nr. 22
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 december 2000
Tijdens het overleg over het MIT/Projectenboek op 27 november 2000
is door mevrouw Giskes een motie ingediend (27 408, nr. 19). In deze
motie werd ik verzocht in de eerste helft van 2001 de Kamer de verkeerskundige
en planologische overwegingen aan te geven van het project Doorstroomroute
in relatie tot andere projecten in de Randstad, inclusief het zogenaamde Rondje
Randstad.1
Ik ben daar natuurlijk toe bereid en zeg u nu vast toe dat ik u in het
begin van het nieuwe jaar een document zal toesturen waarin de relatie tussen
openbaar vervoer en wegvervoer is onderzocht en wordt verduidelijkt. Zowel
op het gebeid van het aandeel in het totaal aan verplaatsingen als wanneer
het gaat om groeipotentie van het openbaar vervoer.
Wat voorlopig al wel blijkt uit dit onderzoek is dat het openbaar vervoer
relatief sterk is op lange afstanden, in stedelijke regio's, in de ochtendspits,
voor het woon-werk verkeer en in de centra van de grote steden.
Het onderzoek geeft echter ook aan dat het openbaar vervoer in zijn totaliteit
maar weinig effect heeft op files omdat het volume van het aantal overstappende
automobilisten te klein is om bij te dragen aan vermindering van de filedruk.
Bovendien zal de «ruimte» op de weg waar deze overstappende automobilisten
voor zorgen, direct weer ingenomen worden door nieuwe automobilisten (de zogenaamde
opvulling van de latente vraag).
Ook is het zo dat het zogenaamde substitutie-effect, ofwel het effect
van het overstappen van automobilisten op openbaar vervoer, landelijk gezien
gering is (0.3%).
Nuancering op lange-afstands corridors, zoals de Doorstroomroute, is weliswaar
op zijn plaats maar het zal nooit zo zijn dat het aandeel openbaar vervoer
dusdanig groot kan zijn dat investeringen in de weg-infrastructuur niet meer
nodig zijn.
De dieptestudies die ten grondslag liggen aan deze samenvatting krijgt
u in januari.
Hiermee doe ik mijn toezegging gestand ten aanzien van de ingediende motie
19, Giskes cs.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
T. Netelenbos