nr. 67
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 september 2005
Biotechnologische handelingen bij dieren worden dubbel getoetst, namelijk
op grond van het Besluit biotechnologie bij dieren en de Wet op de dierproeven.
In het Algemeen Overleg (AO) over biotechnologie van 25 januari 2005
heb ik toegezegd de mogelijkheden te bezien om mede op grond van de evaluatie
van het Besluit biotechnologie bij dieren de bestaande regelgeving te vereenvoudigen
en beter te integreren (Kamerstukken II, vergaderjaar 2004–2005, 27 428,
nr. 58). Mede namens de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
licht ik u met deze brief in over de wijze waarop wij uitvoering willen geven
aan deze toezegging.
De evaluatie van het Besluit biotechnologie bij dieren is afgerond. Bij
deze bied ik u een exemplaar aan van het evaluatierapport1. De evaluatie is uitgevoerd door de Utrechtse School voor Bestuurs-
en Organisatiewetenschap (USBO) in samenwerking met de heer prof. F.W.A. Brom
van het Ethiek Instituut. Zowel de USBO als het Ethiek Instituut zijn verbonden
aan de Universiteit Utrecht. Het evaluatieonderzoek heeft zich met name gericht
op de vraag in hoeverre:
• de doelstelling van het Besluit biotechnologie bereikt is; met
andere woorden heeft het Besluit geleid tot voortschrijdend inzicht in de
ethische aanvaardbaarheid van biotechnologie bij dieren?
• de vergunningenprocedure biotechnologie bij dieren en de halfjaarlijkse
discussiebijeenkomsten hebben bijgedragen aan de realisering van deze doelstelling.
Bij de uitvoering van het evaluatieonderzoek zijn de stakeholders uitgebreid
betrokken.
De stakeholders krijgen ook een versie van de evaluatie toegestuurd met
een verzoek om reactie.
Ik zal samen met de minister van VWS bovengenoemde toezegging uit het
AO biotechnologie uitvoeren. Daartoe zullen we een gezamenlijke reactie opstellen
op de evaluatie van het Besluit biotechnologie bij dieren en de evaluatie
van de Wet op de dierproeven voor wat betreft biotechnologie bij dieren. De
minister van VWS heeft u bij brief van 17 juni 2005 een exemplaar van
het evaluatierapport van de Wet op de dierproeven aangeboden (Kamerstukken
II, 2004–2005, 30 168, nr. 1).
Mede op grond van beide evaluaties zullen wij tevens de mogelijkheden
bezien om te komen tot één toets voor de beoordeling van biotechnologische
handelingen bij dieren. Daarbij zullen wij ook de suggestie betrekken die
het Tweede-Kamerlid Ormel heeft gedaan in het voornoemde AO voor het instellen
van een Raad voor Ethiek en Biotechnologie.
Wij zullen u begin 2006 onze gezamenlijke reactie aanbieden. De voorbereiding
om – zo mogelijk – te komen tot een zorgvuldige toets voor bio-technologie
bij dieren vergt enige tijd. De minister van VWS heeft in het AO van 30 juni
jl. over de evaluatie van het programma alternatieven voor dierproeven toegezegd
vóór de komende begrotingsbehandeling van het ministerie van
VWS een reactie te geven op de evaluatie van de Wet op de dierproeven. In
het licht van onze afspraak om een gezamenlijke reactie te geven op beide
evaluaties zal de minister van VWS dit najaar geen afzonderlijke reactie geven
op de evaluatie van de Wet op de dierproeven.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C. P. Veerman