27 410
Voortgangsrapportage Beleidskader Jeugdzorg 2001–2004

nr. 22
MOTIE VAN HET LID ROUVOET C.S.

Voorgesteld 3 juli 2001

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat vraagsturing en regionalisering belangrijke uitgangspunten van de komende Wet op de jeugdzorg zullen zijn;

constaterende, dat de Kamer eerder unaniem heeft uitgesproken dat het van belang is om dat deel van de jeugdzorg dat door bovenregionaal en landelijk werkende instellingen wordt geleverd ook in een nieuw stelsel te behouden en dat daartoe bij de voorbereiding en uitwerking van de Wet op de jeugdzorg in overleg met de betrokken instellingen gezocht moet worden naar mogelijkheden om de zichtbaarheid, herkenbaarheid en laagdrempelige bereikbaarheid van die instellingen te behouden (motie-Rouvoet c.s. (26 816, nr. 24);

overwegende, dat een adequate inpassing van deze landelijke instellingen in het nieuwe stelsel van de Bureaus jeugdzorg niet in de laatste plaats van belang is op grond van jeugdzorginhoudelijke argumenten, zoals het voorkomen dat zorgvraag wordt uitgesteld of zelfs geheel verborgen blijft;

van oordeel, dat versnippering van expertise en een bureaucratische financieringsstructuur niet in het belang zijn van de zorg die door deze instellingen aan specifieke doelgroepen wordt verleend;

verzoekt de regering in nauw overleg met de betrokken instellingen de mogelijkheden te verkennen voor een constructie waarbij elk van deze instellingen voor wat betreft de financiering en toegang wordt «aangehaakt» bij één Bureau jeugdzorg c.q. ressorteert onder één provincie,

en gaat over tot de orde van de dag.

Rouvoet

Van der Vlies

Van Vliet

Naar boven