27 428 Beleidsnota Biotechnologie

Nr. 171 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 juli 2010

Met deze brief bied ik u, zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg van afgelopen januari (Kamerstuk 27 428, nr. 160) en mede namens de ministers van LNV en VWS, de resultaten van het onderzoek naar de voedsel- en diervoederveiligheid van cisgene gewassen aan1.

In haar brief van 13 maart 20092 heeft mijn ambtsvoorganger u laten weten dat de Commissie genetische modificatie (COGEM) geen milieurisico’s voor cisgene gewassen voorziet3. In die brief laat zij u ook weten dat de veiligheid van cisgene gewassen voor wat betreft de voedsel- en diervoederveiligheid nog niet gegarandeerd is. Het Rikilt is daarom gevraagd de voedsel- en diervoederveiligheidsaspecten van cisgene gewassen uitvoerig te onderzoeken.

In een grondig onderzoek waarbij diverse nationale en internationale experts betrokken waren, hebben zij cisgene gewassen vergeleken met traditionele en transgene gewassen. De conclusie van dit onderzoek luidt dat het gebruikte gen (soorteigen of soortvreemd) niet alleen bepalend is in de veiligheidsbeoordeling.

Door de wijze waarop en het feit dat een gen geïnserteerd wordt, moeten de plaats waar het gen in het genoom terecht komt en de bijkomende (onbedoelde) veranderingen ook meegenomen worden in de veiligheidsbeoordeling. De onderzoekers concluderen dat op dit punt geen wezenlijk verschil tussen transgenese en cisgenese zit, en zij daarom niet anders beoordeeld moeten worden. Alleen wanneer het ingebrachte gen een geschiedenis van veilig gebruik kent, wordt een mogelijkheid voor verminderde eisen op dit punt in de veiligheidsbeoordeling als optie voor versoepeling gezien.

Op basis van deze resultaten lijkt een generieke vrijstelling van cisgene gewassen onder de ggo-regelgeving vooralsnog niet gepast. De Europese werkgroep zal dit najaar haar werk hervatten. De bevindingen van de werkgroep over de mogelijkheden van een vrijstelling voor de acht veredelingstechnieken, zullen vervolgens gepresenteerd worden in het Europese ambtelijk comité. Op dat moment zal Nederland, mede op basis van gegevens over veiligheid, detectiemogelijkheden en sociaal-economische factoren, haar standpunt moeten bepalen. Vanzelfsprekend kunt u tegen die tijd hierover met mij van gedachten wisselen.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. C. Huizinga-Heringa


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

XNoot
2

Kamerstukken 2008–2009, 27 428, nr. 130.

XNoot
3

COGEM advies CGM/060428-05.

Naar boven