27 428 Beleidsnota Biotechnologie

Nr. 309 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 augustus 2015

In de brief van 18 juni 20151 heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu bevestigd dat uw Kamer op de hoogte wordt gehouden over de ontwikkeling van een afwegingskader voor besluitvorming inzake de nationale teeltbevoegdheid gg-gewassen. Het kabinet heeft aangegeven het afwegingskader in consultatie met de maatschappelijke actoren en op basis van wetenschappelijke kennis te willen ontwikkelen.

De Ministeries van Infrastructuur en Milieu en van Economische Zaken hebben eind juni 2015 een voorconsultatie rondom de nationale teeltbevoegdheid georganiseerd. Hierbij waren vertegenwoordigers van diverse belangenorganisaties aanwezig. Over de uitkomst van de voorconsultatie informeer ik u in de bijlage bij deze brief.

De nationale implementatie van de teeltbevoegdheid voor in de EU toegelaten gg-gewassen raakt vooral aan landbouwbeleid en daarom zal ik eerstverantwoordelijk hiervoor zijn. Ik zal nog dit jaar een maatschappelijke consultatie en stakeholdersdebat (laten) organiseren en over de resultaten begin volgend jaar informeren.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Bijlage Uitkomsten voorconsultatie afwegingskader nationale teeltbevoegdheid

Op 2 april 2015 is een nationale teeltbevoegdheid inzake gg-gewassen in werking getreden. Over de invulling daarvan door Nederland is aan de Tweede Kamer een afwegingskader voor besluitvorming toegezegd. Het kabinet heeft in haar brief van 18 juni 2015 (kamerstuk 27 428 nr. 307) aangegeven dat in consultatie met de maatschappelijke actoren en op basis van wetenschappelijke kennis te willen ontwikkelen. Om die reden hielden het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu op 22 juni 2015 een zogeheten voorconsultatie rondom de nationale teeltbevoegdheid.

In de discussie werden door de deelnemers verschillende elementen ingebracht die een rol zouden kunnen spelen in het afwegingskader. Onderstaand treft u het verslag van deze verkennende discussie aan de hand van uitspraken van de deelnemers.

In de eerder genoemde kabinetsbrief zijn drie elementen genoemd: co-existentie, keuzevrijheid voor teler en consument en gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

  • Een deelnemer deed de suggestie om daarbij tevens mee te nemen of het gewas in Nederland überhaupt geteeld kan worden. Bijvoorbeeld als de klimatologische omstandigheden in Nederland niet geschikt zijn voor de teelt van het gewas, wordt de teelt van dit gewas niet in Nederland verwacht. Hierbij kan worden betrokken of er binnen een bepaalde tijdsperiode – twee jaar, vijf jaar, tien jaar – de teelt wellicht wel in Nederland mogelijk is bijvoorbeeld door klimatologische veranderingen. Aanvullend merkte een deelnemer op dat je ook kunt beoordelen of het betreffende gewas wel geschikt is voor Nederland. Daarbij werd aangevuld dat sommige plantenrassen niet in Nederland in het open veld kunnen worden geteeld maar wel in kassen.

  • Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen werd besproken als element van een afwegingskader. In de milieurisicobeoordeling van het gg-gewas zit niet de beoordeling van een gewasbeschermingsmiddel op risico’s voor mens, dier en milieu. In het toelatingsbeleid voor gewasbeschermingsmiddelen wordt dit wel beoordeeld zonder onderscheid tussen gebruik op conventionele of gg-gewassen. De veiligheid van een gewasbeschermingsmiddel wordt ook op Europees niveau beoordeeld. Binnen het afwegingskader kan gekeken worden naar het beleid ten aanzien van gewasbeschermingsmiddelen. Als de teelt van het gg-gewas leidt tot een verhoogd gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, zou dit tot een verbod moeten kunnen leiden, zo stelde een deelnemer. De deelnemers stellen vast dat dit twee kanten op kan werken, dus als een gg-gewas leidt tot minder gebruik van gewasbeschermingsmiddelen dan zou verbieden juist geen wenselijke optie zijn. Algemeen werd door deelnemers gesteld dat gewasbeschermingsmiddelengebruik een element is dat een rol moet krijgen in het afwegingskader.

  • Een deelnemer bracht in dat het afwegingskader in overeenstemming moet zijn met overige (landbouw)beleidsdoelstellingen. De overheid moet een consistent beleid voeren en een keuze maken over wat voor landbouwbeleid zij wil. Eén van de elementen is het co-existentiebeleid. Een deelnemer benoemt dat dit met zich mee kan brengen dat ruimte-tekort kan leiden tot verdringing van bijvoorbeeld de biologische landbouw door gg-teelt. Ook moeten de co-existentiemaatregelen daadwerkelijk in de praktijk worden uitgewerkt, zoals het restschadefonds.

  • Een deelnemer vulde aan dat hierbij gekeken kan worden naar hoe dit zich verhoudt tot de keuzevrijheid van de telers. Immers, de telers moeten wel iets te kiezen blijven hebben. Dus moet er zowel aanbod van gg- als gg-vrij uitgangsmateriaal zijn.

  • Een ander element dat werd ingebracht is de concurrentiepositie en het imago van de Nederlandse landbouw. Op dit moment is er geen gg-teelt in Nederland. Als dit wel ontstaat dan kan dit een effect hebben op het imago en de concurrentiepositie. Immers Nederland kan zich dan niet meer profileren als «gg-vrij land».

  • Een volgend element is de beschikbaarheid van uitgangsmateriaal. Blijft er voldoende niet-gg uitgangsmateriaal beschikbaar als gg-teelt is toegelaten? Er werd ook gerefereerd aan de keuzevrijheid voor de teler en de consument. Worden deze niet aangetast als gg-teelt de niet-gg teelt zou verdringen zoals bijvoorbeeld in de Verenigde Staten en Argentinië het geval is, of grotendeels het geval is? De deelnemers kwamen tot drie elementen binnen de keuzevrijheid: van de consument, van de teler en van de handelaar.

  • Een deelnemer bracht in dat het mogelijk verschil maakt of de teelt van het gg-gewas als levensmiddel is bedoeld, als veevoeder, als sierteelt of als element voor bijvoorbeeld medicijnen. Met andere woorden: wat is het maatschappelijke doel van de teelt?

  • Een deelnemer benadrukte dat er goed moet worden gekeken naar het onderscheid tussen juridisch houdbare gronden en overige gronden. De meeste deelnemers waren het eens dat elk element voor afweging twee kanten op kan werken, dus richting een verbod of juist geen verbod. De deelnemers hebben naast inhoudelijke elementen die bij afwegingen van belang zijn ook het proces van besluitvorming aan de orde gesteld. Een voorstel was om met de stakeholders samen per gewas een afweging te maken. De suggestie werd ingebracht om een inspraakprocedure te ontwikkelen voor de afweging. Er werd gesproken over de afweging per gewas (case by case) of groepsgewijs in geval er sprake is van gewassen met soortgelijke eigenschappen. Opgemerkt werd dat bij een afweging voor groepen van gewassen aspecten die specifiek zijn voor een individueel gewas minder aandacht krijgen. Een andere suggestie was om, nadat een aantal afwegingen en besluiten over nationale teelt heeft plaatsgevonden, het afwegingskader te evalueren en zo nodig bij te stellen. Hierbij zou ook gekeken kunnen worden naar de invulling van de nationale teeltbevoegdheid in andere landen.


X Noot
1

Kamerstuk 27 428, nr. 307

Naar boven