Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27415 nr. 7 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27415 nr. 7 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 november 2000
Tijdens het wetgevingsoverleg van maandag 20 november jl. over de voorstellen voor de Tariefwet 2001 en het Belastingplan 2001 heb ik toegezegd om op korte termijn op een zestal punten schriftelijk te reageren. In deze brief ga ik achtereenvolgens in op het artikel van De Jonge en De Kam over het effect fiscaal beleid op de arbeidsparticpatie van vrouwen, AOW-ers met een partner jonger dan 65 jaar, de ondergrens van 75 liter per tankbeurt in de teruggaafregeling voor paarse diesel, de hypotheekrenteaftrek voor woningen van schippers, de fiscale gevolgen van het amendement Schoenmaker en de scholingsfondsen.
Effect fiscaal beleid op arbeidsparticpatie vrouwen
In het artikel van De Jonge en De Kam (ESB 20/10/'00) wordt onder andere geconcludeerd dat «de heffingsdruk duidelijk tekortschiet als exclusief verklarende variabele van de arbeidsparticipatie van vrouwen» (pag. 842) en dat «het beloop van de marginale heffingsdruk de aanzienlijk toegenomen arbeidsparticipatie niet bevredigend kan verklaren» (pag. 842).
Analyses van het SCP en het CPB wijzen uit dat autonome, maatschappelijke en sociaal-culturele ontwikkelingen een belangrijke verklaring vormen voor de sterke stijging van de arbeidsparticipatie onder vrouwen. Dit betekent enerzijds dat de hierboven aangehaalde conclusies van de auteurs kunnen worden onderschreven, maar anderzijds – en belangrijker – dat de door de auteurs uitgevoerde partiële analyse van de relatie tussen de heffingsdruk en de participatie van vrouwen niet geschikt is om de eventuele participatiebevorderende effecten van fiscaal beleid te analyseren. Zeker voor een langetermijnanalyse van zo'n 30 jaar, zoals door de auteurs wordt uitgevoerd, is het noodzakelijk om inzicht te hebben in het kwantitatieve belang van autonome en overige niet-fiscale effecten op de participatie van vrouwen, voordat een uitspraak gedaan kan worden over het effect van fiscale maatregelen op de participatie van vrouwen.
Een tweede observatie is dat vanuit beleidsmatig oogpunt niet zozeer van belang is of fiscaal beleid (of nog beperkter: de marginale heffingsdruk) een dominante verklaring is voor de toegenomen participatie van vrouwen, maar vooral of via flankerend beleid, al dan niet fiscaal vormgegeven, de arbeidsparticipatie van vrouwen kan worden verhoogd bovenop deze autonome ontwikkelingen. Zoals hierboven aangegeven, wordt een dergelijke analyse niet uitgevoerd door de auteurs.
De conclusie van de auteurs dat met «fiscaal trapezewerk» gericht op een verlaging van de (marginale) heffingsdruk getracht zou worden het arbeidsaanbod van vrouwen verder te mobiliseren, suggereert dat in de inkomstenbelasting een woud van fiscale regelingen bestaat gericht op een verlaging van de marginale druk teneinde de participatie van vrouwen te bevorderen. Niet geheel duidelijk is op welk trapezewerk in dit verband wordt gedoeld. Naast de reeds bestaande buitengewone lastenaftrek voor kinderopvang, wordt in het nieuwe belastingstelsel de combikorting geïntroduceerd. De combikorting is gericht op stimulering van de participatie van tweeverdieners. Daarnaast wordt in het nieuwe belastingstelsel via de vervanging van het huidige systeem van belastingvrije sommen en overdraagbaarheid van de basisaftrek door een individueel uit te betalen heffingskorting bewerkstelligd dat de participatie van partners (meestal vrouwen) niet langer fiscaal wordt ontmoedigd.1 Deze maatregelen kunnen mijns inziens moeilijk worden gekwalificeerd als«fiscaal trapezewerk».
Ook moet worden bedacht dat de overheid via ander flankerend beleid op het brede terrein van arbeid en zorg de participatie van tweeverdieners tracht te bevorderen. Dit heeft onder andere betrekking op de uitbreiding van verlofregelingen en (niet fiscaal) beleid op het gebied van kinderopvang. Het effect van dergelijke maatregelen wordt niet betrokken in de analyse van de auteurs. Desalniettemin concluderen de auteurs dat «andere dan belastingmaatregelen, zoals uitbreiding van de mogelijkheden voor opvang van kinderen» belangrijk kunnen zijn om het arbeidsaanbod van vrouwen te stimuleren.
Ten slotte zij volledigheidshalve opgemerkt dat ook vrouwen profiteren van meer generieke maatregelen gericht op het bevorderen van de arbeidsparticipatie, zoals lagere marginale tarieven op arbeid en de introductie van de arbeidskorting.
AOW-ers met een partner jonger dan 65 jaar
Gevraagd is hoe in de voorlichting wordt omgegaan met partners van AOW-ers die de leeftijd van 65 jaar bereiken. Deze groep partners ondergaan een inkomenseffect omdat vanaf het 65e jaar een lagere heffingskorting geldt.
De Belastingdienst zal aandacht aan deze problematiek schenken in de speciale folder voor deze doelgroep. Deze folder is voor belanghebbenden verkrijgbaar bij de Belastingdienst. Los daarvan zal in overleg met de SVB en de pensioenfondsen worden bezien welke voorlichtingsactiviteiten mogelijk en wenselijk zijn om deze doelgroep rechtstreeks op individueel niveau te bereiken waarbij zij attent worden gemaakt op het tijdelijke inkomensvoordeel.
Teruggaafregeling voor paarse diesel
De heer Reitsma heeft gevraagd of de ondergrens in de teruggaafregeling paarse dieselolie van 75 liter per tankbeurt niet kan vervallen. Hij voert daarbij aan dat deze ondergrens niet in 2000 wordt toegepast en de reden voor de ondergrens, voorkoming van misbruik, kennelijk niet zwaar weegt.
De reden van de ondergrens is het voorkomen van het tanken van andere motorrijtuigen dan zware vrachtauto's op het kenteken van een zware vrachtauto. Naast het oneigenlijk gebruik door personenauto's gaat het daarbij voornamelijk om het tanken door bestelauto's en lichte vrachtauto's op het kenteken van een zware vrachtauto.
Voor het jaar 2000 kunnen ook bestelauto's en lichte vrachtauto's gebruik maken van de teruggaafregeling. Bestelauto's en lichte vrachtauto's tanken doorgaans minder dan 75 liter per tankbeurt. Om die reden en omdat bestelauto's en lichte vrachtauto's van de regeling gebruik kunnen maken, is het gevaar van misbruik – afgezien van misbruik met personenauto's – niet aanwezig. Daarbij zij nog opgemerkt dat de regeling voor 2000 met terugwerkende kracht geldt waardoor de mogelijkheden voor misbruik door personenauto's ook veel beperkter zijn.
Voor de teruggaafregeling na 2000 is de oude situatie weer hersteld; bestelauto's en lichte vrachtauto's kunnen geen gebruik meer maken van de teruggaafregeling en de reden voor de ondergrens van 75 liter is derhalve weer onverkort aanwezig.
Hypotheekrenteaftrek voor woningen van schippers
Naar aanleiding van een artikel in de Schuttevaer van 10 november 2000 jl. is gevraagd of kan worden aangegeven wat de gevolgen zijn van de voorgestelde eigenwoningregeling voor schippers met een woning aan de wal.
De eigenwoningregeling in de Wet IB 2001 is van toepassing op de woning die de belastingplichtige of personen die behoren tot zijn huishouden behoren anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staan. De vraag of een woning aan de wal als hoofdverblijf kan worden aangemerkt, wordt zoals ook nu het geval is beoordeeld naar de feiten en omstandigheden waarbij bijvoorbeeld relevant is waar de overige gezinsleden op doordeweekse dagen verblijven, wat de centrale levensplaats is van de belastingplichtige op momenten dat niet op het schip wordt verbleven, etc. Voor de praktijk betekent dit dat in die situaties belastingplichtigen/schippers hun woning aan de wal als eigen woning kunnen aanmerken en de hypotheekrente in aftrek kunnen brengen.
Amendement Schoenmakers en Klein Molekamp
Er is gevraagd naar het mogelijk effect op de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm) van het amendement Schoenmakers en Klein Molenkamp op het wetsvoorstel Wijziging van de Wet milieubeheer (structuur beheer afvalstoffen, TK 2000–2001, 26 638, nr. 15).
Het bedoelde amendement heeft betrekking op het verbranden van afvalstoffen. In de door de regering voorgestelde wijziging was binnen de voorkeursvolgorde voor verwijderen van afvalstoffen een extra stap ingebouwd met betrekking tot het verbranden van afval in een afvalverbrandingsinstallatie met als bijproduct energieopwekking. Door het amendement is aangesloten bij de Europese terminologie, waardoor het verbranden in een AVI als aparte stap is komen te vervallen en daarmee gelijk wordt gesteld aan verbranden op land. Deze wijziging heeft geen doorwerking naar de in de Wbm opgenomen afvalstoffenbelasting.
De leden van de fractie van het CDA hebben een vraag over O&O-fondsen gesteld. Ook de afdracht aan een O&O-fonds telt mee voor de thans bestaande fiscale aftrek voor scholingskosten van bedrijven (scholingsaftrek). De aftrek is afhankelijk van het oordeel van de belastingdienst over de scholingsinspanning van een sector. De vraag van deze leden is of sectoroverschrijdende scholing ook kwalificeert.
Mijn antwoord hierop luidt als volgt. De scholingsaftrek is een extra aftrek op de winst ter zake van de scholingskosten van in de onderneming werkzame personen. De pendant voor de nonprofitsector is de afdrachtvermindering scholing. Onder scholing wordt verstaan bedrijfsopleidingen, vakcursussen en opleidingen of studies voor een beroep. Bij de beoordeling of een cursus kwalificeert voor de faciliteit speelt de functie of de werkzaamheid een rol. In de praktijk zullen opleidingen of studies voor een beroep kwalificeren voor de faciliteit als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat na de voltooiing van de opleiding de verworven kennis productief gemaakt kan worden en kan leiden tot een verbetering van de maatschappelijke positie. Bijdragen aan een fonds dat zich bezighoudt met de financiering van scholing en aanverwante activiteiten, worden voor de scholingsaftrek respectievelijk de afdrachtvermindering scholing in aanmerking genomen voorzover deze bijdragen op grond van een CAO zijn verschuldigd en door het fonds zijn benut voor scholing. Met het oog op een praktische uitvoering zijn nadere regels gesteld. Het deel van de bijdrage aan een fonds dat voor de scholingsaftrek respectievelijk afdrachtvermindering scholing in aanmerking komt, wordt gesteld op het door de belastingdienst bekendgemaakte percentage of op het door de ondernemer/werkgever aannemelijk gemaakte percentage. Het voorgaande betekent dat de scholingsaftrek gericht is op de scholing van werknemers in het eigen bedrijf of via het zogenoemde scholingsfonds gericht is op werknemers in de eigen bedrijfstak waarbij sprake kan zijn van scholing die ook in andere sectoren van belang kan zijn.
Overigens hebben overwegingen van emancipatie en economische zelfstandigheid een belangrijke rol gespeeld bij de afschaffing van de voetoverheveling. In de emancipatie-effectrapportage bij de «Verkenning Belastingstelsel 21e eeuw» wordt over het nieuwe systeem het volgende opgemerkt: «De introductie van een individuele heffingskorting in plaats van de overdraagbare basisaftrek kan vanuit het emancipatiebeleid als zeer positief te waarderen punt worden beschouwd en valt duidelijk als een doorbraak in de Nederlandse belastingwetgeving te kwalificeren» (pag. 4/5).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27415-7.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.