27 428
Beleidsnota Biotechnologie

nr. 133
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT, EN VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 april 2009

Bij brief van 13 maart 2009 (Kamerstuk 27 428, nr. 130) hebben wij de positie uiteengezet die het kabinet inneemt bij voorstellen van de Europese Commissie om lidstaten te verplichten om vrijwaringen in te trekken. Nederland kan instemmen met conceptbeschikkingen van de EC die lidstaten opdragen de vrijwaringen in te trekken, als (mede) uit de EFSA-beoordeling blijkt dat er geen nieuwe gegevens zijn die wijzen op gevaren die de vrijwaringen rechtvaardigen. Daarnaast streeft Nederland naar aanpassing van EU-regelgeving die lidstaten de mogelijkheid geeft om zelf te beslissen over ggo-teelt. Tijdens het AO ggo-gewassen van 8 april 2009 hebben wij gedebatteerd over bovenstaande positie van het kabinet. Daarbij heeft de minister van LNV toegezegd om mede namens de minister van VROM een aanvullende brief over de vrijwaringen aan de Kamer aan te bieden. Hierbij doe ik u mede namens de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer onze positie toekomen.

Zoals in het genoemde AO reeds is besproken, hebben Frankrijk, Hongarije, Luxemburg, Griekenland en Oostenrijk vrijwaringen ingesteld voor de teelt van ggo-mais Mon 810 en andere maïsvariëteiten. In zeven lidstaten, waaronder Spanje en Tsjechië, is de teelt daarvan wel toegestaan. Op 7 april 2009 heeft de Duitse minister Aigner aangekondigd een vrijwaring in te stellen voor de teelt van de in de EU toegelaten ggo-mais Mon 810. Conform de in richtlijn 2001/18 daartoe vastgelegde procedure zal de EC beoordelen of de Duitse vrijwaring gestoeld is op nieuwe gegevens die wijzen op gevaren voor mens, dier of milieu.

Op dit moment zijn er geen conceptbesluiten van de Europese Commissie over vrijwaring bij de Raad in procedure.

De EU-regelgeving voor markttoelating van ggo’s geven lidstaten de mogelijkheid om het gebruik en/of de verkoop van in de EU toegelaten genetisch gemodificeerde organismen tijdelijk op hun grondgebied te beperken of te verbieden. Deze mogelijkheid wordt aangeduid met de term «vrijwaring». Lidstaten kunnen vrijwaringen instellen als nieuwe gegevens die wijzen op gevaren voor mens, dier of milieu daartoe aanleiding geven. Conform de Europese regelgeving dient vervolgens de Europese Commissie te beoordelen of de genomen vrijwaringen gerechtvaardigd zijn. De EC vraagt daarbij aan de EFSA om te beoordelen of de nieuwe gegevens wijzen op nieuwe risico’s.

Het toepassen van vrijwaringen is voorts ook gebonden aan multilaterale afspraken, neergelegd in het WTO-SPS akkoord. In 2006 heeft een WTO-panel geconcludeerd dat de door een aantal lidstaten (Duitsland, Frankrijk, Griekenland, Italië, Luxemburg en Griekenland) gehanteerde vrijwaringen op de verkoop van door de EG reeds goedkeurde ggo’s onrechtmatig waren, omdat de betrokken lidstaten de maatregelen onvoldoende hebben onderbouwd met nieuwe gegevens die wezen op risico’s voor mens, dier en milieu. Uit de gevoerde risicoanalyses kwam naar voren dat de betreffende ggo’s geen gevaar opleveren. De lidstaten hebben ook niet hard kunnen maken dat een mogelijk nadelig effect zich in de praktijk ook daadwerkelijk zou kunnen voordoen. Daarmee voldeden de vrijwaringmaatregelen waarover het WTO-panel zich heeft uitgesproken niet aan de vereisten van het SPS-akkoord. Het WTO-panel adviseerde de EG te verzoeken de niet WTO conforme maatregelen in overeenstemming te betreken met de relevante WTO-regels. De staatssecretaris van EZ heeft u over deze uitspraak geïnformeerd. (Kamerstukken vergaderjaar 2006–2007, 25 074, nr. 139)

Op basis van deze uitspraak kunnen de landen die een WTO-geschillenbeslechtingprocedure gestart zijn (Canada, VS en Argentinië) retallieringsmaatregelen nemen. Tot nu toe hebben deze landen hiertoe niet besloten. Retalliering kan de Nederlandse handelsbelangen schaden.

De vrijwaringen die diverse lidstaten instellen, zijn ingegeven door weerstand tegen markttoelating van ggo’s. Bij stemming over besluiten over markttoelating kunnen lidstaten hun stempositie toelichten. Hieruit blijkt keer op keer dat de weerstand voor een belangrijk deel is gebaseerd op mogelijke sociaal-economische gevolgen van ggo-gewassen en een negatieve publieke opinie. Lidstaten vragen zich af of ggo’s passen in de visie op duurzame landbouw en de voedselkwaliteit die zij nastreven en of ggo’s passen in de lokale landbouwpraktijk. Deze aspecten spelen thans geen rol in de democratisch tot stand gekomen Europese regelgeving. Op grond van de huidige EU-regelgeving kunnen aanvragen voor ggo-markttoelatingen alleen worden afgewezen als het ggo een risico oplevert voor mens, dier of milieu. Lidstaten die vrijwaringen instellen die niet gestoeld zijn op een gegronde risicoanalyse maken in onze visie oneigenlijk gebruik van de juridische mogelijkheid om een vrijwaringsmaatregel in te stellen.

Het pad van instellen van vrijwaringen is naar de mening van het kabinet dan ook niet de juiste weg om de in deze lidstaten gevoelde weerstand tegen ggo-markttoelatingen aan de orde te stellen. Toepassing van het instrument vrijwaringen is op deze wijze in strijd met de afgesproken spelregels in de EU en internationale regelgeving en leidt tot een vertroebeling van, alsmede vooruitlopen op de gewenste open discussie over ggo’s. Bij toepassing van vrijwaringen worden ingevolge deze regelgeving alleen risico’s voor veiligheid mens, dier en milieu gehanteerd en niet onderliggende sociaal-economische aspecten die mede ten grondslag liggen aan het besluit van lidstaten om vrijwaringen in te stellen.

Wij erkennen dat sociaal-economische, of andere dan risico-overwegingen van lidstaten om ggo’s van hun grondgebied te weren een rol dienen te spelen bij de afwegingen over de toelating van ggo’s.

Deze overwegingen dienen aan de orde te komen in het gestarte EU-traject en discussie om beter inzicht te krijgen in de sociaal-economische gevolgen van markttoelating van ggo’s. Een traject dat Nederland ten volle ondersteunt en waar het kabinet ten volle aan bijdraagt. Het kabinet erkent dat de huidige regelgeving voor markttoelating van ggo’s, vanwege nieuwe ontwikkelingen, niet langer op alle onderdelen voldoende tegemoet komt aan het betrekken van aan de in de EU levende wens om het betrekken van met name sociaal-economische gevolgen bij de toelating van ggo-gewassen. Wij hebben daarom de EC zowel in de Landbouw- als Milieuraad opgeroepen om met voorstellen tot aanpassing van de regelgeving te komen, waarmee wordt voorzien in een nieuwe balans in het afwegingskader. Nederland is van mening dat lidstaten zelf de bevoegdheid moeten krijgen om te kunnen beslissen over teelt van ggo-gewassen. Het kabinet zet in op een snelle wijziging en wel binnen een jaar van de Europese regelgeving. Daartoe zullen wij een kleine taskforce instellen om hiervoor zowel bij de Europese Commissie als EU-lidstaten draagvlak te creëren en om zo deze wijziging ook binnen genoemde termijn te realiseren.

Tot die tijd houdt het kabinet vast aan de positie die wij in onze brief van 13 maart 2009 aan u hebben voorgelegd. Het belang van naleving van vigerende EU-regelgeving weegt daarbij voor het kabinet zwaar.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

Naar boven