niet met ouderen gesold mag worden. Zij stellen de vraag waarom enerzijds SPAK's worden afgeschaft en anderzijds nieuwe SPAK's in het leven worden geroepen c.q. worden verruimd. De doorstroom-SPAK wordt afgeschaft omdat dit te maken heeft met knelpunten op de arbeidsmarkt. Deze knelpunten zitten vooral bij het aanbod van arbeid dat gestimuleerd moet worden. Daarom wordt gekozen voor de defiscalisering en verhoging van de arbeidstoeslag. Toch worden in het Belastingplan 2001 nieuwe afdrachtkortingen geïntroduceerd. Zijn deze maatregelen niet meer gericht op het behoud van arbeid dan op de stimulering van het aanbod? Waarom wordt in het persbericht zeer eenzijdig de nadruk gelegd op de invoering van de verschillende SPAK's die de burgers ten goede komen en wordt de afschaffing van de doordroom-SPAK niet in het persbericht vermeld? De doorstroom-SPAK was bedoeld om de armoedeval te verkleinen voor mensen die buiten het bereik van de SPAK voor langdurig werklozen dreigden te vallen. De leden van de CDA-fractie vragen hoe het afschaffen van de doorstroom-SPAK zich verhoudt met het beleid van de minister van Sociale Zaken, de heer Vermeend, om de armoedeval juist te verkleinen.

Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen zijn voorstellen gedaan om de aanvullende kinderkorting te verhogen en eveneens de leeftijd van 12 naar 16 jaar op te trekken. Is het waar dat de invoering van deze kinderkorting een vreemde uitwerking heeft? Ouders die samenwonen en niet kiezen voor het fiscaal partnerschap kunnen namelijk beiden, dan wel één van beiden, in aanmerking komen voor kinderkorting. Het komt deze leden voor dat gehuwden daardoor worden achtergesteld. De leden van de CDA-fractie bepleiten gelijkstelling voor gehuwden en ongehuwden. Hoe is het wat dit betreft overigens gesteld met gescheiden ouders die een co-ouderschapregeling hebben getroffen?

Vanaf 2001 wordt gewerkt met een heffingskorting. Genoemde leden vragen of er in de situatie van een AOW-er met een jongere partner zonder werk geen complicaties ontstaan met de hoogte van de heffingskorting. Is het juist dat in een dergelijke situatie de partner een lagere heffingskorting ontvangt dan de circa f 3000,– maximaal? Graag ontvangen deze leden enkele voorbeelden.

In de Nota van wijziging inzake de aanpassingswet IB 2001 is opgenomen dat de kinderkorting en de aanvullende kinderkorting in mindering zullen worden gebracht op een bijstandsuitkering. Dat betekent dat mensen met kinderen een iets hoger netto inkomen krijgen dan mensen zonder kinderen. De leden van de CDA-fractie vinden het onbegrijpelijk dat de arbeidskorting voor mensen in de bijstand met een klein deeltijdbaantje wel wordt weggekort. Is het niet beter om de arbeidskorting niet weg te korten en de arbeidskorting in het traject onder de 50% minimumloon gelijk te stelen met dat voor het traject boven 50% minimumloon?

De leden van de fractie van D66 onderschrijven de gedachte dat verhoging van de arbeidsparticipatie een krachtig middel is voor een houdbare ontwikkeling van de overheidsfinanciën. Zij vragen de regering om in dat verband, tegen de achtergrond van de huidige arbeidsmarkt, nog eens toe te lichten waarom toch weer allerlei afdrachtkortingen worden geïntroduceerd c.q. worden geïntensiveerd. Zitten de problemen niet minstens evenzeer aan de aanbodkant van de arbeidsmarkt?

De leden van de GroenLinks-fractie staan positief tegenover verschillende arbeidsmarktmaatregelen die de regering voorstelt. Het gaat hierbij om maatregelen voor de kinderopvang en het verruimen van de afdrachtkorting voor langdurig werklozen en de invoering van de nieuwe afdrachtsvermindering ten behoeve van betaald ouderschapsverlof. Kritisch zijn deze leden over de aanpak van de armoedevalproblematiek door de regering en de verschillen van systematiek die zij laat be- en ontstaan tussen de non-profit sector en de profit-sector inzake arbeidsomstandigheden en scholing. De leden van de GroenLinks-fractie menen, evenals de Raad van State, dat de armoedevalproblematiek gecoördineerd en over een brede linie dient te worden aangepakt. Het regeringsbeleid, te weten een verhoging van de arbeidskorting voor iedereen met f 85,– en de defiscalisering van werkaanvaardingspremies, is volstrekt onvoldoende. Hiernaast kwalificeren deze leden het armoedevalbeleid van de regering als een ad-hoc beleid, dat de consistentie en coherentie van het inkomensbeleid (waaronder armoedebeleid en armoedevalbeleid) niet ten goede komt. De leden van de GroenLinks-fractie zijn met de Raad van State van mening dat de scholingsaftrek en de afdrachtvermindering arbo-investeringen voor de profitsector ook de vorm van een afdrachtkorting kan worden gegeven (net als in de non-profitsector). Hiertoe zal de regering helaas nog niet overgaan. Wel is er de toezegging dat beide regelingen na drie jaar zullen worden geëvalueerd. Zijn hiertoe, overeenkomstig het vermelde in bijlage 4 bij de Miljoenennota 2001, reeds adequate voorwaarden voor geschapen?

Nieuwe afdrachtverminderingen met als doel het stimuleren van de vraag naar arbeid, roepen in deze tijd van arbeidsschaarste, aldus de leden van de SP-fractie, de vraag op wat de analyse is van de blijvende langdurige werkloosheid. Moeten werkgevers niet met andere middelen, bijvoorbeeld een wettelijke verplichting met sancties, worden overreden tot het aannemen van mensen uit groepen waar de werkloosheid tot nu toe hardnekkig blijft?

2.2 Afdrachtvermindering voor langdurig werkloze ouderen

De leden van de PvdA-fractie juichen het toe dat de afdrachtvermindering voor langdurig werkloze ouderen is verruimd. Zien zij het goed dat de werkaanvaardingspremies ook voor deze groep van toepassing zijn, zodat zowel de vraag- als aanbodzijde gestimuleerd worden? In de memorie van toelichting wordt meegedeeld dat dit nuttige instrument als tijdelijke verzachting van de armoedeval nog nadere aandacht behoeft. Is de nu voorliggende uitwerking de definitieve vorm, of wordt het instrument nog verder uitgewerkt?

De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het voorstel om de regeling afdrachtsvermindering voor langdurig werklozen te verruimen.

De leden van de fractie van D66 ondersteunen het beleid gericht op de bevordering van de arbeidsdeelname van ouderen. Zij vermoeden overigens dat niet iedereen van boven de 50 jaar zich zal herkennen in de aanduiding «oudere». Alvorens zich te kunnen uitspreken over de wenselijkheid van de voorgestelde verhoging van het toetsloon, vernemen deze leden graag waarop de veronderstelling is gebaseerd dat zo'n maatregel werkt en van welk aantal toetreders is uitgegaan bij de bepaling van het budgettaire effect van 50 miljoen (tabel 7, blz. 32). Deze leden willen voorts graag weten of is overwogen de afdrachtvermindering onderwijs voor werkloze werknemers van 50 jaar en ouder te verhogen en zo nee waarom niet.

De leden van de fracties van GPV en RPF steunen het streven van de regering om de arbeidsdeelname van ouderen te vergroten. Zij constateren dat de regering kiest voor een verruiming van de regeling afdrachtsvermindering lage lonen voor werkloze werknemers ouder dan 50 jaar. Het toetsloon wordt verruimd tot 150%, waarmee wordt beoogd de drempel voor werkgevers om oudere werknemers aan te nemen, te verlagen. Is het in de huidige economische situatie, met een zeer krappe arbeidsmarkt, wel zo effectief om met extra financiële prikkels te werken? Heeft de regering ook kwantificeerbare doelstellingen geformuleerd? Kan de regering de keuze voor deze maatregel verdedigen ten opzichte van haar voorstel in de Tariefwet 2001 om de doorstroomafdrachtkorting voor langdurig werklozen af te schaffen?

2.3 Afdrachtsvermindering voor betaald ouderschapsverlof

De leden van de PvdA fractie zijn positief verrast door de inzet van de regering gericht op het stimuleren van het ouderschapsverlof. Tegelijkertijd roept de inhoud van de nu voorgestelde fiscale stimuleringsregeling de nodige vragen op. Vragen die hadden kunnen worden betrokken bij de vormgeving van het stimuleren van ouderschapsverlof indien de regering haar voorstellen in een eerder stadium met de vaste commissie voor Sociale Zaken en werkgelegenheid had besproken. Wat is de ratio achter de keuze om betaald ouderschapsverlof te stimuleren via een fiscale afdrachtvermindering van de loonbelasting en de premies voor volksverzekeringen? Ziet de regering deze stimuleringsregeling van ouderschapverlof als eerste stap naar een wettelijk recht op betaald ouderschapsverlof?

Klopt het dat de kostenverdeling van de fiscale stimuleringsregeling ouderschapsverlof tussen overheid, werkgevers en werknemers zich in principe verhoudt als 50 : 20 : 30? Met welk percentage doorbetaald loon is rekening gehouden bij de berekening van de kosten van betaald ouderschapsverlof? Wat zijn de gevolgen, bijvoorbeeld voor de datum van inwerkingtreding, wanneer dit onderdeel van het nu voorliggende wetsvoorstel op een later tijdstip afzonderlijk wordt behandeld, zodat regering en de Kamer eerst een politiek-inhoudelijk debat kunnen voeren, zo vragen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie hebben ook kennisgenomen van de gevolgen van het nieuwe belastingstelsel voor de groep co-ouders. Is het juist dat de ouder bij wie het kind niet is ingeschreven in het nieuwe belastingstelsel geen recht heeft op de ouderkortingen en kinderkortingen terwijl hij of zij wel zorgtaken heeft? Kan worden verduidelijkt wat de financiële consequenties zijn voor deze ouders? De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de rechten die in het oude belastingstelsel gelden niet zijn overgenomen in het nieuwe stelsel en vragen of de daaruit voortvloeiende achteruitgang ook door de regering is beoogd.

Tijdens de laatste Algemene Politieke Beschouwingen heeft de Kamer de positie van gezinnen met kinderen en een minimuminkomen, aanzienlijk verbeterd door zowel de leeftijd als het bedrag van de aanvullende kinderkorting te verhogen. Zien deze leden het goed dat ouders die samenwonen en niet kiezen voor het fiscaal partnerschap twee maal voor de kinderkorting in aanmerking komen in tegenstelling tot echtparen en fiscale partners? Is de regeling ook zo bedoeld, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Met betrekking tot de afdrachtvermindering voor betaald ouderschapsverlof vragen de leden van de VVD-fractie de regering twee jaar na de inwerkingtreding van deze maatregel de gebruikscijfers aan de Kamer te overleggen om te kunnen vaststellen of deze maatregelen het gewenste effect hebben gehad. Aandachtspunt voor deze leden is te kunnen vaststellen of de zorgparticipatie van met name mannen aanzienlijk is toegenomen.

De leden van de CDA-fractie vragen de bewindslieden hoeveel effect de afdrachtvermindering voor betaald ouderschapsverlof zal hebben in zowel het bedrijfsleven als de overheidssector. Op welke wijze wordt een soortgelijke maatregel bewerkstelligd voor betaald ouderschapsverlof voor zelfstandigen?

Gezien de uitkomsten van het evaluatie-onderzoek ondersteunen de leden van de fractie van D66 de regeling die werkgevers compenseert voor loondoorbetaling bij ouderschapsverlof. Kan de regering toelichten waarom de regeling wordt beperkt tot 100% van het wettelijke miminumloon (WML) en meedelen wat het budgettaire effect is indien de 50% afdrachtvermindering loonbelasting en premie volksverzekeringen wordt toegekend over het gehele loon? Welke gebruiksprognose ligt ten grondslag aan de verwachte f 60 mln uitgaven op deze post? Betekent deze regeling dat de overheid alsnog aanzienlijk wordt tegemoet gekomen in de kosten van de doorbetaling van het reeds bestaande ouderschapsverlof? Zo ja, hoe groot is dat budgettaire effect?

De leden van de fracties van GPV en RPF lezen dat de regering uit de gebruikscijfers van de ouderschapsverlofregeling concludeert dat mannengevoeliger zijn voor betaling dan vrouwen. Deze conclusie lijkt echter te snel getrokken. Het is inderdaad zo dat percentueel gezien meer vrouwen dan mannen gebruikmaken van onbetaald verlof. Maar als gekeken wordt naar de cijfers van mannen en vrouwen die gebruikmaken van betaald verlof (respectievelijk 44% en 69%), kan dan niet evengoed de conclusie worden getrokken dat vrouwen vooral door de loondoorbetaling tot het opnemen van verlof worden aangezet? Waarom gaat de regering ervan uit dat de verschillen in bereidheid tussen opnemen van verlof tussen mannen en vrouwen vooral worden bepaald door de mate waarin er sprake is van betaald ouderschapsverlof? Zullen er in veel gevallen geen andere overwegingen zijn die belangrijker zijn dan de loondoorbetaling? Meer mogelijkheden voor mannen en vrouwen om hun zorgtaken te vervullen kunnen rekenen op sympathie van genoemde leden. Dat geldt ook voor de voorgestelde maatregel. De afdrachtvermindering is gekoppeld aan maximaal het minimumloon. Deelt de regering de mening van genoemde leden dat als een werkgever een verlofregeling aanbiedt, waarbij de doorbetaling maximaal het minimumloon bedraagt, het voor werknemers met een laag inkomen aantrekkelijker zal zijn ouderschapsverlof op te nemen dan voor beter betaald personeel? In welke mate denkt de regering dat door de voorgestelde maatregel ook hoger betaald personeel voor ouderschapsverlof zal kiezen? Waarom heeft de regering, nu ze het blijkbaar zo belangrijk vindt dat mannen een groter aandeel krijgen in het verrichten van zorgtaken, er niet voor gekozen om het 50%-percentage van de afdrachtsvermindering te koppelen aan het doorbetaalde loon en niet te maximeren op het niveau van het minimumloon?

2.4 Defiscalisering werkaanvaardingspremies

In het kader van defiscalisering van werkaanvaardingspremies zegt de regering in de memorie van toelichting dat gemeenten een eigen beleid mogen voeren. De leden van de VVD-fractie achten het van belang dat het beleid van de gemeenten in dit verband niet teveel van elkaar verschilt. Zij vragen de regering dan ook met de nog vast te stellen algemene maatregel van bestuur ten behoeve van eenduidig beleid een kader te schetsen. De leden van de VVD-fractie vragen de regering de concept-AMvB de Kamer te doen toekomen alvorens de plenaire behandeling van onderhavig wetsvoorstel zal aanvangen.

De uitstroompremies, zo hebben deze leden uit de memorie van toelichting kunnen opmaken, worden betaald uit het scholingsen activeringsbudget. Dit budget zal worden verhoogd, te betalen uit bespaarde uitkeringen en uit neerwaartse bijstelling van het aantal dienstbetrekkingen. Met welk bedrag zal het budget ten behoeve van scholing en activering in 2001 en 2002 worden verhoogd?

De leden van de CDA-fractie maken nog enkele principiële kanttekeningen bij de defiscalisering werkaanvaardingspremies. Zij zijn van mening dat solidariteit en betrokkenheid met de samenleving mede tot uiting komen door de bijdragen die van iedere burger in Nederland worden verwacht in de zin van premie of loonafdracht. Dit is ook de reden dat niet alleen de werkaanvaardingspremies, maar ook andere uitkeringen als loon worden gezien en daarmee in de IB/LB worden betrokken. Deze leden vrezen dat door de werkaanvaardingspremies te defiscaliseren een stuk betrokkenheid van de burgers wegvalt en dat met deze maatregel de deur op een kier wordt gezet. Ligt het niet in de rede om ook andere premies te defiscaliseren? Wanneer komt de aangekondigde AMvB, wat is de globale inhoud en kan deze worden voorgehangen? De leden van de CDA-fractie hebben behoefte aan een nadere uiteenzetting omtrent de budgettair neutrale financiering van het voorstel. Hoe zijn de «inverdien-effecten» van deze maatregel vastgesteld?

De leden van de fractie van D66 willen graag weten of de subsidie van gemeenten om personen te stimuleren tot deelname aan of toeleiding naar het arbeidsproces slechts eenmaal of meer malen door belastingplichtigen belastingvrij kan worden aanvaard. De leden van de D66-fractie zijn verrast over de aanwending van inverdieneffecten als dekking voor een fiscale maatregel. Is dit nieuw beleid?

De leden van de fracties van GPV en RPF menen dat de regering tegenover de principiële bezwaren van de Raad van State tegen de voorgestelde incidentele inbreuk op het loonbegrip hoofdzakelijk praktische tegenargumenten aanvoert. Zij nodigen de regering uit meer expliciet op de principiële bezwaren in te gaan. Wordt op deze manier inderdaad een grens overschreden? Deze leden lezen in de toelichting dat de voorgestelde uitstroompremie niet alleen geldt voor uitstroming uit WIW-banen (Wet inschakeling werkzoekenden) of een uitkeringssituatie, maar ook voor uitstroom uit de WSW (Wet sociale werkvoorziening). Hoewel zij begrijpen dat nadere voorwaarden nog in een AMvB worden geregeld, wijzen zij erop dat de doelgroep en de beloningsstructuur binnen de WSW zich onderscheidt van de WIW. Kan de regering nader ingaan op de reden om bij deze maatregel ook de WSW te betrekken? De leden van de fracties van GPV en RPF begrijpen dat aan het voorstel om deze uitstroompremies buiten de belastingheffing te houden, de voorwaarde is gekoppeld dat het doel ervan moet zijn om personen te stimuleren tot regulier werk zonder dat aanvullend beroep moet worden gedaan op een uitkering. Is dat niet in alle gevallen het doel dat met de verstrekking van de premie wordt beoogd? Betekent dit dat bij aanvaarding van een deeltijdbaan, waarmee een minimumuurloon wordt verdiend, de premie belast wordt?

2.5 Afdrachtvermindering arbo-investeringen voor de non-profit sector

De leden van de PvdA-fractie stemmen in met de voorgestelde afdrachtsvermindering arbo-investeringen voor de non-profitsector. Heeft de regering de intentie op den duur de regelingen die zowel een aftrekmogelijkheid als een afdrachtvermindering kennen tot een eenvormige regeling te maken voor zowel de non-profit als de profitsector?

De Raad van State adviseert de afdrachtvermindering arbo-investeringen alsmede andere fiscale faciliteiten opnieuw te bezien. De regering geeft er de voorkeur aan om dat na verloop van 3 jaar te evalueren. Zijn hiertoe (overeenkomstig het vermelde in bijlage 4 van de Miljoenennota 2001) reeds adequate voorwaarden geschapen? Kan worden meegedeeld welke effecten de vervroegde afschrijvingsregeling in de marktsector tot nu toe heeft gehad, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Is het noodzakelijk om met fiscale instrumenten de arbo-investeringen te stimuleren? Waarom kan niet worden volstaan met een wettelijke regeling voor arbo-verplichtingen? Waarom wordt nu zonder evaluatie en gebleken effect ook een regeling voor de non-profitsector geïntroduceerd?

De leden van de fractie van D66 zijn het ermee eens dat een oplossing wordt gezocht voor de ondersteuning van arbo-investeringen in de non-profitsector. Zij ondersteunen de uitbreiding van de onderhavige regeling naar de non-profit sector. Graag krijgen deze leden toegelicht waarom is gekozen voor een afdrachtregeling en waarom niet voor een subsidieregeling. Voorts vernemen deze leden graag op grond van welke gegevens een budgettair effect van 15 miljoen wordt verwacht. Tenslotte vragen deze leden inzicht in de manier waarop de evaluatie van de bestaande regeling voor de profit-sector wordt uitgevoerd.

De leden van de fracties van GPV en RPF constateren dat ook de non-profitsector voortaan fiscaal voordeel kan genieten van investeringen die erop zijn gericht de arbeidsomstandigheden te verbeteren, maar dat voor de non-profit en de profitsector een verschillend regime gaat gelden. Waarom heeft de regering er niet voor gekozen niet alleen voor de non-profit, maar voortaan ook de profitsector uit te gaan van een afdrachtskorting gekoppeld aan de hoogte van de investering? Heeft dit te maken met het experimentele karakter van de uitbreiding met de non-profitsector? Waarom is in dit geval zo expliciet sprake van een experiment?

2.6 Kinderopvang

2.6.1 Verruiming aftrekbare uitgaven voor kinderopvang

De leden van de PvdA-fractie juichen de verruiming in de kinderopvangregeling toe omdat zij menen dat dit een duidelijke vooruitgang is in het kader van de combinatie van arbeid en zorg. Kan de regering ingaan op de relatie tussen de bedragen die ouders op grond van de VWS-tabel als eigen bijdrage aan de kinderopvangplek moeten betalen, het bedrag dat de werkgever vrij mag vergoeden waarbij dus een deel voor eigen rekening van de ouders blijft, en de aftrekmogelijkheden in de inkomstenbelasting (IB)?

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd over het verruimen van de aftrekbare uitgaven voor kinderopvang. De afname van de marginale druk voor alle inkomens komt de toegankelijkheid van de kinderopvang ten goede. Kan de regering het concept van de ministeriële regeling inzake de verlaging van de drempelbedragen aan de Kamer doen toekomen voor de plenaire behandeling van onderliggend wetsvoorstel?

Verlaging van de aftrekdrempel voor buitengewone uitgaven voor ziekte heeft z'n grenzen bereikt, daarentegen wordt de aftrekdrempel voor buitengewone uitgaven kinderopvang fors verlaagd. De leden van de CDA-fractie vragen zich af wanneer voor de uitgaven voor kinderopvang de drempel is bereikt.

De leden van de CDA-fractie constateren vervolgens dat door de Belastingherziening 2001 de aantrekkelijkheid van het gastouderschap is verslechterd. Is de regering bereid maatregelen te nemen om deze verslechtering teniet te doen? Kan een substantieel deel van de vergoeding niet worden aangemerkt als gemaakte kosten?

Vanuit de gedachte dat de combinatie arbeid en zorg financieel beter mogelijk moet worden gemaakt, staan de leden van de D66-fractie positief tegenover fiscale maatregelen op dit terrein. De voorgestelde verruimingen van de aftrek zijn een mogelijkheid, maar deze leden willen graag weten waarom niet is gekozen voor verhoging van de combinatiekorting die inkomensonafhankelijk is en daarmee geen armoedeval-problemen oproept.

Met de verruiming van de aftrekbare uitgaven voor kinderopvang wordt naar de mening van de leden van de fracties van GPV en RPF opnieuw gekozen voor een eenzijdige tegemoetkoming voor (betaald) werkende ouders, die kiezen voor door de regering erkende kinderopvang. Is de regering ook bereid te onderzoeken welke mogelijkheden er bestaan om ouders, die hun kinderen niet onderbrengen bij een erkende kinderopvang maar voor een «eigen» oplossing kiezen, een tegemoetkoming voor de opvang van kinderen te bieden? Deelt de regering de mening van genoemde leden dat in dit laatste geval meer tegemoet wordt gekomen aan de primaire verantwoordelijkheid van ouders voor hun kinderen?

Het maximum – drempelbedrag zal in de voorstellen van de regering pas bereikt worden bij een onzuiver inkomen van f 140 000,– per jaar. In hoeverre zullen naar verwachting personen in de inkomstencategorie van f 115 000,– tot f 140 000,– van de verruimde aftrekmogelijkheid gebruik maken, zo vragen deze leden.

2.6.2 Verruiming vrijstelling kinderopvang in de omzetbelasting

Zien de leden van de PvdA-fractie het goed dat de voorgestelde BTW-vrijstellingen voor commerciële instellingen in de kinderopvang en de thuiszorg ook leiden tot het vervallen van de aftrek van de voordruk van de BTW? Kan deze regeling ook leiden tot herziening van reeds afgetrokken BTW? Welke invloed zou dat kunnen hebben op het investeringsgedrag en de prijsstelling van deze instellingen?

Wordt er bij commerciële kinderopvang gebruik gemaakt van het in aftrek brengen van de BTW-voordruk, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zijn er gevallen bekend dat door het keuzerecht bij commerciële kinderdagverblijven eerder in aftrek gebrachte BTW herzien en terugbetaald moet worden?

De leden van de fractie van D66 ondersteunen de verruiming van de vrijstelling omzetbelasting kinderopvang door ondernemers die winst beogen. Wel willen zij weten of hier sprake zal zijn van een keuzerecht voor de desbetreffende instellingen.

3. Zorg

3.1 Verruiming aftrek buitengewone uitgaven gehandicapten en chronisch zieken

Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen heeft de Tweede Kamer een motie-Melkert cs (Kamerstuk 27 400, nr. 11) aanvaard waarin de regering wordt gevraagd vóór de behandeling van het Belastingplan 2001 te onderzoeken op welke wijze het huidige belastingforfait chronisch zieken en arbeidsgehandicapten omgezet kan worden in een heffingskorting. De leden van de PvdA-fractie vragen in welk stadium dit onderzoek verkeert en op welke wijze tijdens de behandeling van het Belastingplan 2001 met deze wens van de Kamer rekening wordt gehouden. Daarbij vragen zij naar de effecten voor met name de groep chronische zieken en gehandicapten met de laagste inkomens bij een eventuele invoer van een heffingskorting. In die zelfde motie wordt de regering tevens verzocht onderzoek te doen naar een systeem van forfaitaire individueel geïndiceerde aftrekposten. Ook met betrekking tot dit onderzoek vragen de leden van de PvdA-fractie naar de voortgang.

In het Belastingplan 2001 stelt de regering een verruiming voor van de aftrek van ziektekosten. Met betrekking tot het voornemen om de aftrek van dieetkosten te verruimen hebben de leden van de PvdA-fractie de volgende vraag. Om hoeveel gevallen gaat het en welke bedragen zullen ermee gemoeid zijn, wanneer de (extra) drempel voor diëten geheel wordt afgeschaft? Is het niet zo dat veel chronisch zieken gebruik moeten maken van een dieet en dientengevolge nagenoeg altijd de drempel overschrijden? Wat zijn de administratieve lasten als de drempel formeel blijft bestaan, maar feitelijk door nagenoeg elke chronisch zieke wordt overschreden, waardoor de drempel vervolgens weer voor aftrek in aanmerking komt?

In de memorie van toelichting wordt gezegd dat in interdepartementaal verband de positie van gehandicapten en chronisch zieken – temeer daar blijkbaar de grenzen zijn bereikt van wat binnen het huidige fiscale systeem mogelijk is – meer in het algemeen zal worden bezien. Wanneer kunnen de leden van de PvdA-fractie hierover voorstellen verwachten? Zij zouden het zeer op prijsstellen in het voorjaar 2001 te vernemen welke beleidsrichting door het kabinet wordt gekozen.

De leden van de fractie van D66 ondersteunen van harte de verruiming van de regeling buitengewone uitgaven met f 85 mln. Heeft de regering overwogen een deel van deze middelen in te zetten voor een verhoging van het chronisch ziekenforfait? Waarom is hier niet voor gekozen? Deze leden begrijpen dat in interdepartementaal verband de positie van gehandicapten en chronisch zieken meer in het algemeen wordt bezien. Ook zij vernemen graag op welke termijn van dit overleg resultaat mag worden verwacht en of in dit overleg aandacht zal worden besteed aan de mogelijkheden van indicatiestelling op basis waarvan fiscale faciliteiten worden verleend.

De leden van de fracties van CDA en GroenLinks constateren dat met de voorgestelde maatregelen de grenzen worden bereikt van wat binnen de huidige fiscale systematiek mogelijk is. Eventuele knelpunten moeten via een andere opzet, dan wel via meer gerichte maatregelen in de vergoedingensfeer worden weggenomen. Aan welke knelpunten wordt hier gedacht, zo vragen deze leden. Beperkt dit probleem van het bereiken van de grenzen zich alleen tot de fiscale maatregelen ten behoeve van gehandicapten en chronisch zieken? Welke oplossingen liggen voor de hand?

Ook de leden van de CDA-fractie vragen de regering waarom zij nog geen invulling heeft gegeven aan het verzoek van de Tweede Kamer om te onderzoeken of het belastingforfait chronisch zieken en arbeidsgehandicapten kan worden omgezet in een heffingskorting. Zij juichen de tussenstap in 2001 toe, maar zijn van oordeel dat er vervolgstappen gezet moeten worden. Wanneer komt de regering met vervolgstappen? Genoemde leden bepleiten, gezien de hoogte van de brandstofprijzen voor de auto, het afschaffen van de motorrijtuigenbelasting voor gehandicapten en chronisch zieken. Is de regering bereid dit pleidooi te volgen? Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn en wat zijn de voor- en nadelen?

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de positie van gehandicapten en chronisch zieken integraal moet worden bezien. Zij realiseren zich, gezien de complexiteit van de materie, dat dit enige tijd kost. De door de regering voorgestelde tussenstap voor 2001 is dan ook niet meer dan logisch. Ook zij zijn benieuwd op welke termijn het in interdepartementaal bezien van de positie van gehandicapten en chronisch zieken in het algemeen afgerond zal zijn en welke beleidsreactie hieraan verbonden zal worden.

De verruiming van de aftrek buitengewone uitgaven gehandicapten en chronisch zieken is te weinig, zo menen de leden van de SP-fractie. Om echt iets te doen aan het feit dat in deze doelgroep velen onder het sociaal minimum terechtkomen is het nodig om de inkomensdrempel met veel meer te verlagen dan met één procent. Klopt het dat de verlaging van de drempel voor aftrek van dieetkosten alleen geld voor diegenen die de drempel van f 750 overschrijden? Zo ja, dan kan hier toch moeilijk van een verruiming worden gesproken, omdat al diegenen die nu al aftrek hebben daarvan profiteren en de pijn nu juist zit in het feit dat dieetkosten onder de f 750 niet aftrekbaar zijn.

De leden van de fracties van GPV en RPF vinden het een zaak van sociale rechtvaardigheid dat gehandicapten en chronisch zieken worden gecompenseerd voor de meerkosten die met hun handicap verband houden. De genoemde leden begrijpen uit de toelichting dat volgens de regering in de fiscale sfeer de grenzen bereikt zijn van wat binnen de huidige systematiek mogelijk is. Deze leden vinden dat de regering zich met deze stelling voorlopig wel erg gemakkelijk afmaakt van de conclusies van het SWOKA-rapport. Eén van de conclusies van het rapport is immers, dat de feitelijke functie van de fiscaliteit in de afgelopen jaren fors is verminderd, terwijl het vooral de hogere inkomensgroepen zijn die profiteren van de fiscale aftrek van buitengewone lasten. Mag worden aangenomen dat in het interdepartementaal overleg over de positie van gehandicapten en chronisch zieken ook zal worden nagegaan of en zo ja, hoe door middel van de fiscaliteit aanvullende verbeteringen mogelijk zijn? Kunnen vóór de voorbereiding van het Belastingplan 2002 hiervan resultaten worden verwacht? Waarom heeft de regering met betrekking tot enkele specifieke kosten, die zijn gekoppeld aan eenhandicap of chronische ziekte, niet gekozen voor aanvullende heffingskortingen?

3.2 BTW thuiszorg

De Raad van State heeft gewezen op de spanning met de zesde BTW-richtlijn als het gaat om de vrijstelling van BTW voor commerciële thuiszorg instellingen. Wordt er met het standpunt van de regering wel recht gedaan aan de bedoeling van de Zesde richtlijn aangezien volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie de vrijstelling beperkt moet worden uitgelegd? Waarom is niet gekozen voor een vergelijkbare redactie als in de zesde BTW-richtlijn, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Met betrekking tot de BTW voor thuiszorg vragen de leden van de VVD-fractie de regering uitgebreider te motiveren waarom met betrekking tot de hantering van de vrijstelling voor omzetbelasting in dit verband de voorkeur is gegeven aan de aard van de dienstverlening. Met de Raad van State zijn deze leden van mening dat bovengenoemde benadering op gespannen voet staat met de omschrijving van de vrijstelling in artikel 13, onderdeel A, letter g, van de Zesde richtlijn, nr. 77/388/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 mei 1977.

De leden van de fractie van D66 ondersteunen het doel van de verruiming van de vrijstelling omzetbelasting thuiszorg op ondernemers die winst beogen, maar krijgen ook graag toegelicht hoe deze maatregel zich verhoudt tot de jurisprudentie van het Hof van justitie inzake dezelfde BTW-richtlijn.

Hoewel de leden van de fracties van GPV en RPF uit oogpunt van het belang van voldoende thuiszorg een verbreding van de BTW-vrijstelling op zich kunnen ondersteunen, vragen zij of hiermee geen precedent wordt geschapen voor andere commerciële dienstverleners die een belangrijk maatschappelijk belang dienen. Overigens zijn deze leden er nog niet van overtuigd dat een beroep op de bedoeling van de Zesde richtlijn voldoende overtuigend zal zijn.

3.3 BTW medische hulpmiddelen

De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd over de BTW-tariefsverlaging voor medische hulpmiddelen. Kan de regering een garantie geven dat de tariefsverlaging ook daadwerkelijk zal leiden tot prijsverlaging? Hoe controleert de staatssecretaris van Financiën dat de BTW-verlaging op medische hulpmiddelen ook werkelijk wordt doorgevoerd in de prijzen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zijn hierover afspraken gemaakt met de leveranciers en andere betrokkenen in de sector?

4. Bevordering van onderwijs en kennis

4.1 Verruiming bestaande fiscale faciliteiten ten behoeve van scholing

De regering omschrijft een aantal maatregelen ter bevordering van het brengen van personen op startkwalificatieniveau. De leden van de VVD-fractie ontvangen graag een toelichting waarom is gekozen voor MBO-2 niveau als maximaal opleidingsniveau waarvoor de scholingsaftrek geldt. Tevens vragen deze leden een toelichting op het percentage van 7% waarmee de afdrachtvermindering scholing voor instellingen die niet onderworpen zijn aan de inkomsten- en vennootschapsbelasting, wordt verhoogd.

De leden van de D66-fractie verzoeken de regering een aantal voorbeelden te geven van het soort opleidingen dat in de ministeriële regeling zal worden opgenomen.

4.2 Intensivering afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk

In de memorie van toelichting wordt voorgesteld het plafondbedrag WBSO (Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk) te verhogen naar 17,5 miljoen. Welk budgettair effect wordt van deze verhoging verwacht en bij welke grootteklasse bedrijven slaat deze lastenverlichting neer, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. In de memorie van toelichting wordt voorts voorgesteld de eerste schijf te verlengen naar f 200 000. Welk budgettair effect wordt van deze verlenging verwacht en bij welke grootteklasse bedrijven slaat deze lastenverlichting neer? Wat is het budgettaire effect van de verhoging van het percentage in de eerste schijf WBSO per procentpunt voor respectievelijk startende en zittende ondernemers?

Is er met betrekking tot de WBSO sprake van samenloop en/of cumulatie met innovatiestimuleringsregelingen van het ministerie van Economische Zaken? Zo ja, met welke regelingen en in welke omvang? Indien de middelen ex artikel 02.02 van de begroting van het ministerie van Economische Zaken en/of artikel 02.09 van die begroting worden gefiscaliseerd door de invoering van een Innovatie Investerings Aftrek kan wellicht effectiviteitwinst worden behaald en kunnen wellicht de administratieve en uitvoeringslasten worden verminderd, zo menen de leden van de PvdA-fractie. Kan de regering hierop commentaar geven?

De intensivering van de afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk achten de leden van de VVD-fractie van groot belang voor starters in de «high»tech sector. Deze intensivering kan wellicht het aantal startende ondernemingen op technologische gebieden internationaal gezien, doen toenemen, zo denken deze leden.

De leden van de D66-fractie zijn het van harte eens met de verruiming van de intensiveringen van de afdrachtvermindering voor speur- en ontwikkelingswerk (S&O).

5. Natuur en milieu

5.1 Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de vergroeningsvoorstellen van de regering. Zij vragen of de regering al meer inzicht kan geven in het milieurendement van de eco-tax. Tevens zouden zij graag vernemen welke vooruitgang binnen de EU geboekt is op het gebied van een Europese energiebelasting.

De leden van de CDA-fractie vragen waarom de regering is overgegaan tot extra regulerende energiebelasting (REB)? Is er gezien de hoogte van de aardgas- en electriciteitsprijzen geen aanleiding om af te zien van deze extra REB? Waarom moet er naast de f 3,5 miljard REB nog eens 227 miljoen extra aan REB opgehoest worden? Voor een aantal vergroeningsmaatregelen is nog goedkeuring van de Europese Commissie nodig. Ten aanzien van de verhoging van de ondersteuning van duurzame energie via de REB heeft de Commissie nadere vragen gesteld. Wat is de stand van zaken in dit dossier? In hoeverre is de eventuele goedkeuring voor 2000 een garantie voor maatregelen in 2001? Hoe groot is het risico dat duurzame energie goedkoper wordt dan fossiele energie en dat Brussel niet langer akkoord gaat met deze maatregelen?

De leden van de fracties van GPV en RPF leiden uit het werkprogram van de werkgroep vergroening van het fiscale stelsel II af, dat althans in theorie nog voldoende mogelijkheden voor verdere vergroening bestaan. Zij zouden het echter betreuren als de conclusies van de werkgroep alleen zouden dienen voor een mogelijke agenda in een volgende kabinetsperiode. Dat zou betekenen dat in ieder geval het belastingjaar 2002, of afhankelijk van de duur van de kabinetsformatie wellicht langer, een uit een oogpunt van vergroening verloren periode zou zijn. Nu het eindrapport medio 2001 wordt uitgebracht moet het toch mogelijk zijn er nog in de begroting 2002 iets mee te doen. Mag ervan worden uitgegaan dat het kabinet niet zal volstaan met het eindrapport te publiceren maar er ook met een kabinetsstandpunt over zal komen?

De leden van de D66-fractie juichen maatregelen ter bevordering van de vraag naar duurzame energie toe. Het voorstel om voor meer voorzieningen voor duurzame energie aansluiting te vinden bij de regeling energiepremies wordt door deze leden ondersteund. De leden van de fractie van D66 willen weten of het mogelijk is de aangepaste energie-premielijst in de Uitvoeringsregeling energiepremies voor de plenaire Kamerbehandeling van onderhavig voorstel toe te zenden. De leden van de fractie van D66 willen graag weten waarom voor de bevordering van spaarlampen een inkomensafhankelijke regeling wordt voorgesteld.

5.2 Stimulering van duurzame energie

De leden van de CDA-fractie juichen maatregelen voor duurzame energie toe. Zij vinden het van belang dat er zo snel mogelijk helderheid komt betreffende uitvoeringsregelingen. Wanneer wordt de energielijst aangepast? Aan welk type aanpassingen wordt gedacht?

De leden van de fracties van GPV en RPF lezen dat er een toenemende vraag naar duurzame energie nodig is om de doelstelling van 10% duurzame energie in 2020 te halen. Kan de regering garanderen dat bij een sterke groei van de vraag naar duurzame energie op korte termijn, ook aan de vraag kan worden beantwoord?

De leden van de fractie van GroenLinks zijn benieuwd naar de stand van zaken in het dossier van de verhoging van de ondersteuning van duurzame energie via de REB. In hoeverre is de eventuele goedkeuring voor 2000 een garantie voor maatregelen in 2001? Hoe groot is het risico dat duurzame energie goedkoper wordt dan fossiele energie en Brussel niet (langer) akkoord gaat met deze maatregelen?

Conform het regeerakkoord is de REB in drie tranches verhoogd hetgeen uiteindelijk zal resulteren in een geprognotiseerde opbrengst van f 3,4 miljard, zo is de leden van de VVD-fractie bekend. Wat zal, gegeven de vastgestelde verhoging, de gerealiseerde opbrengst van de REB na uitvoering van de derde tranche vergroening zijn? Waarom heeft de regering er niet voor gekozen de hoger dan geraamde opbrengst rechtstreeks terug te sluizen en nieuwe «overige milieumaatregelen» voor te stellen in plaats van de hoger dan geraamde opbrengst van de REB in te zetten ter gedeeltelijke dekking van de post overige milieumaatregelen, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de VVD-fractie steunen de uitbreiding van de regeling voor energiepremies, maar vragen zich af of deze uitbreiding van de regeling wel zal leiden tot een toename van de aanschaf van warmtepompboilers, gezien de aanzienlijke aanschafprijs. In welke verhouding staat de te verstrekken premie tot de hoogte van de aanschafprijs van onder andere warmtepompboilers?

Wanneer is er zekerheid te verwachten van de Europese Commissie over de goedkeuring van de verhoging van de ondersteuning van duurzame energie via de REB per 1 januari 2001, zo vragen deze leden. Indien deze goedkeuring wordt onthouden, heeft dit dan nog gevolgen voor de Belastingwet in 2001? Zo ja, welke?

De leden van de VVD-fractie steunen de gedachte om zonneboilers financieel te ondersteunen, maar is het de regering bekend dat er nog steeds gemeenten zijn die de plaatsing van zonneboilers tegenhouden? Wanneer denkt de regering een einde te maken aan deze beleidsmatige inconsistentie ?

De leden van de fractie van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderdelen van het Belastingplan 2001 betreffende de vergroening van het belastingstelsel en hebben de volgende vragen. Het verheugd hen dat de verhoging van de REB op fossiele energiedragers gecombineerd wordt met handhaving van het nultarief voor duurzame energie en verhoging van de tarieven van de afdrachtkorting. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de goedkeuring van de Europese Commissie? Hoe komen nu de prijsverhoudingen tussen duurzame energie (met onderscheid naar wind, zon en biomassa) en energie uit fossiele bronnen in 2001 te liggen? Welke verdere differentiatie in REB-tarieven is nodig om het prijsniveau van fossiele en duurzame energie de komende jaren tenminste gelijk te trekken? Welke andere mogelijke instrumenten worden in dit kader door de werkgroep Vergroening van het fiscaal stelsel II onder de loep genomen?

Waarom, zo vragen deze leden, wordt de subsidiering van fotovoltaïsche zonne-energie en warmtepompboilers wel in de regeling energiepremies opgenomen en de subsidiëring van andere actieve zon-thermische systemen niet? Wordt, waar de regering spreekt over «hetzelfde loket», het energiebedrijf bedoeld? Wordt hiermee niet de keuzevrijheid van de consument bij het aanschaffen van duurzame energievoorzieningen beperkt en de concurrentiepositie van andere aanbieders dan het energiebedrijf benadeeld?

Wanneer zal er duidelijkheid zijn over de regeling voor E-teams bij lage inkomens, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Wat zijn de problemen rond de vormgeving van zachte leningen voor lage inkomens ten behoeve van energiebesparing. Hoe zullen huurders worden gestimuleerd en ondersteund in het nemen van energiebesparende maatregelen?

5.3 Warmte-krachtkoppeling (WKK)

De leden van de PvdA-fractie zijn blij met de erkenning voor de bijdrage die WKK kan leveren aan het duurzame energieen klimaatbeleid. Wel hebben deze leden nog vragen over de invulling en de omvang van het stimuleringspakket zoals die nu worden voorgesteld. Waarop is het maximale fiscaal te faciliëren investeringsbedrag van f 212 mln gebaseerd? Betekent de omvorming van de Brandstoffenbelasting dat deze voor de brandstofinzet in WKK-installaties (veelal gas) nu geheel verdwijnt? Ten aanzien van de faciliëring van WKK is nog niet de volledig goedkeuring van de Europese Commissie verkregen. Wat is daarvan de stand van zaken?

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering nog problemen van zijde van de Europese Commissie verwacht over het pakket WKK-maatregelen. Zo ja, op welke onderdelen?

Is het stimuleringspakket voldoende om ook verdere WKK-investeringen, bijvoorbeeld in de industrie of glastuinbouw, mogelijk te maken, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Op basis van welke berekening is de regering aan de 0,5 ct teruglever-vergoeding gekomen? Waarom wordt in Duitsland een teruglever-vergoeding van 2 ct gehanteerd? Maakt de WKK-stimulering zoals deze vanaf volgend jaar gaat gelden al onderdeel uit van het lopende interdepartementale beleidsonderzoek naar energiesubsidies? Zo nee, is de regering dan bereid een evaluatie te laten uitvoeren van het totale stimuleringspakket voor WKK, fiscaal en anderszins, zoals dat vanaf volgend jaar van kracht wordt?

De leden van de fractie van D66 ondersteunen het voorstel de energie-investeringsatrek over de hele linie te verhogen tot 55%. Wat is naar de verwachting van de regering het budgettaire effect van deze regeling en hoe is dit bepaald?

5.4 Klimaatneutrale energiedragers

Wanneer zal over de fiscale faciliëring van de klimaatneutrale energiedragers meer duidelijkheid bestaan en wanneer kunnen deze faciliteiten van kracht worden, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de D66-fractie vernemen graag wanneer de studie naar projecten van klimaatneutrale energiedragers is afgerond. Wanneer zou een dergelijke regeling kunnen ingaan en wordt overwogen hieraan terugwerkende kracht te verlenen?

De leden van de fracties van GPV en RPF constateren dat het budget voor klimaatneutrale energiedragers van f 10 miljoen in 2001 niet zal worden ingezet. Is het wat het regering betreft denkbaar dat dit budget voor andere positieve prikkels kan worden ingezet?

De regering legt in de memorie van toelichting uit dat een goede fiscale facilitering van klimaatneutrale energiedragers op dit moment niet mogelijk is. Op welke termijn, zo vragen de leden van de VVD-fractie, voorziet de regering een goede fiscale vormgeving van klimaatneutrale energiedragers?

5.5 Experiment verhandelbare reducties

De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering voor verhandelbare emissierechten f 10 mln. heeft gereserveerd. Is daarmee ook te verwachten dat dit systeem volgend jaar wordt ingevoerd? Zo neen, waaraan worden deze middelen dan besteed?

Over het experiment verhandelbare reducties is de toelichting van de zijde van de regering niet duidelijk, aldus de leden van de PvdA-fractie. Hoewel er nog geen zicht is op de wijze van uitvoeren van het experiment, wordt er al wel f 10 mln gereserveerd voor 2001 uit het budget voor positieve fiscale prikkels. Ook over de verdere uitwerking van het experiment bestaat mist. Is het waar dat er niet eerder dan eind 2001 enig zicht zal zijn op hoe nu verder? Zal het kabinet reageren op eventuele voorstellen van de Commissie plafonnering CO2-emissies? Kan in duidelijke termen worden uiteengezet hoe de regering verder denkt te gaan? Is een start in 2001 nog denkbaar? Is de regering bereid op dit punt meer daadkracht te tonen?

Het is de leden van de fracties van GPV en RPF niet duidelijk hoe in 2001 aan dit experiment invulling zal worden gegeven nu het kabinet pas eind 2001 zal reageren op het advies van de Adviescommissie plafonnering CO2-emissies en reeds eerder is geconstateerd dat een tenderregeling wellicht een aantrekkelijker optie zou zijn dan de regulerende energiebelasting.

De leden van de fractie van D66 vragen de regering hoe de voor het jaar 2001 beschikbare 10 miljoen wordt ingezet indien het experiment dan nog niet is doorgevoerd.

5.6 Wijziging REB in verband met convenant kolencentrales

De leden van de fractie van D66 willen graag weten waneer de convenantsonderhandelingen plaastvinden en wanneer deze naar verwachting zullen worden afgerond.

5.7 Wijziging REB: boscertificaten

De Raad van State is zeer kritisch over de wijziging van de REB voor de boscertificatie. Waarom heeft de regering het advies van de Raad van State niet gevolgd door het Nationaal Groenfonds direct van overheidswege te subsidiëren, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zijn de in het wetsvoorstel gekozen instrumenten het meest optimaal om een bijdrage te leveren aan de realisatie van de CO2 reductietaakstelling en versnelling van bosaanleg? Kan de regering inzicht geven in de integrale afweging die heeft geleid tot de keuze voor de vormgeving van deze fiscale maatregel/subsidie? Genoemde leden verwijzen in dit verband naar het rapport van de Algemene Rekenkamer en het ontwikkelde toetsingskader. Ziet de regering de voorgenomen wijziging niet als een versterkend proces van instrumentalisme?

Verder vragen de leden van de CDA-fractie waarom wordt gekozen voor de termijn: gedurende tenminste 50 jaar? Valt bosteelt in de agrarische sector van snelgroeiend hout ook onder deze regeling? Wanneer er snelgroeiend hout op een bedrijf gedurende tenminste 50 jaar aanwezig is, dan is er toch geen verschil met de voorgestelde regeling van de regering?

De leden van de D66-fractie verzoeken de regering toe te lichten waarom de suggestie van de Raad van State om het Nationaal Groenfonds direct van overheidswege te subsidiëren niet is overgenomen. Hoe ziet de regering de positie van de energiebedrijven en het Nationaal Groenfonds qua belastingplicht in deze?

De leden van de fracties van GPV en RPF zijn niet overtuigd van de juistheid van de keuze van de fiscaliteit als subsidie-instrument voor bosuitbreiding. Waar het gaat om een concrete doelstelling als uitbreiding van het bosareaal, verdient naar hun mening een directe subsidieregeling verre de voorkeur. Beter dan via een fiscale maatregel kan dan een beleid gevoerd worden gericht op stimulering van CO2-vastlegging door bosaanleg.

De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat de Bijzondere regeling stimulering CO2-vastlegging door bosaanleg langs een nogal grote omweg bereikt dat bosaanleg gestimuleerd wordt. Waarom is, zo vragen ook deze leden, het advies van de Raad van State niet gevolgd en gekozen voor directe subsidiëring? Kan meer inzicht worden gegeven in de integrale afweging die heeft geleid tot de keuze voor vormgeving voor deze fiscale maatregel? Heeft de afweging plaatsgevonden indachtig de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer en het ontwikkelde toetsingskader voor fiscale instrumenten? Bij de beantwoording aan de Raad van State wordt de bosaanlegger beschouwd als subsidiegenieter, waarmee de vraag waarom deze niet rechtstreeks gesubsidieerd kan worden zich alleen maar sterker voordoet.

De Teruggaafregeling voor boscertificaten in de energiebelasting komt ook de leden van de PvdA-fractie buitengewoon omslachtig over. Het gaat om een korting op de REB-afdracht van de energiebedrijven, die via het Groenfonds ten goede komt aan bosaanleg. Waarom is er niet voor gekozen bosaanleg direct te subsidiëren? Heeft bij de vormgeving van deze regeling de afweging plaatsgevonden indachtig de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer en het toetsingskader voor fiscale instrumenten? Hoe verhoudt deze teruggaafregeling zich tot de al bestaande subsidie-instrumenten voor de aanleg van nieuwe bossen? Kan stapeling van subsidies plaatsvinden?

Waarom is gekozen voor uitvoering door het Nationaal groenfonds, in plaats van uitvoering door Laser, de uitvoerende dienst van het Ministerie van LNV, zo vragen deze leden. Is de rekensom juist dat langs deze weg 2000 hectaren bos kunnen worden aangelegd? Dient deze extra stimulans reeds bestaande taakstellingen en wordt de taakstelling voor de aanleg van bos verhoogd met 2000 hectaren?

5.8 Afvalstoffenbelasting

De leden van de fractie van D66 willen graag weten of de toetsing op mogelijk hergebruik van stoffen die in de ministeriële regeling van niet herbruikbare en niet verbrandbare stoffen zijn opgenomen, jaarlijks plaatsvindt.

5.9 Stimulering duurzame landbouw

Voor de stimulering van duurzame landbouw wordt een nieuw certificaat geïntroduceerd, het Stimulans Duurzame Landbouw (SDL), zo constateren de leden van de PvdA-fractie. Hoe verhoudt de introductie van weer een nieuw certificaat zich tot de afspraak in het Regeerakkoord dat getracht zal worden het aantal keurmerken en certificaten rond «duurzaam» terug te dringen? Wie stelt de eisen vast voor het SDL-certificaat, wie controleert en hoe wordt bij de consument bekendheid gegeven aan dit nieuwe keurmerk? Wordt beoogd de bestaande certificering in de verschillende bedrijfstakken van de landen tuinbouw te integreren? Is de regering met deze leden van mening dat bij het vaststellen van de eisen van SDL aangesloten moet worden bij de praktijk van een beperkte groep voorloperbedrijven? Hoe groot zal deze groep zijn in de ogen van de regering? Zullen de eisen regelmatig worden aangescherpt teneinde de stimulerende werking in stand te houden? Mogen de leden van de PvdA-fractie ervan uitgaan dat de erkende biologische bedrijven, met SKAL-erkenning, direct onder SDL-eisen vallen en daarmee hun Duurzame Ondernemersaftrek behouden?

De leden van de VVD-fractie zijn het met de regering eens dat Nederland is gediend met een duurzaam producerende landen tuinbouwsector. De in dit verband voorgestelde maatregelen zullen door hen dan ook vanuit die invalshoek worden beoordeeld.

De regering zegt aan de duurzame ondernemersaftrek en de milieu-investeringen een extra impuls te willen geven. Deze leden ondersteunen deze maatregelen waarbij uitvoering wordt gegeven aan de motie-Geluk (Kamerstuk 26 800 XIV, nr. 41). Welke voorzieningen heeft de regering getroffen voor het geval de Europese Commissie onverhoopt de duurzame ondernemersaftrek en milieu-investeringsaftrek als staatssteun kwalificeert?

Met betrekking tot de stimulering van duurzame landbouw merken de leden van de VVD-fractie op dat het van belang is dat aftrek voor een fors deel van de ondernemers niet bereikbaar is door slechte bedrijfsresultaten. De aftrek kan dus niet getoucheerd worden. Carry-back regelingen e.d. bieden onvoldoende soelaas. Hoe denken de bewindslieden dit knelpunt op te lossen?

5.10 DOA en MIA

Is de regering bereid, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, de mate waarin gebruik kan worden gemaakt van de duurzame ondernemersaftrek te differentiëren, bijvoorbeeld op basis van een puntensysteem zoals voorgesteld door «In Natura» (de zogenaamde duurzame ondernemerspunten).

De leden van de fractie van D66 willen graag toegelicht hebben of in de structurele verruiming van de DOA van f 100 miljoen de gehele specifieke terugsluis van de f 30 miljoen grondwaterbelasting is verwerkt of dat die daar bovenop komt.

5.11 Groen beleggen (Wet inkomstenbelasting 2001 en Dubo)

De leden van de PvdA-fractie stemmen van harte in met de wijzigingen in de regeling Groen Beleggen, zoals die ook al zijn aangekondigd in het Ondernemerspakket 2001. Hoeveel extra middelen worden nu in 2001 ingezet voor Groen Beleggen? Zal hiermee het ontstane stuwmeer aan erkende groene projecten worden weggewerkt?

De leden van de fractie van D66 zijn tevreden dat de regering invulling geeft aan de breed gedragen wens van de Kamer zoals verwoord in de motie Giskes cs. (26 727, nr. 105) om groen beleggen aantrekkelijk te houden. Over de invulling van de persoonsgebonden aftrek bij groen beleggen verwijzen zij naar paragraaf 6.1 van het onderhavige verslag.

De leden van de CDA-fractie steunen de nadere voorstellen in het kader van groen beleggen. Zij hebben bij de behandeling van de Belastingherziening 2001 daarvoor ook gepleit. Wat gebeurt er met de regeling duurzaam bouwen na 1 januari 2002?

5.12 Vergroening autobelastingen

De leden van de CDA-fractie juichen stimulering van schone auto's toe. Zij vragen de bewindslieden een nadere uiteenzetting te geven over de invulling van de maatregel tot 1 januari 2005. Wat wordt de vormgeving van de stimuleringsregeling? Genoemde leden bepleiten niet alleen overleg met de uitvoeringsinstanties, maar ook met het bedrijfsleven te voeren. Wat is de stand van zaken betreffende dat overleg? Is al bepaald of de wettelijke regeling via Nota van wijziging of als zelfstandig wetsvoorstel zal worden gerealiseerd?

Bij de voorstellen stimulering van zuinige auto's wordt nader onderzoek betrokken. Is dat onderzoek inmiddels afgerond? Op welke wijze wordt het bedrijfsleven betrokken bij de nadere invulling van de regeling? Genoemde leden pleiten voor zo weinig mogelijk bureaucratie, maar voor praktische regelgeving die voldoende aansluit bij de activiteiten in de autosector. Is de regering bereid vanuit die uitgangspunten regelgeving op te stellen?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat in de nota naar aanleiding van het verslag Tariefwet 2001 is aangekondigd dat het overleg over de stimuleringsregeling schone personenauto's in oktober zou plaatsvinden. Is dit overleg inmiddels afgerond en wanneer kan de Kamer een nota van wijziging of een apart wetsvoorstel tegemoet zien?

De leden van de fractie van D66 ondersteunen de totstandkoming van een stimuleringsregeling voor schone personenenauto's en bestelauto's die voldoen aan de zogenoemde EU-2005-emissiegrenswaarden.

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het vergroenen van autobelastingen een belangrijk onderdeel vormt van de vergroening van het fiscale stelsel. Met grote belangstelling hebben zij dan ook kennis gekomen van de memorie van toelichting. Bij de beoordeling van de maatregelen op het gebied van vergroening van autobelastingen hanteren deze leden een aantal criteria, te weten: verschuivingen dienen uitsluitend gebaseerd te worden op objectieve gegevens in relatie tot milieu, veiligheid en beslag op infrastructuur; er mage geen sprake zijn van inkomenspolitiek en subjectieve hobbies; de verlaging van de ene autobelasting mag niet gefinancierd worden uit een verhoging van een andere autobelasting. Kan de regering in een algemene reactie beschrijven wat zij vindt van deze criteria van de VVD-fractie en in welke mate de voorstellen met betrekking tot vergroening van de autobelastingen voldoen aan deze deze criteria? Daarnaast zijn de leden van de VVD-fractie er geen voorstander van de vergroening van autobelastingen vorm te geven door incidentele verlagingen van de tarieven. Wat vindt de regering, mede in het licht van de herziening van het stelsel van autobelastingen (motie-Dijkstal, Kamerstuk 27 400, nr. 17) van deze opvatting?

De leden van de VVD-fractie hebben voorts gelezen dat gekeken wordt naar de stimulering van schone auto's. Wanneer kan de Kamer de vormgeving van de stimuleringsregeling voor schone personenauto's en bestelauto's tegemoet zien?

De leden van de VVD-fractie onderschrijven de gedachte zuinige auto's te stimuleren. Van belang is echter de uitvoering van deze gedachte. Voor deze leden is het van belang dat de regeling is afgestemd op de EG-regels en dat de regelgeving eenvoudig, begrijpelijk en uitvoerbaar is. De voorgestelde etiketteringsregeling voldoet volgens de leden van de VVD-fractie niet aan deze criteria. Is de regering bereid deze regeling beter op de praktijk af te stemmen? Met een gevoel van teleurstelling constateren deze leden dat de regering wel zal kijken naar stimulering van zuinige auto's, maar dat zij daar (vooralsnog?) geen middelen voor heeft vrijgemaakt. Gaarne vernemen de leden van de VVD-fractie of en wanneer, en zo ja, hoeveel middelen het kabinet ter beschikking wil stellen voor de stimulering van zuinige auto's. De leden van de VVD-fractie vragen de regering voorts de motie-Remak (Kamerstuk 26 820, nr. 35) bij de uitwerking van de stimulering van zuinige auto's te betrekken.

De leden van de VVD-fractie leiden voorts uit de memorie van toelichting af dat de regering in het kader van vergroening van autobelastingen voornemens is een aantal belastingen te verhogen, te weten de belasting voor vervuilende oudere motoren en de prijs van een dagkaart. Zij zijn van oordeel dat bij de vergroening van de autobelastingen de verlaging van de autobelastingen niet gefinancierd mag worden uit een belastingverhoging elders. Op basis van dit uitgangspunt zijn deze leden van mening dat de verhoging van de genoemde autobelastingen ongewenst is. Deelt de regering deze mening en is de regering bereid af te zien van het voornemen een aantal autobelastingen te verhogen?

Met betrekking tot de EU-richtlijn tariefdifferentiatie zware motorrijtuigen wordt een aantal maatregelen aangekondigd (gelijk blijven tarieven voor de schoonste categorieën zware morrijtuigen, stijging tarieven voor vervuilende oudere motoren, verhoging prijs dagkaart en een tijdelijke korting van in Griekenland geregistreerde vrachtwagens) waarvan het budgettaire effect per saldo 0 bedraagt. Graag zouden de leden van de VVD-fractie vernemen wat het budgettaire effect is van elke maatregel afzonderlijk.

6. Stimulering ondernemerschap/ondernemerspakket 2001

6.1 Inleiding

De regering verwacht per saldo een structureel positief effect ad f 120 miljoen van het pakket stimulering ondernemerschap/ondernemerspakket 2001. Is dit positieve saldo beschikbaar voor gewenste verbeteringen van het ondernemerspakket, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Welke inkomenseffecten worden verwacht van de nieuwe kaderregeling maatschappelijk beleggen conform paragraaf 6.2? Voorzover er sprake is van samenloop met de overige vrijstellingen ad paragraaf 6.3, 6.4 , 6.5 en 6.6. wat is het inkomenseffect daarvan en wat zijn de kosten van deze samenloop? Welke inkomenseffecten worden verwacht van de vrijstelling voor sociaal-ethische beleggingen conform par 6.3? Welke inkomenseffecten worden verwacht van de paragraaf maatschappelijk beleggen conform par 6.4?

Kan de regering inzicht geven in de verwachte ontwikkelingsrelevantie en de omvang van de beleggingen in ontwikkelingslanden die tot stand zullen komen door de vrijstelling voor sociaal-ethische beleggingen? Wat is daarvan het budgettair effect, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

In hun brief van 15 september 2000 zeggen de staatssecretaris van Financiën en de staatssecretaris van OCW dat zij positief staan tegenover een regeling voor zogenoemd cultureel beleggen. Deze regeling zou dan in de kaderregeling van maatschappelijk beleggen kunnen worden opgenomen. In welk stadium is de discussie over de vormgeving van deze regeling? Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn als het maximum bedrag voor de drieregelingen tezamen verhoogd wordt naar f 155 308?

De regering geeft een uiteenzetting van de diverse maatregelen die gericht zijn op stimulering van het ondernemerschap en een toelichting op het ondernemerspakket 2001. Zo introduceert zij een voorstel met betrekking tot durfkapitaal dat voor haar aanleiding is de diverse vrijstellingen nog eens kritisch tegen het licht te houden. De leden van de VVD-fractie kunnen de regering vanuit het oogpunt van systematiek hierin volgen. Zo stelt de regering voor twee kaderregelingen te introduceren in box III, te weten de kaderregeling maatschappelijk beleggen en de kaderregeling durfkapitaal. Daarnaast bestaat er een regime van persoonsgebonden aftrekposten. Deze leden vragen de regering waarom de diverse fiscale subsidies niet in een afzonderlijke afdeling zijn ondergebracht, aangezien dit uit oogpunt van eenvoud en systematiek zou moeten prevaleren daar dit een van de doelstellingen van de Belastingherziening 21ste eeuw was. Met de Raad van State vragen de leden van de VVD-fractie aan de regering hoe de reikwijdte van het regime van persoonsgebonden aftrekposten zich verhoudt tot de boxenstructuur van de Wet Inkomstenbelasting 2001.

De aard van het vermogen of het karakter van het rendement van het vermogen spelen naar de opvatting van de regering in de Wet inkomstenbelasting 2001 geen rol meer. Deze redenering impliceert dat er geen argumenten resteren die separate regelingen, zoals de in het onderhavige wetsvoorstel voorgestelde kaderregeling voor maatschappelijk beleggen en durfkapitaal, rechtvaardigen. De leden van de VVD-fractie nodigen de bewindslieden uit hierop te reageren.

De leden van de CDA-fractie hebben steeds bepleit dat er goede maatregelen dienen te komen en te blijven om het ondernemerschap te stimuleren. De vraag is alleen of de voorgestelde maatregelen in de kaderregeling niet het risico lopen strijdig te zijn met het gemeenschapsrecht. Kan de regering uitleggen welke argumenten er zijn voor een rechtvaardigingsgrond? Wat is zijn zienswijze op de zaak Verkooyen (C 35/98)? Daar werd het argument van samenhang met het fiscale stelsel niet aanvaard.

Als gevolg van het aflopen van de film- en zeescheepvaartfaciliteit komt structureel f 120 miljoen ter beschikking. De leden van de D66-fractie willen weten wat de door de regering voorgestelde aanwending van dit budget voor verdere verlaging van de kapitaalsbelasting en faciliteiten voor startende ondernemers betekent voor de ontwikkeling van een (aparte) faciliteit voor film en zeescheepvaart. Deze leden stellen vast dat met de invoering van een persoonsgebonden aftrekpost voor maatschappelijke beleggingen en beleggingen in durfkapitaal wordt tegemoet gekomen aan een van de eerste vereisten voor beleggers, namelijk een aantrekkelijk netto-rendement. De leden van de fractie van D66 vragen zich evenwel af of het fundament van de herziening van het belastingstelsel, de invoering van de boxenstructuur, geen ernstig geweld wordt aangedaan met de onderhavige verruiming van de toepassing van persoonsgebonden aftrekposten. Zij verzoeken de regering hier nader op in te gaan en daarbij de vraag te betrekken of met de verruiming van de persoonsgebonden aftrekposten niet een nieuwe herziening wordt uitgelokt. Het voorgaande neemt niet weg dat de leden van de D66-fractie de door het kabinet voorgestelde regeling ook praktisch wensen te bezien. Zij betwijfelen of de redenering van de bewindslieden opgaat dat met de invoering van de persoonsgebonden aftrek tegen tabeltarief wordt bereikt dat de regeling voor zoveel mogelijk belastingplichtigen toegankelijk wordt. Het komt deze leden voor dat vormgeving door middel van een heffingskorting (gelijk aan het hoogste tabeltarief) beter aan deze doelstelling tegemoet komt. Willen de bewindslieden hierop ingaan en berekenen wat het te verwachten budgettaire effect is indien wordt gekozen voor vormgeving door middel van een heffingskorting?

De leden van de fracties van GPV en RPF steunen de regering in haar opzet om voor durfkapitaal een vrijstelling te verstrekken analoog aan die voor groen beleggen. Zij constateren dat de regering ook hier heeft gekozen voor een persoonsgebonden korting van 2,5% van het geïnvesteerde bedrag. Deze korting wordt dus ook verrekend in box I, waarin progressieve tarieven gelden. Zij vragen waarom de regering niet heeft gekozen voor verrekening in Box III door middel van een tax-credit, zodat de «netto-opbrengst» van de voorgestelde aftrekpost niet afhankelijk is van de hoogte van ander inkomen en onnodige boxoverschrijding wordt voorkomen.

Met de belastingherziening is tegen de zin van de SP-fractie het draagkrachtbeginsel verder verlaten met het boxenstelsel. De persoonsgebonden aftrek voor durfkapitaal en maatschappelijk beleggen doorbreekt echter weer het boxenstelsel. De leden van de SP-fractie zien niet in waarom deze aftrekpost meer zou moeten opleveren naarmate men in een hoger tarief valt in box 1. De aftrekpost is immers bedoeld om bepaalde investeringen te stimuleren en niet om de hogere inkomensgroepen daarbij te bevoordelen. Waarom wordt deze aftrekpost niet vormgegeven met behulp van een heffingskorting?

6.2 Structuur van de vrijstellingen: twee kaderregelingen in box III

De leden van de fractie van D66 onderschrijven de gedachtengang van de regering dat met het buiten de kaderregeling plaatsen van de vrijstelling kapitaalverzekering voor kinderen en de vrijstelling aandelen en winstbewijzen in aangewezen participatiemaatschappijen de effectief te benutten ruimte voor de diverse vrijstellingen wordt vergroot.

De leden van de CDA-fractie vinden het verstandig om met twee kaderregelingen te komen. Daardoor komt er meer ruimte voor maatschappelijk beleggen. Bieden de nieuwe regelingen de zelfde ruimte voor maatschappelijk beleggen, Tante Agaath-regelingen etc. als in de situatie voor de belastingherziening 2001? Wanneer komen de AmvB's? Worden die voorgehangen?

6.3 De vrijstelling voor sociaal-ethische beleggingen

De leden van de PvdA-fractie hechten zeer aan de regeling sociaal-ethisch beleggen. Over de uitwerking hebben zij nog wel enkele zorgpunten. Het wetsvoorstel beperkt de vrijstelling voor sociaal-ethisch beleggen tot instellingen als bedoeld onder de Wtk respectievelijk de Wtb. Wordt hiermee de regeling voor alle in Nederland gevestigde beleggingsfondsen gericht op armoedebestrijding opengesteld, waaronder bijvoorbeeld ook Oikocredit, of in de praktijk alleen voor de betreffende beleggingsfondsen behorende bij een Nederlandse bank, zoals ASN/NOVIB? Is de regering bereid de deelname van Oikocredit in de regeling sociaal-ethisch beleggen mogelijk te maken? Analoog aan de groenerkenning voor projecten onder de regeling groen beleggen, moeten ook de projecten onder de regeling sociaal-ethisch beleggen nader worden aangewezen. Is dit in de praktijk van een fonds dat belegt in vele honderden kleine projecten wereldwijd uitvoerbaar? Hoe zal dit dan worden uitgevoerd? Is de regering bereid een eenvoudiger controlesysteem op te zetten, bijvoorbeeld aan de hand van een beperkte set van criteria waaraan sociaal-ethische beleggingsprojecten moeten voldoen, met verantwoording achteraf? Zal een fonds dat internationaal beleggers aantrekt over de gehele portefeuille goedkeuring moeten krijgen van het ministerie van Financiën, of (en dat heeft vanuit uitvoerbaarheid de voorkeur) alleen voor dat deel dat overeenkomt met het aandeel dat de Nederlandse beleggers in het fonds hebben?

De leden van de D66-fractie wachten met belangstelling op de lijst van projecten waarvoor de vrijstelling voor sociaal-ethische beleggingen geldt. De leden van deze fractie krijgen de indruk dat eigenlijk alleen wordt gedacht aan beleggingen in projecten in ontwikkelingslanden. Is dat niet juist? Welke criteria moeten dan gelden voor dergelijke projecten? Waarom is niet gekozen voor een voorhangprocedure?

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering de concept AMvB waarin sociaal-ethisch beleggen nader wordt uitgewerkt aan de Kamer kan doen toekomen voordat de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel zal plaatsvinden. Zij vragen de regering voorts toe te lichten hoe zij groen beleggen van sociaal-ethisch beleggen onderscheidt.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering inzicht te geven in de mate waarin het EZ-instrument ORET en de vrijstelling ad 6.3 samenlopen dan wel cumuleren. Is naar het oordeel van de regering de vrijstelling ad 6.3 effectiever voor de economische ontwikkeling van ontwikkelingslanden dan ORET? Overweegt de regering ORET geheel te vervangen door fiscale stimulering van investeringen in ontwikkelingslanden? Op welke wijze zou zo'n vervanging vorm gegeven kunnen worden en wat zouden daarvan de budgettaire effecten zijn?

De leden van de fracties van GPV en RPF vinden het terecht dat met betrekking tot sociaal-ethische beleggingen de vrijgestelde geldleningen niet voor elk willekeurig project in ontwikkelingslanden gaan gelden en kunnen zich vinden in de keuze voor een fondsenstructuur. Zij begrijpen dat een nadere invulling van deze regeling nog plaatsvindt in een AMvB. Kan de regering al meer informatie geven over de criteria waaraan de fondsen moeten voldoen? Is het de bedoeling dat de fondsen een limitatieve lijst van projecten, waarvoor de vrijstelling geldt, financieren? Kan de regering toezeggen dat er ook ruimte zal bestaan tussentijds nieuwe projecten aan de lijst toe te laten voegen die voldoen aan de gestelde criteria?

De leden van de fractie van GroenLinks willen weten of de regering zich heeft gerealiseerd dat bij de nu voorliggende invulling van de vrijstelling voor sociaal-ethische beleggingen Oikocredit niet onder deze vrijstelling valt. Kunnen de bewindslieden ingaan op de vragen die gesteld zijn in de brief van Oikocredit (d.d. 30 oktober jl. met een afschrift aan het ministerie van Financiën)? Is de regering van mening dat alsnog naar een oplossing gezocht moet worden, omdat het wel degelijk de oorspronkelijke bedoeling was om Oikocredit onder de vrijstelling te laten vallen? Ook deze leden vragen wanneer de nadere uitwerking bij algemene maatregel van bestuur afgerond zal zijn.

6.4 Persoonsgebonden aftrekpost maatschappelijk beleggen

De leden van de fractie van GroenLinks zijn van mening dat de persoonsgebonden aftrekposten niet een van de verrekenmogelijkheid in de boxen afhankelijke guldenswaarde moeten hebben. Deze leden zijn dan ook niet gelukkig met de keuze om deze categorie een boxdoorbrekende aftrekmogelijkheid te geven. Het nadeel dat de regering constateert, dat beperking tot box III betekent dat alleen vermogenden de aftrekmogelijkheid hebben, heeft een evenzo nadelige component in de huidige structuur, namelijk dat hogere inkomens een groter voordeel genieten van de aftrekmogelijkheid dan lagere inkomens. Het voornemen van de bewindslieden om in de toekomst nader te kijken naar vorm en inhoud van fiscale subsidies en in dat verband ook de benadering via kortingen aan de orde te stellen, is een stap in de goede richting en stemt hoopvol wanneer dit voortvarend wordt opgepakt.

6.5 Durfkapitaal

In welke mate lopen de fiscale faciliteiten ad paragraaf 6.5. durfkapitaal samen met EZ-instrumenten (artikelen 02 Industrieel en Algemeen Technologiebeleid, artikel 03.09 Garantieregeling PPM 1981 en artikel 05 Ondernemerschap en marktwerking), zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Voor welke EZ-instrumenten wordt samenloop en/of cumulatie verwacht? Is effectiviteitswinst te verwachten door samenvoeging cq fiscalisering?

Naast het nieuwe instrument durfkapitaal is tevens sprake van een stimuleringsmaatregel voor technostarters «Dreamstart». Deze maatregel zal waarschijnlijk cumuleren. Is het fiscale instrument naar het oordeel van de bewindslieden effectiever of minder effectief dan het EZ-instrument, zo vragen deze leden. Heeft de regering overwogen de middelen van Dreamstart in te zetten voor versterking van het fiscale instrument? Indien dit wenselijk zou zijn, hoe zou dat kunnen worden vormgegeven en welke budgettaire effecten zijn daarvan te verwachten?

De leden van de fractie van D66 onderschrijven de gedachte achter de opzet regeling durfkapitaal. Met betrekking tot de persoonsgebonden aftrek in deze regeling verwijzen zij naar hetgeen hiervoor is opgemerkt. Deze leden houden twijfels over de Europese houdbaarheid van onderhavige regeling. Het Hof van justitie heeft in de zaak Verkooijen (C-35/98) een regeling die was bedoeld om particulieren te stimuleren in het Nederlandse bedrijfsleven te investeren, als strijdig met het gemeenschapsrecht aangemerkt. In deze zaak werd het argument samenhang van het fiscale stelsel niet aanvaard. De leden van de D66-fractie zien daarom graag toegelicht waarom het beroep op de samenhang van het fiscale stelsel voor de regeling durfkapitaal nu wel zou worden aanvaard.

Met betrekking tot de voorgestelde faciliteit voor het durfkapitaal constateren de leden van de fracties van GPV en RPF dat bij een eventueel verlies van het ingelegde kapitaal verrekening kan plaatsvinden in box I. Een belegging in box III, kan dus bij verlies worden verrekend in box I. Het is opvallend dat waar bij de behandeling van het wetsvoorstel IB 2001 zo sterk werd vastgehouden aan de gesloten boxenstructuur, er nu toch wat meer ontspannen mee wordt omgegaan. Welke reden ligt hieraan ten grondslag? Waarom kiest de regering hierbij voor een persoonsgebonden aftrekpost en niet voor een tax-credit?

6.6 Overgangsregeling voor beleggingen in films en schepen

De leden van de CDA-fractie merken op dat een van de gevolgen die de Belastingherziening 2001 heeft voor beleggingen in films en schepen is. De regering heeft bij de invoering van de Belastingherziening 2001 voor een overgangsregeling gezorgd. Nu wordt opnieuw een overgangsregeling van één jaar voorgesteld. Welke nadere afweging moet nog plaatsvinden voor de afloop van de regeling? Wenst de regering nog onderscheid te maken tussen de filmsector en de zeeschepen? Is het niet te verwachten dat een jaarlijkse persoonsgebonden aftrek voor deze sectoren het verwachte resultaat niet oplevert? Hoe groot is de kans dat Brussel instemt met deze maatregel?

De leden van de fractie van D66 willen graag toegelicht hebben waarom een jaarlijkse persoonsgebonden aftrekpost voor de sectoren film en zeescheepvaart volgens de regering niet het verwachte resultaat zou opleveren. Het is de leden van de D66-fractie niet duidelijk waarom bij de besluitvorming over de kaderbrief voor de begroting 2002 pas middelen zullen worden toegewezen en waarom niet bij het ontwerpen van een nieuwe regeling alvast (deels) gebruik wordt gemaakt van het budget dat nu voor de film- en zeescheepvaartregeling wordt benut. Deze leden willen graag weten wat nu eigenlijk prioriteit heeft bij de regering, het verlagen van de kapitaalsbelasting of het ontwerpen van een nieuwe faciliteit voor de film- en zeescheepvaart.

De leden van de VVD-fractie kunnen zich in beginsel vinden in de voorgestelde overgangsregeling van 1 jaar voor de filmen scheepvaartcv's. Wanneer zal de Tweede Kamer inzicht krijgen in de evaluatie van de filmstimuleringsmaatregelen? Is het waar dat het grootste deel van het rendement gehaald wordt uit fiscale voordelen? Zo ja, hoe groot is dit deel voor zowel de filmcv als de scheepvaartcv? Kan de regering nauwkeurig zeggen hoe groot de belastingderving als gevolg van de willekeurige afschrijving op films in 1999 en 2000 is, dit afgezet tegen de raming van f 5 miljoen. Is er goed geraamd, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Wat bedraagt de derving als alle ondernemersfaciliteiten worden meegerekend en wat was er geraamd?

De leden van de VVD-fractie willen verder graag weten of er op kosten van de Nederlandse schatkist buitenlandse films en buitenlandse schepen worden gefinancierd dan wel of er dergelijke aanvragen zijn gedaan? Is dit ook de bedoeling geweest van de faciliteiten? De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering een uitgebreid en goed onderbouwd antwoord te geven op deze vragen.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering welke inkomenseffecten ontstaan als gevolg van deze overgangsregeling voor films respectievelijk schepen. Kan de regering zeggen welk effect op regionale bruto-producten verwacht worden als gevolg van deze overgangsmaatregel? Is het waar dat de faciliteiten voor filmcv's voornamelijk economisch neerslaan buiten Nederland? Is het ook waar dat de faciliteiten voor scheepscv's hebben geleid tot distorsie op de scheepvaartmarkt (overcapaciteit, extreem lage prijzen)? Kunnen de bewindslieden meedelen of de zogenaamde «spaanse tax lease» een goed alternatief is voor de bestaande EZ-instrumenten en de nu voorgestelde fiscale faciliteiten? Welke budgettaire gevolgen zijn te verwachten indien de «spaanse tax lease» wordt ingevoerd ter vervanging van de EZ-instrumenten of de voorgestelde fiscale faciliteiten dan wel beide? Ook ontvangen deze leden gaarne een splitsing van de budgettaire effecten van de overgangsregeling ad f 120 miljoen voor film en scheepsbouw.

Heeft de regering overwogen de eisen ten aanzien van film- en scheepscv's aan te scherpen met betrekking tot de mate van productie en creatie van toegevoegde waarde in Nederland? Hoe zou dat vormgegeven kunnen worden. Hoe verhoudt zich de aankondiging van de minister van Economische Zaken dat zij voornemens is de subsidies voor de scheepsbouw te beëindigen tot de voorstellen om een ruimere fiscale overgangsregeling ad paragraaf 6 tot stand te brengen? Volgens door het ministerie van Economische Zaken verstrekte evaluatieinformatie is de subsidie scheepsbouw artikel 03.05 EZ-begroting zeer effectief. Ook de VNSI is dat oordeel toegedaan. Is het voor de stimulering van de scheepsbouw en scheepvaart wellicht effectiever de middelen die nu beschikbaar worden gesteld voor verruiming van de overgangsregeling toe te voegen aan het budget subsidie scheepsbouw?

6.7 Verlaging tarief kapitaalsbelasting met 0,15%

De leden van de PvdA-fractie vragen bij welke categorieën bedrijven de verlaging kapitaalsbelasting ad par. 6.7 neerslaat. Gaarne beschikken zij over een frequentieverdeling naar grootteklasse en herkomst (binnenland/buitenland) van de belastingeffecten van deze verlaging. Heeft de verlaging van de kapitaalsbelasting door het aantrekken van additionele vestigingen dan wel additionele economische activiteiten, indirecte opbrengsteffecten? Zo ja, welke omvang hebben deze? Zo nee, waarom wordt een maatregel voorgesteld die niet leidt tot de creatie van additionele economische meerwaarde? Welk materieel en meetbaar economisch effect verwacht de regering van de voorgestelde verlaging kapitaalsbelasting?

De leden van de PvdA-fractie beschikken verder graag over een frequentieverdeling naar grootteklasse en herkomst (binnenland/buitenland) van de opbrengst kapitaalsbelasting over de jaren 1997, 1998 en 1999. Hoeveel ondernemingen en van welke omvang in termen van toegevoegde waarde en werkgelegenheid, hebben zich als direct gevolg van de kapitaalsbelasting niet in Nederland gevestigd in de afgelopen 5 jaar?

Indien de voorgestelde verlaging van de kapitaalsbelasting van 1% naar 0,55% geheel wordt vervangen door het invoeren van een belastingvrije voet VPB, welke omvang zou zo'n belastingvrije voet dan kunnen aannemen gegeven de beschikbare ruimte van 375 miljoen, zo vragen deze leden.

De leden van de D66-fractie juichen de voortgaande verlaging van de kapitaalsbelasting toe. Waarom is deze verdere verlaging bij het voorstel Wet ondernemerspakket 2001 niet voorzien?

Onder andere vanuit het streven naar een verbetering van het vestigingsklimaat steunen de leden van de fracties van GPV en RPF een verdere verlaging van de kapitaalsbelasting. In het ondernemerspakket is echter al voorgesteld het tarief te verlagen naar 0,7%. Wat is de reden dat de regering in dit wetsvoorstel, dat gelijk met het ondernemerspakket van kracht wordt, een verdere verlaging voorstelt? De genoemde leden vinden het vanuit het oogpunt van efficiënte wetgeving voor de hand liggend deze verdere verlaging in het ondernemerspakket onder te brengen.

De leden van de CDA-fractie vinden verdere verlaging, cq. afschaffing van de kapitaalbelasting van groot belang. Waarom wordt een eventuele verlaging van deze kapitaalbelasting min of meer afhankelijk gesteld van het aflopen van de film- en scheepvaartfaciliteiten in 2002?

7. Overig

De leden van de PvdA-fractie maken zich zorgen over de aard en mate van de samenwerking tussen de Belastingdienst en de Sociale Diensten. Uit informatie blijkt dat (nog) niet alle Sociale Diensten de beschikking hebben over geautomatiseerde verwerking van het nieuwe belastingstelsel. Deze leden vrezen dat daardoor veel handmatig werk moet worden verricht of dat de Sociale Diensten genoodzaakt zijn tot bevoorschotting, met alle problemen van eventuele terugvordering. Zij vragen de regering nu het moment van invulling en inlevering van de VT formulieren nadert, hoeveel gemeenten nog niet in de gelegenheid zijn om een goede invoering te realiseren en wat dit voor de klanten van de Sociale Dienst voor consequentie heeft. Krijgen de Sociale Diensten voldoende begeleiding van de Belastingdienst om hun voorlichtende en begeleidende taak effectief en zorgvuldig uit te kunnen voeren? En wat zijn de gevolgen voor de klanten van de Sociale Dienst als de dienst het niet aankan? Welke ongewenste consequenties zien de gewindslieden indien de Sociale Diensten door capaciteitsproblemen de regels niet volledig kunnen toepassen en besluiten om tot volledige betaling over te gaan met het recht later het teveel uitbetaalde terug te vorderen, te meer gezien de ervaring dat klanten van de Sociale Dienst in mindere mate over financiële reserves beschikken?

De leden van de PvdA-fractie ontvangen eveneens signalen dat de Belastingdienst niet in de gelegenheid is om gemeentelijke Sociale Diensten geautomatiseerd te laten weten welke klanten welk bedrag aan heffingskorting ontvangen. Wanneer is de Belastingdienst daartoe in de gelegenheid? Welke consequentie heeft dit voor zowel de Sociale Diensten als voor de klanten van de Sociale Diensten?

De leden van de CDA-fractie vragen of de voorgestelde wetswijziging, nadere regelgeving en verder uitvoeringsbeleid tijdig kenbaar gemaakt aan de belastingplichtigen. Kan de regering inzicht geven in het moment van verstrekken van de formulieren? De formulieren om aangifte te doen voor bepaalde rijksbelastingen worden niet langer bij ministeriële regeling vastgesteld, maar in het uitvoeringsbeleid. Wat heeft dit feitelijk voor gevolgen?

7.1 Aanpassing eigenwoningforfait

De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van het voorstel om het forfaitpercentage vast te stellen op 0,8%. Deze leden constateren dat om inkomenstechnische redenen voorbij wordt gegaan aan de wettelijk vastgestelde verhoging van het huurwaardeforfait per 2001 met de huurindex (14,1%) van de voorgaande vier jaar. De leden van de fractie van D66 vernemen graag of is overwogen om de negatieve inkomensgevolgen van de stijging van de huurindex voor huurders te compenseren.

De leden van de fracties van GPV en RPF hebben de indruk dat er nogal wat ruis bestaat in de vaststelling van het huurwaardeforfait. Zij begrijpen dat enerzijds de stijging van de huren en anderzijds de waardeontwikkeling van de woningen bepalend zijn voor de hoogte van het forfaitpercentage. Met name over de laatstgenoemde factor blijkt immers nog geen volledige duidelijkheid te bestaan, want er wordt vanuit gegaan dat de waardestijging zal liggen tussen de 50 en de 60%. Het is de bedoeling dat de belastingopbrengst van het huurwaardeforfait macro onafhankelijk is van de belastingopbrengst. Betekent dit dat als de gemiddelde waardestijging meer bedraagt dan 60%, het forfaitpercentage te hoog is vastgesteld?

De genoemde leden vinden de redenering van de regering met betrekking tot de indexering van de huurstijging voor discussie vatbaar. Het kan toch niet de bedoeling van de wetgever, die bij de invoering van de wet WOZ een overgangsregeling trof, zijn geweest na afloop van de overgangstermijn alsnog een inhaalslag te doen plaatsvinden. Logischer lijkt dat de wetgever na afloop van die termijn zich opnieuw zou beraden over de vraag of en zo ja hoe bij de vaststelling van het huurwaardeforfait rekening gehouden zou worden met de huurontwikkeling. Kan de regering tegen deze achtergrond nader onderbouwen waarom zij het redelijk vindt rekening te houden met de huurstijging per 1 juli 2000?

De leden van de fracties van GPV en RPF begrijpen dat voor de voorlopige teruggaaf nog moet worden gerekend met de «oude» waarden en bedragen. Wat vindt de regering van de gedachte om huiseigenaren die achteraf gezien recht hebben op een lager bedrag aan voorlopige teruggave, maar geen herziening hebben aangevraagd, bij de definitieve aanslag over 2001 niet met een verhoging als gevolg van rentederving te confronteren? Uiteraard geldt ditzelfde voor hen die achteraf ten onrechte in het jaar 2001 een te lage voorlopige teruggave hebben aangevraagd.

De leden van de SP-fractie vinden dat het niet toepassen van de koppeling van de huurindex aan het eigenwoningforfait de excessieve fiscale bevoordeling van het eigen woningbezit weer verder vergroot. De toch al overspannen woningmarkt wordt hiermee weer verder opgepookt doordat huren onaantrekkelijker wordt ten opzichte van het kopen van een huis. Deze leden vinden dat er wel degelijk sprake is van een lastenverlichting omdat burgers met een indexatie rekening hebben kunnen houden.

De leden van de CDA-fractie hebben eerder gepleit voor bevriezing van de hoogte van het huurwaardeforfait, cq. het eigenwoningforfait. Conform de wetsystematiek wordt het percentage vastgesteld op 0,80%. De leden van de CDA-fractie vragen waarom niet eveneens wordt afgezien van de indexering voor de huurstijging van het afgelopen jaar. Zij bepleiten het geheel achterwege laten van de relatie met de huurstijging aangezien de verhuurders daar een grote mate van invloed op hebben. Zijn de bewindslieden bereid om vanaf heden af te zien van het wettelijke indexeringsmechanisme? Burgers vinden het huurwaardeforfait al te hoog!

7.2 Herbestedingsreserve

De regering meldt dat zij een herbestedingsreserve wenst in te voeren. Voorwaarde voor het vormen van deze reserve is dat de winst die behaald wordt met ondernemersactiviteiten past binnen de maatschappelijke of sociale doelstelling van het lichaam. De leden van de VVD-fractie vinden dit een vage omschrijving die veel ruimte schept. Zij vragen de regering dan ook een toelichting op dit punt.

De leden van de fractie van D66 ondersteunen het voorstel om musea en andere culturele instellingen die bijdragen aan een algemeen of sociaal belang de mogelijkheid te bieden (een deel van) hun winst gedurende drie jaar belastingvrij te reserveren.

7.3 Kapitaalverzekeringen voor kinderen

De leden van de VVD-fractie vragen de regering naar de achtergrond van het uitsluiten van de kapitaalverzekering voor de studie van de kinderen van de kaderregeling, aangezien tijdens de parlementaire behandeling van de Wet Inkomstenbelasting 2001 uitgebreid met de regering van gedachten hierover is gewisseld. In dit verband is het door de regering aangevoerde argument van «nadere overwegingen» niet goed te plaatsen. Deze leden vragen de regering dan ook om een duidelijkere toelichting van het begrip «nadere overwegingen».

De leden van de VVD-fractie hebben moeite met een aantal elementen van de voorgestelde kenmerken van de kapitaalverzekering voor kinderen. Zo is het voor hen niet duidelijk waarom bij overschrijding van de maximumwaarde van de polis de vrijstelling in het geheel komt te vervallen. Het zou voor de hand liggen slechts het deel dat het voorgestelde maximum overschrijdt buiten de vrijstelling te laten. Deze leden ontvangen graag een toelichting op dit kenmerk van de kapitaalverzekering voor kinderen. Ook horen zij graag wat de achtergrond is van het feit dat de kapitaalverzekering mag worden afgesloten tot uiterlijk de datum waarop het kind 6 jaar wordt, een termijn die de leden van de VVD-fractie als erg kort ervaren. Voorts vinden de leden van de VVD-fractie het bezwaarlijk dat het vrijstellingsbedrag niet geïndexeerd is. Graag ontvangen zij een toelichting van de regering op dit punt. De leden van de VVD-fractie nodigen de regering uit met een nota van wijziging te komen waarin wordt tegemoetgekomen aan hun bezwaren. Zij overwegen een amendement op dit punt in te dienen.

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of de afspraken met het Verbond van verzekeraars nagekomen worden en vragen de bewindslieden om een uitgebreide reactie.

Immers, er is in een soort gentlemen's agreement gesloten over een totaalpakket, waaruit nu één element (de kapitaalverzekering voor studerende kinderen) op termijn komt te vervallen.

De leden van de CDA-fractie vinden de nieuwe voorstellen kapitaalverzekering voor kinderen een verbetering. Een zwak punt blijft dat er geen controle kan zijn op de besteding van deze kapitaalverzekering. Daarmee kan deze haar doel voorbij schieten. De vraag blijft of een dergelijke nieuwe faciliteit (al dan niet tijdelijk) nog wel in de wet IB 2001 past. Is er geen betere oplossing te bedenken, waarbij deze belastingvrije spaarpot werkelijk en uitsluitend kan worden besteed aan studiekosten? Waarom wordt voor een periode van 5 jaar gekozen? Kunnen deze fiscale middelen niet beter worden ingezet voor het bestrijden van de armoedeval bij het studeren van kinderen? Om welk budget gaat het de komende 5 tot 20 jaar?

De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van de horizonbepaling in de vrijstelling kapitaalverzekering voor kinderen. Aanleiding hiervoor is volgens de bewindslieden dat een ongerichte vrijstelling voor kapitaalverzekeringen niet past in het systeem van sparen en beleggen onder de Wet Inkomstenbelasting 2001. Ook de keuze voor het tijdelijk opnemen van de vrijstelling kapitaalverzekering kinderen draagt volgens de D66-fractie niet bij aan de consistentie in de uitgangspunten van de Wet Inkomstenbelasting 2001. Het verbaast deze leden dat door de regering geen aandacht is besteed aan de mogelijkheid om het studiesparen voor kinderen vorm te geven door fiscaal gefacilieerd bank- en beleggingssparen. Deze vorm van sparen past volgens hen beter in de opzet van de Wet Inkomstenbelasting 2001. Bovendien kent een dergelijke regeling meer aanknopingspunten om garanties af te dwingen dat een belastingvrij gespaard bedrag uitsluitend wordt aangewend voor studiekosten. Is de regering bereid deze spaarvorm alsnog in overweging te nemen?

De leden van de fracties van GPV en RPF vinden het terecht dat er voor de kapitaalverzekering voor kinderen een aparte plaats in het belastingstelsel wordt ingeruimd en niet, zoals lange tijd de bedoeling was van de regering, voor gekozen is die onder te brengen bij de maatschappelijke beleggingen. Ook het loslaten van de koppeling aan een eventuele studie van de kinderen kan rekenen op hun instemming, evenals het voorstel de maximale vrijstelling afhankelijk te laten zijn van het aantal kinderen. Een duidelijke verslechtering is echter het opnemen van een horizonbepaling, waardoor slechts vijf jaar van deze regeling gebruik kan worden gemaakt en alleen voor kinderen die de leeftijd van zes jaar nog niet hebben bereikt. Volgens de regering is daarvoor gekozen omdat in het nieuwe belastingstelsel geen ongerichte vrijstelling voor kapitaalverzekering meer past. De leden van de fracties van GPV en RPF hebben de indruk dat de regering hiermee de verantwoordelijkheid die ouders voor hun kinderen willen dragen, miskent. Alleen een overgangsregeling, voor de huidige jonge gezinnen betekent in feite dat na vijf jaar de fiscale situatie voor gezinnen met kinderen slechter is dan op basis van de huidige regeling die in de wet IB 2001 is opgenomen. Vanaf 2006 bestaat er ook geen mogelijkheid meer om de vrijstelling onder te brengen bij het regime van maatschappelijke beleggingen. De leden van de fracties van GPV en RPF vinden het argument voor de horizonbepaling allerminst overtuigend. Het feit dat er nu nog op vrij grote schaal gebruik wordt gemaakt van (kleine) belastingvrije kapitaalverzekeringen wordt als belangrijke reden voor de voorgestelde maatregel genoemd. Maar op basis waarvan verwacht de regering dat er vanaf 2006 er geen behoefte meer zal bestaan om voor de toekomstige kosten van kinderen een voorziening te treffen? Is er geen maatschappelijk belang mee gediend dat ouders hun verantwoordelijkheid ook in financiële zin voor hun kinderen waarmaken? Zo ja, legitimeert dat geen structurele regeling waardoor ouders fiscaal gefacilieerd een kapitaal kunnen opbouwen?

De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat in het nu voorliggende wetsvoorstel de vrijstelling voor studieverzekeringen voor kinderen een zelfstandig karakter krijgt en niet langer een verplichte koppeling wordt gelegd met de studie van kinderen. Deze leden vragen zich af of deze nieuwe (tijdelijke) faciliteit, een vrijstelling voor kapitaalverzekering, nog wel past in de Wet IB 2001. Kan er absoluut geen waarborg worden gegeven dat het belastingvrij gespaarde bedrag uitsluitend wordt aangewend voor studiekosten? Deze leden zijn van mening dat als de vormgeving niet mogelijk is conform de oorspronkelijke politieke wens, alsnog moet worden overwogen deze faciliteit volledig te schrappen. Kan de regering helder en beargumenteerd uiteenzetten waarom gekozen is voor een horizonbepaling van 5 jaar?

7.4 Omzetbelasting – toepassing verlaagd tarief

De leden van de D66-fractie willen graag een toelichting op het onderscheid tussen de vrijgestelde voordrachten en dergelijke diensten van artikel 11, onderdeel p, Wet OB en de (literaire en wetenschappelijke) lezingen waarvoor het verlaagde BTW-tarief wordt voorgesteld.

De leden van de CDA-fractie zien graag een helderder onderscheid tussen vrijgestelde voordrachten en dergelijke diensten van art 11, eerste lid, onderdeel p, Wet OB en de lezingen waarvoor het verlaagde BTW-tarief wordt voorgesteld. Kan dat heldere onderscheid worden aangegeven? Is dit onderscheid in de praktijk wel uit te voeren?

7.5 Heffing op vaartuigen

De leden van de fracties van GPV en RPF verwonderen zich over de trage besluitvorming ten aanzien van een vaarbelasting. De ontwerpers van het Regeerakkoord waren er, ondanks negatieve ervaringen in het verleden, kennelijk van overtuigd dat deze belasting in 2002 zou kunnen worden geïntroduceerd. Begin 1999 werd al een werkgroep ingesteld om te adviseren over de vorm waarin deze belasting zou kunnen worden gegoten. Waarom komt de regering dan nu niet verder dan het toezeggen van een notitie welke alle mogelijkheden openlaat behalve een tijdige uitvoering van het Regeerakkoord op dit punt?

De leden van de CDA-fractie vragen waar de toegezegde notitie blijft over de verschillende aspecten van een heffing op vaartuigen.

De leden van de fractie van D66 vernemen graag tot wanneer de op 2 februari 1999 ingestelde werkgroep vaarbelasting actief is geweest?

8. Europeesrechtelijke aspecten

Veel van de voorstellen die de regering in het Belastingplan 2001 presenteert, zijn afhankelijk van goedkeuring van de Europese Commissie, zo merken de leden van de VVD-fractie op. Zo stelt de regering voor de regels met betrekking tot het nihiltarief voor groene stroom per 1 januari 2001 in werking te laten treden ondanks het feit dat de Commissie haar goedkeuring nog niet heeft verleend. In het geval de Europese Commissie niet overgaat tot goedkeuring, stelt de regering voor met terugwerkende kracht per ministeriële regeling tot aanpassing van de regulerende energiebelasting over te gaan. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat terugwerkende kracht in beginsel een middel is waarmee terughoudend dient te worden omgegaan. Het is dan ook ongewenst dat de regering in dit geval voorstelt dit middel in te zetten. De leden van de VVD-fractie zouden graag van de regering vernemen of zij voorziet dat de Europese Commissie op korte termijn een beslissing inzake groene stroom zal nemen.

De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van het voornemen van de regering de regeling durfkapitaal niet aan te melden bij de Europese Commissie. Met het oog op het commentaar van de Raad van State op de Europees rechterlijke aspecten van deze regeling willen deze leden graag toegelicht hebben waarom de regering voorstelt de regeling niet aan te melden en veiligheidshalve haar per Koninklijk Besluit in werking te laten treden. Moet hieruit worden afgeleid dat de regering twijfelt of de regeling durfkapitaal zal worden goedgekeurd door de Europese Commissie?

Het valt de leden van de fracties van GPV en RPF op dat verschillende maatregelen worden ingevoerd onder voorbehoud van Europese toestemming. Hierbij doelen zij onder andere op het voorstel het nihiltarief voor duurzame energie te handhaven onder gelijktijdige verhoging van de tarieven op fossiele brandstoffen, op de voorgestelde afdrachtskorting in de REB voor nieuwe en bestaande WKK-installaties, op de maatregelen ter stimulering van de duurzame landbouw. Is het reëel dat hierover vóór 1 januari a.s. duidelijkheid bestaat? Zo nee, maakt de regering zich dan niet erg kwetsbaar als goedkeuring zal worden onthouden en de maatregelen inmiddels zijn ingevoerd? Zal dat ook geen negatieve uitwerking hebben op het «groene beleid» van de regering?

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel V (Wet op de omzetbelasting 1968), onderdeel D.6

De leden van de fracties van GPV en RPF uiten hun twijfels over het voorstel de toegang tot literaire of wetenschappelijke lezingen onder het verlaagde BTW-tarief te brengen. Afgezien voor de vraag of de Zesde richtlijn hiervoor de ruimte biedt lijkt met name het begrip «wetenschappelijke lezingen» multi interpetabel te zijn. Zal dit niet uitnodigen tot een extensieve interpretatie?

Artikel XI (Wet belastingen op milieugrondslag), onderdeel C

De leden van de VVD-fractie vragen of in artikel 18b in het vierde artikel niet naar het eerste maar naar het derde lid verwezen moet worden.

De voorzitter van de commissie,

Van Gijzel

De griffier van de commissie,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Reitsma (CDA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Rosenmöller (GroenLinks), Van Zijl (PvdA), Van Gijzel (PvdA), voorzitter, Voûte-Droste (VVD), De Vries (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Marijnissen (SP), Kamp (VVD), Giskes (D66), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), ondervoorzitter, Vendrik (GroenLinks), Wijn (CDA), Stroeken (CDA), Remak (VVD), Van Beek (VVD), Balkenende (CDA), Kuijper (PvdA) en Dijsselbloem (PvdA).

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Verburg (CDA), Koenders (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Smits (PvdA), Duijkers (PvdA), Balemans (VVD), Wilders (VVD), Van Oven (PvdA), De Wit (SP), Patijn (VVD), Schimmel (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Hoekema (D66), Van Walsem (D66), Blok (VVD), Dankers (CDA), Rabbae (GroenLinks), Van den Akker (CDA), Hillen (CDA), Hessing (VVD), Weekers (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Timmermans (PvdA) en Hindriks (PvdA).

Naar boven