Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 april 2012
De discussie in Europa over in hoeverre de regels voor genetisch gemodificeerde organismen
(ggo’s) van toepassing zijn op producten van bepaalde nieuwe plantveredelingstechnieken
is weer een stap verder. Na het rapport van het Joint Research Centre van de Europese
Commissie (JRC)1 zijn nu de twee overige aangekondigde rapporten verschenen: het Eindrapport van de
EU werkgroep Nieuwe Technieken en de opinie van de Europese voedselveiligheidsautoriteit
(EFSA) over de veiligheidsbeoordeling van twee technieken getiteld: «Scientific opinion addressing the safety assessment of plants developed through cisgenesis
and intragenesis».2
Zoals toegezegd in het Algemeen Overleg met uw Kamer op 18 mei 2011 (Kamerstuk 27 428, nr. 189), zend ik u, mede namens de staatssecretaris van EL&I, beide rapporten. Het rapport
van de EU Werkgroep Nieuwe Technieken is niet openbaar en ik doe u het rapport daarom
vertrouwelijk toekomen.3
De werkgroep Nieuwe Technieken «concludeert dat cisgenese en intragenese onder Bijlage IA, deel 1 van Richtlijn 2001/18/EC
vallen. Organismen die met deze technieken ontwikkeld zijn, vallen daarom binnen het
bereik van Richtlijn 2001/18/EC.» Om een vrijstelling van cisgenese van de EU regelgeving voor ggo’s te realiseren
zal hoogst waarschijnlijk aanpassing van die EU regels nodig zijn.
Ten aanzien van de veiligheidsbeoordeling van cisgenese en intragenese concludeert
de EFSA dat «gelijksoortige risico’s geassocieerd kunnen worden met planten die veredeld zijn
met cisgenese en traditionele veredelingstechnieken, terwijl nieuwe risico’s geassocieerd
kunnen zijn met intragene en transgene planten. Het panel is van mening dat al deze
veredelingsmethoden verschillende frequenties en gradaties van onbedoelde effecten
met zich mee kunnen brengen. De frequentie van onbedoelde veranderingen kunnen verschillen
tussen veredelingstechnieken en hun voorkomen kan niet voorspeld worden en dienen
case-by-case beoordeeld te worden. Onafhankelijk van de veredelingstechniek worden
ongewenste fenotypes meestal verwijderd tijdens de selectie- en testprogramma’s door
veredelaars. De risico’s voor mens en dier en het milieu zal afhangen van blootstellingfactoren
als de mate waarin de plant wordt gecultiveerd en geconsumeerd.»
De genoemde rapporten zijn belangrijk voor de standpuntbepaling in de EU over de status
van cisgenese ten opzichte van de EU regelgeving voor ggo’s.
Nederland vindt dat een techniek kan worden vrijgesteld van de vergunningplicht als
kan worden vastgesteld dat producten van de nieuwe veredelingstechnieken geen grotere
risico’s zullen kennen dan equivalente producten van »klassieke» veredeling.
Om te komen tot een definitieve Nederlandse standpuntbepaling inzake een vrijstelling
van cisgenese ten opzichte van de EU regelgeving voor ggo’s zal ik in overleg treden
met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, onderzoeksinstellingen en NGO’s. Verder
zie ik uit naar de discussie over dit onderwerp met uw Kamer.
De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
J. J. Atsma